RBOBR 061124 verzocht en toegewezen 41 uur x € 295,- +21 % = € 14.634,95, geen korting vanwege 10% ES vanwege opstelling ass.
- Meer over dit onderwerp:
RBOBR 061124 orthopedisch- en hersenletsel, depressie en pijnsyndroom; beoordeling na expertises orthopeed, neuroloog, neuropsycholoog en psychiater
- verzocht en toegewezen 41 uur x € 295,- +21 % = € 14.634,95, geen korting vanwege 10% ES vanwege opstelling ass.
2Inleiding
Deze zaak draait in het kort om de vraag of de klachten en beperkingen die [verzoeker] nog altijd heeft het gevolg zijn van het hem in 2010 overkomen verkeersongeval. MS AMLIN heeft als verzekeraar van het bij het verkeersongeval betrokken voertuig aansprakelijkheid erkend. Sinds het verkeersongeval zijn in gezamenlijk overleg deskundigenrapporten uitgebracht door een orthopeed, een neuroloog (i.s.m. een neuropsycholoog) en een psychiater. Volgens [verzoeker] betwist MS Amlin ten onrechte nog het causaal verband tussen zijn klachten en beperkingen en het ongeval en vertraagt zij de schadeafwikkeling met fishing expeditions. Hij verzoekt de rechtbank het causaal verband tussen zijn klachten en beperkingen en het ongeval vast te stellen. Na het indienen van het verzoekschrift door [verzoeker] heeft MS AMLIN een groot deel van de verzoeken van [verzoeker] alsnog erkend. MS AMLIN betwist nog dat sprake is van (een causaal verband tussen het ongeval en) een neurocognitieve stoornis, een post-contusioneel syndroom en pijnklachten en beperkingen van hoofd en nek en energetische beperkingen. De rechtbank volgt MS AMLIN niet in haar betwisting en wijst alle verzoeken van [verzoeker] toe.
3De feiten
3.1.
Op 29 mei 2010 is [verzoeker] betrokken geweest bij een verkeersongeval in Eindhoven. Daarbij is [verzoeker] op zijn motor aangereden door een bestuurder van een personenauto die verzuimde aan [verzoeker] voorrang te verlenen. [verzoeker] is bij het ongeval over de personenauto heengevlogen en op de grond beland. Op de ongevalslocatie is [verzoeker] vervolgens geïntubeerd en met de traumahelikopter vervoerd naar de Intensive Care Unit van het Elizabeth Tweesteden ziekenhuis in Tilburg. De eerste herinnering van [verzoeker] dateert van 24 uur na ongeval, op de intensive care.
3.2.
De bij het ongeval betrokken personenauto was ten tijde van het ongeval tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij MS AMLIN.
3.3.
MS AMLIN heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het verkeersongeval erkend. Partijen zijn een percentage van 10 % eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] overeengekomen. Die afspraak over het percentage eigen schuld houdt onder meer verband met een discussie tussen partijen of [verzoeker] ten tijde van het ongeval te hard reed en al dan niet een goedgekeurde helm droeg.
3.4.
Als gevolg van het verkeersongeval heeft [verzoeker] onder meer de volgende letsels opgelopen:
- -
gecompliceerde onderarmfractuur;
- -
scheur in de oogkas;
- -
borstwervelfractuur met inzakking;
- -
schedel-hersentrauma (o.a. puntbloedingen);
- -
psychische klachten (o.a. depressiviteit, slaapstoornissen);
- -
cognitieve klachten en beperkingen;
- -
energetische klachten beperkingen;
- -
(pijn)klachten van o.m. hoofd, nek en schouders;
- -
diverse kwetsuren.
3.5.
[verzoeker] was ten tijde van het ongeval werkzaam als ICT-consultant. Hij beschikt over een VWO-diploma, een internationaal baccalaureaat diploma en heeft de opleiding Business Informaties BSC aan de Kingston University met succes afgerond en heeft een arbeidsverleden van 12 jaar.
Kort voor het ongeval (sinds 12 april 2010) was [verzoeker] werkzaam bij Acknowledge Benelux.
3.6.
Reeds 8 dagen na het ongeval heeft [verzoeker] op eigen initiatief zijn werkzaamheden hervat. Duurzame hervatting op de lange termijn bleek echter niet mogelijk en [verzoeker] is uiteindelijk volledig uitgevallen. Hij had last van vergeetachtigheid (met name van informatie daterend van na ongeval), problemen met plannen, een kort lontje en was snel emotioneel. Tevens was er o.m. sprake van (aanhoudende) hoofdpijnklachten, rugklachten en pijnklachten en steken van de (dominante) rechterpols.
3.7.
[verzoeker] ontwikkelde ook depressieve klachten. Hiervoor heeft uitgebreide behandeling door een psycholoog/psychiater plaatsgevonden en behandeling wordt tot op heden voorgezet. Omstreeks 24 oktober 2021 (zijn verjaardag) zijn de depressieve klachten bij [verzoeker] zo hevig geworden dat er tevens sprake was van suïcide neigingen. Hiervoor is [verzoeker] onder behandeling bij GGzE. Tot op heden gaat de depressie op en neer. De overige klachten zijn grotendeels stabiel.
3.8.
Aanvankelijk is na het ongeval in 2010 alleen een CT-scan (en geen MRI) van de hersenen gemaakt. Op 9 juni 2011 is alsnog een MRI gemaakt. Daarop werden rechts frontaal en links temporaal hemosiderine deposities (= ijzerafzettingen die duiden op puntbloedingen) gezien. Op een MRI van vóór het ongeval, uit 2004, waren deze niet aanwezig.
3.9.
In 2011/2012 heeft [verzoeker] een (beperkt) neuropsychologisch onderzoek1 (NPO) ondergaan bij mevrouw dr. [A] , GZ psycholoog i.o. tot klinisch neuropsycholoog. Uit dat NPO kwamen geen objectiveerbare afwijkingen naar voren. Wel bleek uit het onderzoek dat [verzoeker] qua intelligentie op een lager niveau functioneerde dan op basis van zijn opleidingsniveau zou worden verwacht. Ook volgde uit het NPO dat hij een lager inprentingstempo heeft en het opdiepen van informatie en de herkenning daarvan moeizaam verloopt. Verder blijkt uit het onderzoek dat er sprake was van een ernstig depressief klachtenpatroon en er geheugen- en concentratieproblemen werden ervaren.
3.10.
In 2014 heeft [verzoeker] een uitgebreider NPO2 gehad, waarbij wel afwijkingen werden vastgesteld. De conclusie was dat de onderzoeksbevindingen wijzen in de richting van cerebraal disfunctioneren en dat samenhang met het eerder doorgemaakte verkeersongeluk met hoofdletsel en schedeltrauma rechts wordt vermoed.
3.11.
Sinds 8 mei 2014 ontvangt [verzoeker] een IVA-uitkering. Hij is volledig en permanent arbeidsongeschikt verklaard.
3.12.
Partijen hebben, bijgestaan door hun advocaten, vanaf 2014 gecorrespondeerd over het letsel van [verzoeker] , de schade en het causaal verband met het ongeval.
3.13.
Op gezamenlijk verzoek hebben buiten rechte de volgende onafhankelijke
expertiseonderzoeken plaatsgevonden:
- -
een orthopedische expertise bij prof. dr. [B] ;
- -
Een neurologische expertise met inbegrip van een neuropsychologisch onderzoek bij dr. [C] en drs. [D] ;
- -
Een psychiatrische expertise bij [E] .
3.14.
Partijen blijven het na de expertiseonderzoeken gedeeltelijk oneens over de (omvang van) de klachten en beperkingen van [verzoeker] en het causaal verband met het ongeval.
4Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek
4.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om bij beschikking in deelgeschil en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat causaal aan het ongeval van 29 mei 2010 moeten worden geacht de in het verzoekschrift besproken klachten en beperkingen, waaronder in ieder geval:
a. Het orthopedisch letsel aan rug en pols (met een BI van 8%), conform het rapport van [B] ;
b. De matig ernstige depressieve klachten, paniekstoornis en neurocognitieve stoornis zoals beschreven in het rapport van [E] ;
c. De cognitieve klachten en beperkingen zoals beschreven door [D] (waaronder de verminderde snelheid van informatieverwerking, het verdelen van de aandacht en het kunnen volhouden van aandachtsconcentratie en de beperkingen ten aanzien van executief functioneren c.q. verminderd planningsvermogen, alsook de energetische beperkingen);
d. Het schedel-/hersentrauma, chronisch pijnsyndroom, de overige (pijn)klachten en beperkingen van hoofd en nek en energetische beperkingen als beschreven in de deskundigenrapporten (en welke al dan niet ook (deels) te duiden zijn als postcontusioneel syndroom of chronisch pijnsyndroom);
2. de kosten van [verzoeker] te begroten op € 14.634,95, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele vergoeding;
3. MS AMLIN in de kosten te veroordelen zoals hiervoor bij 2. begroot.
4.2.
MS AMLIN voert verweer. Zij erkent dat de klachten die [verzoeker] ondervindt, en die bestaan uit neurocognitieve klachten en beperkingen en (chronische) pijnklachten aan de onderarm en rug ongevalsgevolg zijn, maar zij erkent niet dat er sprake zou zijn van (i) een neurocognitieve stoornis, (ii) een postcontusioneel syndroom of chronisch pijnsyndroom en/of (iii) beperkingen aan de hoofd en nek en energetische beperkingen, omdat deze diagnoses en/of klachten geen grondslag vinden in de (eind)rapportages van de deskundigen, althans niet door alle deskundigen gedragen worden.
4.3.
MS AMLIN dient een tegenverzoek in en verzoekt de rechtbank om [verzoeker] op te dragen om mee te werken aan het herhalen van het neuropsychologisch onderzoek door [D] , zoals voorgesteld door deskundige [C] .
4.4.
[verzoeker] bepleit afwijzing van het tegenverzoek.
4.5.
Op de standpunten van partijen en de inhoud van de expertiseonderzoeken gaat de rechtbank hierna, voor zover voor de beoordeling van belang in.
5De beoordeling
Het orthopedisch letsel en de cognitieve klachten en beperkingen
5.1.
MS AMLIN heeft na indiening van het verzoekschrift, een deel van de verzoeken van [verzoeker] erkend. Die erkenning heeft tot gevolg dat de verzoeken weergegeven bij 4.1.1 a met betrekking tot het orthopedisch letsel en bij 4.1.1.c met betrekking tot de cognitieve klachten en beperkingen toewijsbaar zijn.
De neurocognitieve stoornis
5.2.
Partijen twisten met name nog over de vraag of de neurocognitieve klachten en beperkingen die [verzoeker] sinds het verkeersongeval ondervindt, en waarvan het juridische causaal verband met het verkeersgeval door MS AMLIN is erkend, hun oorzaak vinden in een hersenbeschadiging ( [verzoeker] ), dan wel in een depressie (MS AMLIN).
Deze discussie vormt tussen partijen een struikelblok, omdat de diagnose volgens MS AMLIN consequenties kan hebben voor de vraag of er nog verbetermogelijkheden zijn. Zowel [D] als [E] zien namelijk mogelijkheden voor verbetering ten aanzien van de depressieve klachten, aldus MS AMLIN.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het standpunt van MS AMLIN, dat de depressie de oorzaak is van de neurocognitieve klachten en beperkingen van [verzoeker] , worden verworpen. Dit door [D] uitgesproken vermoeden, dat de oorzaak van deze klachten mogelijk in de depressie zou zijn gelegen, is door [E] in zijn rapport overtuigend weerlegd. De rechtbank neemt de conclusies van [E] over en maakt deze tot de hare. Ook naar het oordeel van de rechtbank is het door [D] uitgesproken vermoeden dat de depressie mogelijk de oorzaak is van de neurocognitieve klachten ten onrechte gebaseerd op de gedachte dat cognitieve stoornissen tijdens het NPO in 2011/2012 afwezig waren. [verzoeker] voert in navolging van [E] terecht aan dat het NPO van 2011/2012 waarop [D] feitelijk haar conclusies baseert een kort en (te) beperkt onderzoek is geweest, waarvan niet duidelijk is welke testen er precies zijn afgenomen en waarvan de klachtanamnese ontbreekt. Volgens de rechtbank kan op de uitkomst van het NPO uit 2011/2012 daarom niet met voldoende zekerheid de conclusie worden gebaseerd dat bij [verzoeker] toen nog geen sprake was cognitieve stoornissen als gevolg van een schedel-hersentrauma. Er is een aanwijzing dat daarvan toen al wel sprake kan zijn geweest, omdat uit het NPO uit 2011/2012 volgt dat bij [verzoeker] een lager IQ werd vastgesteld dan op basis van zijn opleidingsniveau had kunnen worden verwacht. De omstandigheid dat bij het NPO van 2011/2012 geen rekening is gehouden met het opleidingsniveau van [verzoeker] , draagt ook bij aan het oordeel dat het NPO uit 2011/2012 een onvoldoende duidelijk beeld geeft van de cognitieve klachten en beperkingen van [verzoeker] na het ongeval.
5.4.
Omdat het vermoeden van [D] , dat de depressie de oorzaak van de klachten zou kunnen zijn, door [E] is weerlegd, kan er naar het oordeel van de rechtbank ruim 14 jaar na het ongeval redelijkerwijs geen twijfel meer over bestaan dat de oorzaak van de klachten en beperkingen van [verzoeker] is gelegen in hersenletsel c.q. cerebraal lijden, wat reactief heeft geleid tot een depressie en een paniekstoornis. Er is, afgezien van het beperkte NPO uit 2011/2012, sinds het ongeval sprake van een consistent beeld van cognitieve klachten en beperkingen bij [verzoeker] over een lange periode. De rechtbank deelt dus niet de visie van [D] dat bij [verzoeker] sprake is van een toename van de klachten in de tijd, welke visie hoofdzakelijk op het beperkte NPO van 2011/2012 is gebaseerd. Daarnaast is er naar het oordeel van de rechtbank, ook als het omstreden rapport van [E] buiten beschouwing wordt gelaten, ruim voldoende grond3 om aan te nemen dat bij [verzoeker] sprake is van hersenletsel c.q. cerebraal lijden. Een andere oorzaak dan het ongeval voor de klachten en beperkingen is er niet, zo blijkt uit alle rapporten en staat inmiddels tussen partijen vast. Er is geen relevante voorgeschiedenis.
5.5.
De rechtbank is daarom met [verzoeker] van mening dat uitgegaan kan worden van een neurocognitieve stoornis door traumatisch hersenletsel als gevolg van het ongeval, wat reactief heeft geleid tot een depressie en een paniekstoornis. Dat er geen neurologisch substraat is vastgesteld door de neuroloog is voor de rechtbank bij dat oordeel geen doorslaggevende omstandigheid. De rechtbank verwijst in dit verband naar het antwoord van [E] in zijn definitieve rapportage op de vraag van [F] , medisch adviseur van Veduma, of zijns inziens nu wel of niet sprake is van hersenletsel4:
“(…)
Feitelijk wilde ik zeggen, dat er niet altijd sprake hoeft te zijn van een vastgesteld organisch substraat om te kunnen spreken van een traumatisch hersenletsel. Er zijn tal van aanwijzingen dat dit bij betrokken wel het geval is. Dat heb ik ook in mijn beschouwing onderbouwd. Het verhaal van betrokkene is consistent en plausibel. Ook moet de informatie vanuit de behandelende sector hierin meegewogen worden. Hij is inmiddels een aantal jaren bij de GGZ onder behandeling, die volledig inzetten op NAH-problematiek. Ook bij hen heeft een neuropsycholoog het dossier nog eens recentelijk goed doorgenomen en komt tot de conclusie dat er sprake is van NAH-problematiek (zie brief d.d. 09-11-2023 van mw. [G] , klinisch psycholoog-psychotherapeut).
De beperkte neurocognitieve stoornis door traumatisch hersenletsel is een diagnose die door de psychiater gesteld kan worden en geclassificeerd kan worden conform de DSM-5. Dat de neuroloog geen neurologisch substraat heeft kunnen vaststellen betekent nog niet dat er geen organisch schade is opgetreden als gevolg van het ongeval dat betrokkene heeft doorgemaakt. Interessant is in dat kader dat er op 8 december 2023 een jaarlijkse NVMSR dag was waar dit onderwerp ook aan de orde kwam. Vanuit verschillende disciplines (neurologen, psychiaters, orthopeden, psychiaters, medisch adviseurs) werd toegelicht hoe vanuit hun vakgebied beperking werden vastgesteld. De neurologen houden vooralsnog vast aan: ‘geen aantoonbare organische afwijken betekent geen verklaarbare neurologische stoornis, dus geen beperkingen’. In de discussie hierover met o.m. psychiaters en medisch adviseurs bleek, dat de neurologen hiermee ook worstelen. Wellicht gaan zij hun standpunt hier in de toekomst ook over wijzigen. Zoals gezegd is het verhaal van betrokken plausibel en consistent. Er is geen sprake van simulatie of aggravatie. En ondersteuning van mijn conclusie vind ik in de bevindingen van de behandelende sector.”
En voorts op de vraag of een matig ernstige depressie op zichzelf kan leiden tot cognitieve beperkingen:
“(…)
De depressie is dus reactief van aard en dat lees ik ook in het dossier. De hoofddiagnose is een neurocognitieve stoornis. Daar liggen de feitelijke beperkingen. Was die er niet geweest, dan was betrokkene ook niet depressief geworden. De depressie is dus niet op zichtzelf staand, ook al kan deze conform de DSM-5 apart geclassificeerd worden. Dat is ook de reden, dat ik aan de depressie niet apart beperkingen heb aangegeven. Een matig ernstige depressie kan op zich natuurlijk beperkingen geven, maar in dit geval niet zinvol om die apart aan te geven. Door zijn cognitieve beperkingen is er een gevoel van falen, verminderd toekomstperspectief, etc. ontstaan. Daar wordt in de behandeling die hij volgt ook aandacht aan besteed. Daarbij is ook een zekere mate van rouwverwerking en acceptatie nodig.
(…)”
5.6.
De conclusie van de rechtbank is dat het verzoek van [verzoeker] bij 4.1.1.b. met betrekking tot de cognitieve stoornis en de daaruit (reactief) ontstane matig ernstige depressie en de paniekstoornis toewijsbaar is.
Post-contusioneel syndroom of chronisch pijnsyndroom en/of de beperkingen aan hoofd en nek en energetische beperkingen
5.7.
Dan resteert nog het verzoek bij 4.1.1.d met betrekking tot het postcontusioneel syndroom of chronisch pijnsyndroom en/of de beperkingen aan hoofd en nek en energetische beperkingen.
5.8.
Volgens MS AMLIN heeft [C] deze termen in eerste instantie als mogelijke diagnose geopperd in zijn eerste rapport van 14 juni 2022, maar is hij na kennisname van de bevindingen van [D] daarop teruggekomen en heeft hij deze diagnose in zijn definitieve rapport laten vervallen. MS AMLIN wenst deze termen daarom niet als juist of vaststaand te erkennen en meent dat het verzoek ook op dit punt moet worden afgewezen.
5.9.
[C] heeft in zijn rapport van 14 juni 2022 de diagnose cognitieve stoornissen in het kader van een postcontusioneel syndroom of chronisch pijnsyndroom in de differentiaal diagnose overwogen, maar deze na het NPO en het rapport van [D] laten vervallen. Als reden daarvoor wordt door [C] in zijn laatste rapport eveneens de toename van de afwijkingen in de tijd genoemd, die vreemd zou zijn bij de gevolgen van traumatisch hersenletsel.
Zoals hiervoor bij 5.4 al is overwogen, biedt het NPO uit 2011/2012 naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende houvast voor de conclusie dat bij [verzoeker] sprake is geweest van een toename van klachten in de tijd. Om deze reden is er volgens de rechtbank ook geen goede grond aanwezig geweest om deze diagnose te verlaten en vormt het laten vervallen van deze diagnose voor de rechtbank geen beletsel deze termen alsnog als vaststaand aan te nemen voor de diagnose van de klachten en beperkingen van [verzoeker] . Daarbij merkt de rechtbank op dat de termen (mogelijk) op klachten en beperkingen zien die (deels) ook onder de door [E] gestelde diagnose beperkte cognitieve stoornis geschaard kunnen worden en daardoor (mogelijk) weinig toegevoegde waarde hebben.
5.10.
Tot slot maakt MS AMLIN bezwaar tegen vaststelling van een causaal verband tussen het ongeval en overige (pijn)klachten en beperkingen van hoofd en nek’ en 'energetische beperkingen’. Deze klachten worden volgens MS AMLIN door de deskundigen niet afzonderlijk benoemd of geobjectiveerd.
5.11.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [verzoeker] , mr. Paul-Van Velzen, in reactie op dit verweer verwezen naar het rapport van [C] waar wordt gesproken van ‘tendomyogene klachten in de nekregio’ en ‘aura’s met hoofdpijn’.5
Daarnaast heeft mr. Paul-Van Velzen in haar spreekaantekeningen gewezen op het rapport van [C] van na het NPO6 waarin hij voor het chronisch geworden pijnsyndroom 1% BI voorstelt en de pijnklachten als ‘post-traumatisch’ adresseert.
5.12.
De rechtbank stelt vast dat [verzoeker] met deze reactie het verweer van MS AMLIN voldoende heeft weerlegd. De pijnklachten van [verzoeker] worden door alle deskundigen als plausibel en consistent beoordeeld zonder dat sprake is van simulatie of aggravatie.
Het verzoek bij 4.1.1.d. is daarom ook toewijsbaar.
Het tegenverzoek
5.13.
Omdat de verzoeken van [verzoeker] worden toegewezen, is er geen grond om [verzoeker] op te dragen medewerking te verlenen aan een nieuw NPO. [verzoeker] heeft reeds drie NPO’s ondergaan en het beeld van klachten en beperkingen is, afgezien van het beperkte NPO uit 2011/2012, consistent over een lange periode. Op grond van de expertiserapporten, in onderlinge samenhang beschouwd, staat voor de rechtbank voldoende vast dat de neurocognitieve klachten en beperkingen blijvend van aard zijn. Voor zover al enige verbetering mogelijk is (bijvoorbeeld voor wat betreft de depressie) is bovendien niet aannemelijk geworden dat een dergelijke verbetering ook schadetechnisch relevant is voor MS AMLIN. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht hoezeer hij lijdt onder de trage schadeafwikkeling en het steeds weer opnieuw moeten ondergaan van NPO’s. Het over een paar jaar opnieuw afnemen van een NPO is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande zinloos en onredelijk belastend voor [verzoeker] . Het tegenverzoek van MS AMLIN wordt daarom afgewezen.
Kostenbegroting
5.14.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om de kosten van het deelgeschil te begroten op een bedrag van € 14.634,95 inclusief btw, uitgaande van 41 bestede uren tot en met de mondelinge behandeling tegen een uurtarief van € 295,--exclusief btw (voor een LSA advocaat), te vermeerderen met wettelijke rente en om MS AMLIN te veroordelen tot betaling daarvan.
5.15.
De rechtbank moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen. Bij de begroting van de kosten moet de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. MS AMLIN heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de door [verzoeker] opgegeven kosten en ook naar het oordeel van de rechtbank kunnen de kosten voor dit geschil de redelijkheidstoets doorstaan.
5.16.
MS AMLIN voert wel aan dat op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad7 de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden (ook) overeenkomstig artikel 6:101 BW moet worden verminderd evenredig met de mate van eigen schuld van [verzoeker] , in dit geval met 10 %.
5.17.
In reactie op dit verweer voert [verzoeker] aan dat partijen inderdaad een vergoedingsplicht van 90 % zijn overeengekomen maar dat dit destijds louter was ingegeven door de pragmatische overweging dat hij dan na jaren van discussie op zijn minst één discussiepunt achter zich kon laten. Niet aangetoond door MS AMLIN was echter dat [verzoeker] ten tijde van het ongeval te hard zou hebben gereden of geen goedgekeurde helm zou hebben gedragen.
De opstelling die MS AMLIN tot voor kort hanteerde is volgens [verzoeker] daarnaast zodanig onredelijk dat MS AMLIN dient op te komen voor de volledige kosten van het deelgeschil. MS AMLIN heeft pas twee weken voor de mondelinge behandeling eindelijk een standpunt ingenomen over de causaliteit, terwijl [verzoeker] daar al meermaals om gevraagd had. Dit deelgeschil was feitelijk onvermijdelijk om de impasse te doorbreken en (eindelijk) een standpunt van MS AMLIN te verkrijgen. Het nu pas ingenomen standpunt houdt grotendeels een erkenning van causaliteit in zodat MS AMLIN [verzoeker] al die tijd ten onrechte in het ongewisse heeft gelaten. [verzoeker] acht het daarom niet redelijk dat hij met een deel van de kosten zou achterblijven.
5.18.
De rechtbank stelt voorop dat wanneer een schadevergoedingsplicht op de voet van artikel 6:101 BW wordt verminderd, ook de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden in beginsel in dezelfde mate wordt verminderd, zij het dat de billijkheidscorrectie van het slot van artikel 6:101 lid 1 kan meebrengen dat de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 bedoelde kosten te vergoeden niet, of niet in gelijke mate als de primaire schadevergoedingsplicht, wordt verminderd.
5.19.
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat het ontstaan en oplopen van buitengerechtelijke kosten vooral valt toe te schrijven aan de afwijzende houding van MS AMLIN om de plausibele en consistente klachten en beperkingen van [verzoeker] als ongevalsgevolg te erkennen. MS AMLIN is ondanks verzoeken daartoe pas overgegaan na indiening van het verzoekschrift toen een groot deel van de noodzakelijk geworden buitengerechtelijke kosten al waren gemaakt. De rechtbank oordeelt het daarom billijk de buitengerechtelijke kosten van [verzoeker] voor een hoger percentage te vergoeden dan het percentage dat uit de hiervoor weergegeven hoofdregel voortvloeit, en wel voor 100 %.
Ook de wettelijke rente is toewijsbaar.
6De beslissing
De rechtbank
6.1.
bepaalt dat causaal aan het ongeval van 29 mei 2010 moeten worden geacht de volgende klachten en beperkingen:
a. Het orthopedisch letsel aan rug en pols (met een BI van 8%), conform het rapport van [B] ;
b. De matig ernstige depressieve klachten, paniekstoornis en neurocognitieve stoornis zoals beschreven in het rapport van [E] ;
c. De cognitieve klachten en beperkingen zoals beschreven door [D] (waaronder de verminderde snelheid van informatieverwerking, het verdelen van de aandacht en het kunnen volhouden van aandachtsconcentratie en de beperkingen ten aanzien van executief functioneren c.q. verminderd planningsvermogen, alsook de energetische beperkingen);
d. Het schedel-hersentrauma, chronisch pijnsyndroom, de overige (pijn)klachten en beperkingen van hoofd en nek en energetische beperkingen als beschreven in de deskundigenrapporten (en die al dan niet ook deels te duiden zijn als postcontusioneel syndroom of chronisch pijnsyndroom);
6.2.
begroot de kosten als bedoeld in 1019aa lid 1 Rv op € 14.634,95 inclusief btw en veroordeelt MS AMLIN tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het verzoek, 17 mei 2024, tot aan de dag van algehele betaling,
6.3.
wijst het tegenverzoek van MS AMLIN af.ECLI:NL:RBOBR:2024:5445
1Productie 1 bij verzoekschrift
2Productie 2 bij verzoekschrift
3Zie o.m. de (beschrijvende) diagnose van klinisch psycholoog [G] , productie 15 [verzoeker] , de diagnose van psychotherapeut [H] en klinisch (neuro)psycholoog en psychotherapeut [I] van GGzE, productie 2, pagina 16 [verzoeker] , alsmede de diagnose van verzekeringsarts [J] van het UWV, productie 28 [verzoeker] .
4Productie 26 [verzoeker] , pagina 3
5Productie 11 [verzoeker] , pagina’s 2,4 en 21.
6Productie 19 [verzoeker] , pagina 5.