RBOBR 091121 Ervaren advocaat-stagiaire, verzocht obv 29,5 uur, toegewezen 24 uur x € 254,- + 21% = € 7376,15
- Meer over dit onderwerp:
RBOBR 091121 Vereniging van Eigenaren aansprakelijk voor val fietser op gladde hellingbaan parkeergarage
Ervaren advocaat-stagiaire, verzocht obv 29,5 uur, toegewezen 24 uur x € 254,- + 21% = € 7376,15
2. De zaak in het kort
In dit deelgeschil draait het om de vraag of de VVE aansprakelijk is voor de gevolgen van de val die [verzoekster] maakte met haar fiets op 6 februari 2019 bij het inrijden van de parkeergarage van het appartementencomplex Kop Hinthamerpoort in 's-Hertogenbosch. Bij dat ongeval heeft [verzoekster] letsel opgelopen.
3. De vaststaande feiten
3.1 Op 6 februari 2019 is [verzoekster] met haar fiets gevallen toen zij de parkeergarage binnenreed van het appartementencomplex waar zij op dat moment een appartement huurde. Dit complex bestaat uit 137 appartementen, waarvan de eigenaren zich hebben verenigd in de VVE.
3. 2. Het appartementencomplex is gebouwd in 2012. In de parkeerkelder van het complex is een fietsenberging. De route die eigenlijk bedoeld is voor fietsers om die berging te bereiken, bestaat uit een trap met aan de zijkant een goot waar men de fiets aan de hand doorheen kan leiden. Omdat de trap steil is, en bij het gebruik van de goot de fiets schuin moet worden gehouden waarbij de trappers dan tegen de trap aan komen, wordt deze trap al vanaf het begin weinig door fietsers gebruikt. Fietsers zijn gebruik gaan maken van de ingang naar de parkeergarage via de hellingbaan waar ook de automobilisten gebruik van maken.
3. 3. Om de fietsenberging via de hellingbaan voor auto's te bereiken moeten fietsers eerst door het toegangshek, dat zij met een sleutel kunnen openen waarna dat hek in het midden gedeeltelijk open gaat (automobilisten kunnen het hek op afstand volledig openen). Vervolgens moeten zij rechtdoor de hellingbaan afdalen. Deze baan bestaat uit een eerste helling, gevolgd door een vlak tussenplateau, en vervolgens een tweede helling. Aan het einde van de tweede helling is dan weer een vlak stuk waar een bocht naar links moet worden genomen om bij de fietsenberging te komen. De vloer van de hellende delen van de hellingbaan is geribbeld, de vloer van het tussenplateau is afgestreken. Een foto van de entree met de hellingbaan staat hieronder afgebeeld.
3.4. In verband met een aantal valincidenten met fietsers in de parkeergarage heeft de VVE omstreeks eind 2015 een offerte opgevraagd voor het opruwen van de vloer van de hellingbaan. In het verslag van de algemene ledenvergadering van 15 maart 2016 staat daarover het volgende opgenomen:
"4. Offerte opruwen hellingbaan.
Er is gevraagd in de vorige ALV om een offerte op te vragen om de hellingbaan en het stukje wat in de bocht daarna ligt wat op te ruwen zodat het niet meer glad is. De kosten hiervan zijn ca € 23.000,00 en daar komt nog bij kijken dat er dan 10 dagen geen gebruik kan worden gemaakt van de parkeergarage. Van deze offerte zal geen gebruik worden gemaakt en men verzoekt de bewoners extra alert te zijn met gladheid en regen."
3.5. De VVE heeft aldus besloten geen aanpassingen te doen aan de vloer van de hellingbaan. Er zijn vanuit de VVE ook geen verdere waarschuwingen gedaan of maatregelen genomen.
3.6. Op 10 januari 2019 is [verzoekster] in het appartementencomplex komen wonen. Sinds die dag reed zij dagelijks met haar fiets via de helingbaan de parkeergarage in. Toen [verzoekster] op 6 februari 2019 de parkeergarage in reed kwam zij ten val op het tussenplateau. Een automobilist die achter [verzoekster] de parkeergarage inreed en haar zag vallen heeft op 20 augustus 2019 een schriftelijke getuigenverklaring afgegeven door het invullen van een antwoordformulier. Daarin staat onder meer:
"2. Wilt u hieronder zo nauwkeurig mogelijk vermelden wat u precies hebt waargenomen?
Ik arriveerde bij de ingang en opende de poort met de afstandsbediening. Mevrouw [verzoekster] fietste voor mij uit naar binnen. Op het tussenplateau ging ze onderuit.
3. Wie is naar uw mening aansprakelijk voor de gevolgen van het voorval? Waarom bent u die mening toegedaan?
Mevrouw [verzoekster] zelf. Het is een ongeval. Onder dergelijke omstandigheden (nattigheid) kan men inschatten dat het glad kan zijn.
4. Wat kunt u verklaren over de hellingbaan naar de parkeergarage (onder andere qua onderhoud en gladheid)?
-De hellingen zijn stroef beton, de vlakke delen zijn afgewerkt (zoals parkeergarages zijn).
De garage wordt goed onderhouden en gereinigd
- Auto's nemen bij regenval water mee naar binnen
- Hellingen zijn niet glad, vlakke delen kunnen glad zijn als het nat is
5. Hebt u één van de betrokkenen direct na het voorval gesproken en zo ja, wat heeft hij/zij tegenover u verklaard?
l. het slachtoffer --> fietste naar binnen, ging bij het remmen op het plateau onderuit"
3.7. Ongeveer drie weken na het ongeval van [verzoekster] heeft de VVE een waarschuwingsbord op het toegangshek van de parkeergarage aangebracht met de tekst: "Let op! Helling kan glad zijn".
3.8. Begin december 2020 is een nieuw toegangshek voor de parkeergarage geplaatst met links een aparte entreedeur voor voetgangers en fietsers. Aan de linkerzijde is op de vloer een strook groen geschilderd, bedoeld als fietsstrook. De vloer is niet opgeruwd. Het waarschuwingsbord is verplaatst naar de buitenmuur rechts van het hek en in de parkeergarage is boven het tussenplateau nog een extra groot waarschuwingsbord aangebracht waarop fietsers worden gewaarschuwd voor valgevaar bij natte weersomstandigheden.
3.9. [verzoekster] die inmiddels niet meer in het complex woont, heeft bij het ongeval van 6 februari 2019 letsel opgelopen, waaronder een gecompliceerde bovenarmbreuk. In een (eerste) brief van 11 maart 2019 heeft zij de VVE aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval, gevolgd door een e-mailbericht met aansprakelijkstelling van 4 juli 2019 aan de verzekeraar. De VVE en de verzekeraar hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen.
4. De beoordeling
Het verzoek van [verzoekster]
4. I. [verzoekster] vraagt de rechtbank in deze deelgeschilprocedure om voor recht te verklaren dat de VVE aansprakelijk is voor alle schade die zij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval van 6 februari 2019, en dat de VVE en de verzekeraar hoofdelijk gehouden zijn tot vergoeding van die schade. [verzoekster] vraagt de rechtbank ook om de VVE en de verzekeraar hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten die [verzoekster] heeft gemaakt in het deelgeschil.
Deelgeschil
4. 2. De rechtbank kan een verzoek in een deelgeschilprocedure alleen inhoudelijk behandelen als de beslissing zoals die wordt gevraagd voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. (artikel 1019z Rv). De rechtbank is van oordeel dat dit hier het geval is. Een beslissing op de vraag of de VVE aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van 6 februari 2019, en of de VVE en de verzekeraar die schade aan [verzoekster] dienen te vergoeden, kan partijen immers helpen bij het buiten rechte verder afwikkelen van die schade.
Toedracht
4.3. Tussen partijen staat vast dat [verzoekster] met haar fiets de parkeergarage is ingereden en daar ten val is gekomen. De VVE voert als verweer onder meer aan dat niet vaststaat wat precies de toedracht is geweest van de val van [verzoekster], en dat de VVE daarom niet aansprakelijk kan worden gehouden.
4.4. [verzoekster] stelt over de toedracht van haar val dat zij naar het centrum van de stad was geweest om een boek te kopen, dat zij terug naar huis fietste en vervolgens op dezelfde wijze waarop zij dat de weken daarvoor ook had gedaan de parkeergarage binnenreed. Ze trapte niet maar remde om te voorkomen dat ze uiteindelijk met een te hoge snelheid beneden bij de bocht naar links zou komen en voelde toen haar fiets onder zich vandaan glijden, waarna zij viel. Een getuige heeft verklaard te hebben gezien dat [verzoekster] naar binnen fietste en op het tussenplateau onderuit ging. De getuige heeft ook verklaard dat [verzoekster] direct na het ongeval zelf heeft verklaard dat zij 'bij het remmen op het plateau onderuit ging'. Uit een door [verzoekster] overgelegd (medisch) verslag van haar bezoek aan de Spoedeisende Hulp in het ziekenhuis blijkt dat zij daar heeft verklaard dat zij de helling van de parkeergarage afreed en remde, en hierdoor is weggegleden. Uit de verklaring van de getuige volgt ook dat de vloer van de hellingbaan nattig was door (regen)water dat door auto's naar binnen was gereden, en dat het tussenplateau daardoor glad was.
4. 5. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat [verzoekster] heeft geremd op het tussenplateau, dat nat en glad was, en daar toen is uitgegleden met haar fiets. 'De rechtbank ziet geen reden om te veronderstellen dat andere omstandigheden een rol hebben gespeeld bij de val van [verzoekster], zoals een vreemde manoeuvre of onverwachte stuurbeweging, of gebreken aan haar fiets. [verzoekster] heeft verklaard dat zij, vóórdat zij (geruime tijd na het ongeval) weer is gaan fietsen, haar fiets helemaal heeft laten nakijken, waarbij bleek dat er aan de fiets niets mankeerde. Uit de verklaring van de getuige blijkt op geen enkele manier dat een andere omstandigheid dan de gladheid op het tussenplateau een rol kan hebben gespeeld bij de valpartij en het dossier biedt daarvoor ook geen ander concreet aanknopingspunt. De rechtbank gaat dan ook uit van de door [verzoekster] gestelde toedracht.
Aansprakelijkheid wegens gevaarzettend handelen
4. 6. Bij haar verzoek om de aansprakelijkheid van de VVE vast te stellen doet [verzoekster] primair een beroep op gevaarzettend - en daarmee onrechtmatig- handelen door de VVE als bedoeld in artikel 6:162 BW. Subsidiair spreekt [verzoekster] de VVE aan als eigenaar van een gebrekkige opstal op grond van artikel 6:174 BW.
De rechtbank overweegt over het beroep op artikel 6:162 BW het volgende.
4. 7. Het staat vast dat de vloer van de hellingbaan van de parkeergarage van het appartementencomplex van de VVE bij regenachtig weer nat kan worden doordat auto's regenwater mee naar binnen rijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat een natte vloer glad kan zijn en het gevaar van uitglijden door fietsers (of voetgangers) in zich bergt. De situatie in de parkeergarage was bij regenachtig weer dus potentieel gevaarlijk voor fietsers. Niet elke gevaarzetting levert echter ook een onrechtmatig handelen op. De VVE kan alleen dan aansprakelijk worden geacht wegens onrechtmatig handelen indien het zo waarschijnlijk was dat zich in de parkeergarage een ongeval zou kunnen gaan voordoen, dat zij deze gevaarzettende situatie naar maatstaven van zorgvuldigheid niet zo had mogen laten voortbestaan. Anders gezegd, van onrechtmatig handelen is pas sprake als de VVE meer risico heeft genomen dan redelijkerwijze verantwoord was. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Uit het zogenoemde Kelderluik-arrest van de Hoge Raad van 5 november 1965 (NJ 1996/136) volgt dat het antwoord op de vraag of gevaarzetting in dit geval wel of niet onrechtmatig was met name afhangt van de volgende criteria: (-) hoe waarschijnlijk was het dat gebruikers van de parkeergarage niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht zouden nemen, (-) hoe groot was de kans dat dit tot ongevallen zou leiden, (-) hoe ernstig zouden de gevolgen van zo'n ongeval kunnen zijn, en (-) hoe bezwaarlijk was het voor de VVE om veiligheidsmaatregelen te nemen.
4. 8. De rechtbank is gelet op alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van de hiervoor genoemde criteria van oordeel dat de VVE onrechtmatig heeft gehandeld, en overweegt daartoe het volgende.
4. 9. Door de VVE is onder meer aangevoerd dat de vloer van de parkeergarage is opgeleverd conform het Bouwbesluit en voldoet aan de NEN-normen die gelden voor parkeergarages. Ook als dit juist is (de stelling is niet onderbouwd) staat daarmee nog niet vast dat de vloer van de hellingbaan ook voldoet aan de normen die gelden bij gebruik daarvan door fietsers. Bij de bouw van de parkeergarage werd immers niet voorzien dat fietsers van de hellingbaan gebruik zouden gaan maken, aangezien voor hen een aparte ingang werd gebouwd. Dat de VVE, nadat de hellingbaan ook voor fietsers de gangbare route werd, heeft onderzocht of deze daarvoor bouwkundig wel geschikt was, is niet gesteld of gebleken. Anderzijds is door [verzoekster] ook niet onderbouwd gesteld dat de hellingbaan niet aan de normen zou voldoen en niet geschikt zou zijn voor gebruik door fietsers. Óf de hellingbaan in de hier bedoelde zin wel of niet geschikt was voor gebruik door fietsers laat de rechtbank hier dan ook verder in het midden. Ook op een hellingbaan die in beginsel geschikt is voor gebruik door fietsers, kan zich een gevaarzettende situatie voordoen.
4. 10. Zoals [verzoekster] heeft verklaard en de VVE niet heeft betwist, is de hellingbaan ruim opgezet en ziet deze er voor fietsers niet gevaarlijk uit. Wel is de hellingbaan enigszins steil en moeten fietsers bij het afdalen nu en dan remmen om te voorkomen dat zij met een te hoge snelheid onderaan de tweede hellingbaan komen, waar een bocht naar links moet worden gemaakt. Dit is door het bestuurslid van de VVE dat ter zitting aanwezig was ook beaamd. De hellingbaan was evenwel de gangbare toegang voor fietsers geworden en [verzoekster] mocht er in beginsel vanuit gaan dat zij bij het afdalen veilig kon remmen op de hellingbaan en/of het tussenplateau, zonder daarbij uit te glijden.
4. 11. Het is een feit van algemene bekendheid dat vloeren glad kunnen worden als zij nat zijn, en de rechtbank is met de VVE van oordeel dat van fietsers in het algemeen verwacht mag worden dat zij daarmee rekening houden en bij nat weer iets voorzichtiger zijn. Maar dit betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat de VVE er zonder meer vanuit mocht gaan dat fietsers bij het afdalen van de hellingbaan in de parkeergarage zo voorzichtig zouden zijn dat er geen ongelukken zouden gebeuren. Vóórdat [verzoekster] ten val kwam, waren er immers al meerdere valincidenten met fietsers geweest op de hellingbaan. De VVE stelt dat het ging om twee incidenten in 2015 waarbij hooguit een schaafwond werd opgelopen. [verzoekster] stelt dat er meer incidenten zijn geweest, waarbij ook sprake was van ernstig letsel (flinke kneuzingen, gescheurde kniebanden, ernstige schouderblessure), en heeft dat onderbouwd met berichten die zij ontving van mede-bewoners via Whatsapp en sms. De rechtbank acht het op basis van de door [verzoekster] overgelegde berichten aannemelijk dat er meer en ook ernstiger incidenten zijn geweest, maar sluit niet uit dat niet van alle incidenten melding is gedaan bij de VVE. De VVE was daarvan dan ook wellicht niet op de hoogte, zoals zij aanvoert. Dit neemt niet weg dat de VVE wel bekend was met twee incidenten in 2015 en dat zij daarin destijds toch aanleiding heeft gezien om te onderzoeken wat het zou kosten om de hellingbaan stroever te maken. Uit het verslag van de ledenvergadering van 15 maart 2016 blijkt dat het de VVE op dat moment bekend was dat de vloervan de hellingbaan glad was en dat bij gladheid en regen extra alertheid van de bewoners noodzakelijk was om ongevallen te voorkomen. De VVE wist dus dat er zonder extra alertheid bij de fietsers een (verhoogde) kans was op ongevallen op de hellingbaan. En hoewel veel eenzijdige fietsongevallen goed aflopen, moest de VVE beseffen dat een val met de fiets ook tot ernstig letsel kan leiden. Toch heeft de VVE toen geen maatregelen getroffen. Enkel op de vergadering werd de bewoners gevraagd extra alert te zijn en dit werd ook in het verslag van de ledenvergadering opgenomen. [verzoekster] woonde in die tijd nog niet in het complex en heeft nooit kennis kunnen nemen van dit verslag.
4. 12 De rechtbank heeft er op zichzelf begrip voor dat het voor de VVE bezwaarlijk was om de vloer voor € 23. 000,- te laten opruwen volgens de offerte die eind 2015 was opgevraagd, waarbij de parkeergarage dan bovendien tien dagen gesloten zou moeten worden. Overigens is onduidelijk wat die offerte precies inhield en of er mogelijkheden waren om te kiezen voor minder kostbare aanpassingen, bijvoorbeeld het opruwen van alleen een rijstrook voor fietsers. Maar wat daarvan ook zij, door helemaal geen maatregelen te nemen heeft de VVE naar het oordeel van de rechtbank meer risico genomen dan redelijkerwijs verantwoord was. Het aanbrengen van een waarschuwingsbord, zoals nadien is gebeurd, was een eenvoudige en weinig kostbare maatregel die de VVE direct had kunnen nemen en naar het oordeel van de rechtbank ook minimaal had moeten nemen, gegeven haar bekendheid met de risico's.
4.13. De rechtbank verwerpt het verweer van de VVE dat een waarschuwing geen effect zou hebben gehad en het ongeval van [verzoekster] niet zou hebben voorkomen omdat zij ook bij een waarschuwing niet zou zijn afgestapt. Wat [verzoekster] precies zou hebben gedaan als zij zou zijn gewaarschuwd is niet met zekerheid vast te stellen. Misschien zou zij zijn afgestapt, zoals zij stelt, maar het is ook mogelijk dat zij toch de hellingbaan zou zijn afgereden. Door de VVE is immers onweersproken gesteld dat ook sinds er waarschuwingsborden hangen, fietsers bij nat weer niet afstappen. Dat ook [verzoekster] mogelijk zou zijn doorgereden betekent nog niet dat [verzoekster] dan ook zou zijn gevallen. De rechtbank acht het aannemelijk dat een expliciete waarschuwing aan fietsers voor gladheid bij nat weer zou hebben geleid tot verhoogde alertheid bij [verzoekster]. Hierdoor zou zij naar verwachting voorzichtiger hebben geremd en/of al eerder hebben geremd, op het stroevere hellingdeel in plaats van op het gladdere tussenplateau. Overigens lijkt het aanbrengen van een waarschuwing hier ook een effectieve maatregel te zijn geweest, nu niet is gesteld of gebleken dat na het aanbrengen van die waarschuwing nog andere fietsers zijn gevallen.
4. 14. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de VVE op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de valpartij op 6 februari 2019. Het subsidiaire beroep van [verzoekster]'op artikel 6:174 BW behoeft geen bespreking.
Hoofdelijke verplichting tot vergoeding van schade
4. 15. Gelet op de vastgestelde aansprakelijkheid is de VVE gehouden de schade van [verzoekster] te vergoeden. Op grond van artikel 7:954 BW kan [verzoekster] ook de verzekeraar aanspreken tot vergoeding van haar schade. Tegen het verzoek van [verzoekster] om voor recht te verklaren dat de VVE en de verzekeraar hoofdelijk gehouden zijn haar schade te vergoeden is in zoverre ook geen verweer gevoerd. Dit verzoek zal daarom worden toegewezen
Kosten van het deelgeschil
4. 16. De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoekster] aan advocaatkosten € 9.066,53 (29,5 uur tegen een uurtarief van € 254, -, vermeerderd met 21 % btw).
4. 17. De VVE en de verzekeraar vinden dat er te veel uren zijn besteed, tegen een te hoog uurtarief, en hebben dit ook toegelicht.
4. 18. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding matigen. Hoewel de raadsman van [verzoekster] advocaat-stagiair is hanteert hij een uurtarief van € 254, - (exclusief btw). Gelet op zijn ervaring op het gebied van letselschadebehandeling buiten de advocatuur is een dergelijk tarief wellicht gerechtvaardigd, maar dat betekent dan ook dat van hem mag worden verwacht dat hij snel en efficiënt werkt. Een tijdsbesteding van 29,5 uur voor dit deelgeschil acht de rechtbank in dat licht bovenmatig. Het betreft hier geen complexe zaak. Partijen zijn het nagenoeg eens over de feiten en het geschil ziet vrijwel uitsluitend op de juridische beoordeling van die feiten. De wederzijdse argumenten zijn voorafgaand aan de deelgeschilprocedure al tamelijk uitgebreid door partijen uitgewisseld. Met name een tijdsbesteding van 5,0 uur voor het bestuderen van het (zeer beknopte) verweerschrift en daarbij nog eens 2,5 uur voor het voorbereiden van de mondelinge behandeling acht de rechtbank daarom bovenmatig, gelet ook op de uitvoerigheid van het verzoekschrift. De rechtbank zal daarom uitgaan van een tijdsbesteding van 24 uur en de totale kosten van deze deelgeschilprocedure in redelijkheid begroten op € 7.685,16 (24 maal € 254, -, vermeerderd met 21% btw en € 309, - griffierecht). De hierover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van twee weken na de datum van deze beschikking.
4. 19. [verzoekster] heeft verzocht om de beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank begrijpt dat dit verzoek ziet op de kosten veroordeling en zal dit verzoek afwijzen. Dat tegen'een beschikking op een verzoek inzake een deelgeschil geen hogere voorziening openstaat (artikel 1019bb Rv) verzet zich tegen een uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
Met dank aan dhr. mr. G.A. van der Corput, Berntsen Mulder Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBOBR-091121