RBOBR 160925 dwarslaesie bij uit auto geslingerde passagier; verzocht, niet bestreden en toegewezen 18 uur x € 285 + 21% = € 6207,30, geen correctie vanwege 10% gordelkorting
- Meer over dit onderwerp:
RBOBR 160925 dwarslaesie bij uit auto geslingerde passagier; ES na bill. corr 10% t.z.v. schade die gevolg is van niet dragen gordel
- verzocht, niet bestreden en toegewezen 18 uur x € 285 + 21% = € 6207,30, geen correctie vanwege 10% ES
2De feiten waarover partijen het eens zijn
2.1.
In de nacht van 9 juli 2019 heeft een eenzijdig ongeval plaatsgevonden met een personenauto.
2.2.
[verzoeker] was een van de zes inzittenden van de auto. Zij zat op de achterbank. Een van de andere inzittenden lag in de kofferbak.
2.3.
De auto reed met een snelheid van 150-175 km/u waar 100 km/u was toegestaan en de auto had een te lage spanning in de linker achterband
2.4.
De auto is in een slip geraakt en tegen de vangrail gekomen, waarna de auto meerdere keren over de kop is gerold.
2.5.
De passagier die rechts achterin de auto zat is uit de auto geslingerd en ter plaatse overleden aan zijn verwondingen. De passagier op de bijrijdersstoel, rechts voorin, is ook uit de auto geslingerd en had ernstig letsel. [verzoeker] is op het wegdek buiten de auto aangetroffen. Zij heeft ernstig letsel opgelopen. Het gaat om onder andere een lage dwarslaesie, hersenbloeding, gescheurde nekwervels, schouderletsel en divers inwendig letsel. De overige drie inzittenden zaten nog in de auto of hebben deze op eigen kracht verlaten. Zij hebben veel minder ernstig letsel opgelopen.
3Het verzoek, het tegenverzoek en de beoordeling
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om te bepalen dat ZLM volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval, dan wel een door de rechtbank te bepalen hoger percentage dan 75%. [verzoeker] verzoekt de rechtbank de kosten van het deelgeschil te begroten en ZLM in die kosten te veroordelen.
3.2.
[verzoeker] stelt dat ZLM zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een percentage eigen schuld van 25% omdat zij geen gordel droeg. Volgens [verzoeker] staat niet vast dat zij geen gordel droeg. [A] (die in gezamenlijke opdracht van partijen een ongevallenanalyse heeft gemaakt, prod. 4 [verzoeker] ) heeft dat niet vast kunnen stellen en ook staat niet vast dat zij uit de auto is geslingerd.
3.3.
ZLM stelt onder verwijzing naar getuigenverklaringen, het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse (hierna: VOA) van de politie, het ongevallenanalyserapport van [A] en het feit dat [verzoeker] buiten de auto is aangetroffen, dat vast staat dat [verzoeker] geen gordel droeg. ZLM verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat zij de schade van ZLM voor 75% dient te vergoeden, dan wel voor een door de rechtbank te bepalen percentage. Subsidiair verzoekt zij hetzelfde, steeds met dien verstande voor zover de schade door het niet dragen van de gordel is verergerd.
3.4.
De deelgeschilprocedure biedt partijen die buiten rechte onderhandelen over de afwikkeling van een letsel- of overlijdensschade de mogelijkheid om op een eenvoudige en snelle manier de rechter om een oordeel te vragen over één of meer onderdelen waarover zij het niet eens kunnen worden. Het doel van deze procedure is om de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen. De vraag die in dit geval moet worden beantwoord is die of, en zo ja voor welk percentage, er sprake is van eigen schuld van [verzoeker] omdat zij volgens ZLM geen gordel heeft gedragen. Dat het antwoord op deze vraag de totstandkoming van een minnelijke regeling kan bevorderen is tussen partijen niet in geschil. De zaak leent zich dus voor een behandeling in deelgeschil.
[verzoeker] droeg geen gordel
3.5.
In het proces-verbaal VOA (prod. 3 [verzoeker] ) staat het volgende over de gordels (pag. 21):
“Wij zagen, dat de BMW was voorzien van autogordels voor zowel de bestuurder als de daarnaast zittende passagier. Ook voor de passagiers op de achterbank waren er gordels aanwezig. Wij zagen, dat op het gedeelte van de gordels, dat bij gebruik van die gordels door een van de geleidepunten sleept, geen recente sporen van hitte en verrekking aanwezig waren.
Er kon met zekerheid worden vastgesteld dat er geen gebruik was gemaakt van de autogordel door alle inzittenden van de BMW.
(…)
Op geen van de autogordels achterin zaten sporen die erop wezen dat de autogordels gedragen waren. Indien een van de passagiers achterin het voertuig hun gordel hadden gedragen dan was dit zeker, gezien het aantal malen dat het voertuig over de kop was gerold, te zien geweest.”
3.6.
[verzoeker] is het niet eens met de conclusie van de VOA. Zij verwijst naar het rapport van [A] . [A] concludeert dat zij voor de passagiers achterin niet meer kan vaststellen dat de gordels niet zijn gebruikt. Volgens [verzoeker] staat daarom niet vast dat zij geen gordel droeg. Dit volgt de rechtbank niet. In rapport van [A] staat onder meer het volgende:
Op pagina 13:
“De gordels op de achterbank beschikten niet over gordelspanners (bron: Car.info). Om te controleren of de gordels zijn gedragen is dit dus alleen te herleiden uit schade aan de gordelriem. Echter is dit door de VOA niet voldoende in beeld gebracht. Wel geeft zij aan geen schade op de gordels te hebben aangetroffen. Tevens stellen zij dat met zekerheid kan worden gesteld dat ook daar de gordels niet zijn gedragen.”
Op pagina 28-29:
“In paraaf 3.3.2. wordt de schade en staat van het interieur besproken. Hierin is opgenomen dat er zowel voorin als achterin geen gordels gedragen zijn. De gordels voorin het voertuig zijn duidelijk niet gedragen. (…) Omdat de achterbank van het voertuig niet
beschikt over gordelspanners, kan er enkel gecontroleerd worden of deze gedragen zijn aan de schade van de gordelriem. Wanneer dit zo is is de vorm van de gordelgcsp terug te zien in de gordelriem. Dit geeft bij een hoge impact slijtplekken. Uit het VOA-rapport (politie) is af te leiden dat de gordels geen schade hadden volgens de rapporterende analist. Hiervoor zou nader onderzoek moeten worden gedaan wat de krachten geweest zouden zijn op de gordels en of het te verwachten is dat er slijtplekken zouden ontstaan.
Wel kan worden gesteld dat het is uitgesloten dat passagiers uit de auto worden geslingerd indien de gordel wordt gedragen.
(…)
Wij konden niet met zekerheid stellen dat niemand in de gordel heeft gezeten. De personen die uit de auto zijn geslingerd, de persoon in de kofferbak en degene die een gespdummie heeft gebruikt hebben zeker geen gordel gedragen. Of de overige inzittenden een gordel hebben gedragen kunnen wij niet vaststellen omdat wij niet de auto en de gordel hebben kunnen onderzoeken.”
Op pagina 32-33:
“Ook wij kunnen met zekerheid vaststellen dat de gordels van de inzittenden voorin niet zijn gebruikt. Voor de passagiers achterin is door ons niet meer vast te stellen. We moeten dan afgaan op het onderzoek van de politie. In deze casus gaat het om een roll-over ongeval waarbij personen uit de auto zijn geslingerd. Uit het onderzoek van de politie is niet helemaal duidelijk geworden wie uit de auto zijn geslingerd.
(…)
Uit de verklaring van getuige [B] blijkt dat er tenminste twee van de inzittenden uit de auto zijn geslingerd, omdat deze op het wegdek werden aangetroffen.
(…)
Ten aanzien van het gordelgebruik kan wel iets in zijn algemeenheid worden gesteld. Bij een roll-over is het zo dat bij gebruik van de gordel de inzittenden in de auto blijven. Door de rotatiesnelheid van een auto kunnen inzittenden uit de auto slingeren. Dat gebeurt niet indien de gordel wordt gedragen.
(…)
Bij niet gebruik van de gordel kunnen inzittenden uit de auto slingeren bij een grote rotatiesnelheid van het voertuig.”
[A] schrijft niet meer dan dat zij niet zelf tot de conclusie kan komen dat de gordel niet gedragen is, omdat zij dat niet zelf kan vaststellen. Maar dat betekent niet dat de conclusie van de VOA onjuist is. [verzoeker] stelt wel dat de politie in de VOA ook steken heeft laten vallen als het gaat om de snelheid en dat daarom de juistheid van het hele onderzoek van de politie in twijfel getrokken kan worden, maar dat volgt de rechtbank niet. [A] onderschrijft de vaststellingen van de politie op tal van punten. Uit niets blijkt dat [A] de vaststelling over het ontbreken van slijtage aan de gordels onjuist acht. [A] kan het alleen niet zelf vaststellen. De rechtbank acht de vaststelling van de politie een belangrijke aanwijzing dat [verzoeker] de gordel niet heeft gedragen.
3.7.
[A] schrijft bovendien dat als een gordel is gedragen een inzittende niet uit de auto kan worden geslingerd. Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of [verzoeker] uit de auto is geslingerd, zoals tussen partijen in geschil is. Vaststaat dat [verzoeker] buiten de auto liggend op het wegdek is aangetroffen. Zij oppert dat zij mogelijk uit de auto is getild of eruit is gekropen, maar die hypothese is op geen enkele wijze onderbouwd. Dat zij uit de auto zou zijn getild blijkt uit geen van de verklaringen die bij de politie zijn afgelegd. Dat zij zelf uit de auto zou zijn gekropen is hoogst onwaarschijnlijk gelet op de aard van haar verwondingen (onder meer een dwarslaesie) en de schade aan de auto. Gelet hierop had van [verzoeker] verwacht mogen worden te onderbouwen hoe zij uit de auto getild of gekropen kan zijn, maar dat heeft zij niet gedaan. Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verzoeker] uit de auto is geslingerd en dat zij, gelet op de conclusie die [A] daaraan verbindt en de bevindingen in de VOA, geen gordel heeft gedragen.
Eigen schuld – causale verdeling zonder billijkheidscorrectie is 75%-25%
3.8.
ZLM doet een beroep op eigen schuld van [verzoeker] . Voor eigen schuld is alleen plaats als de schade in causaal verband staat met zowel de gebeurtenis op grond waarvan ZLM aansprakelijk gesteld kan worden – het gedrag van de bestuurster van de auto – als met een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend – in dit geval het niet dragen van de gordel.
3.9.
ZLM stelt dat als [verzoeker] de gordel had gedragen zij in het voertuig was gebleven en niet veel schade zou hebben gehad. ZLM wijst daarbij op het geringe letsel van de twee inzittenden die aan de linkerzijde van het voertuig zaten en de inzittende in de kofferbak, die niet uit de auto zijn geslingerd (ondanks het niet dragen van de gordel). Het dragen van een gordel vermindert de kans op ernstig letsel bij verkeersongevallen aanzienlijk. Het is een schadebeperkende maatregel. Doordat [verzoeker] die maatregel niet heeft genomen heeft zij het risico genomen dat haar schade aanzienlijk groter is dan wanneer zij de gordel wel had gedragen. Het letsel is in overwegende mate het gevolg van het feit dat zij uit de auto is geslingerd, volgens ZLM. Zij stelt de causale verdeling tussen de mate waarin de aan de bestuurster te wijten fouten en de fout van ZLM aan de schade hebben bijgedragen op 50/50 (de verdeling van 75%-25% die ZLM noemt is na billijkheidscorrectie, waarop de rechtbank later zal ingaan).
3.10.
De rechtbank is het daar niet mee eens. De schade is kunnen ontstaan als gevolg van de fouten die de bestuurster heeft gemaakt. Zonder die fouten (met veel te hoge snelheid rijden met een zachte achterband in de (iets) te zwaar beladen auto) was er zeer waarschijnlijk geen ongeval geweest , terwijl de fout van [verzoeker] dan ook niet tot schade had geleid. De rechtbank beoordeelt de causale bijdrage van de fouten van de bestuurster aan het ontstaan van de schade groter dan de fout van [verzoeker] .
Daar komt bij dat [A] constateert dat er ook schade kan worden veroorzaakt als de gordel wel wordt gedragen. [A] schrijft daarover het volgende (pag. 33):
“Ten aanzien van het gordelgebruik kan wel iets in zijn algemeenheid worden gesteld. Bij een roll-over is het zo dat bij gebruik van de gordel de inzittenden in de auto blijven. Door de rotatiesnelheid van een auto kunnen inzittenden uit de auto slingeren. Dat gebeurt niet indien de gordel wordt gedragen. Het wil echter niet zeggen dat inzittenden dan geen letsel oplopen. Door de ruimte op de gordels en door vervorming van de carrosserie kan letsel ontstaan. Ook zijdelings heen en weer bewegen in een roterende auto kan letsel ontstaan. Uit eerdere onderzoeken leerde dat de impact vaak minder is op het lichaam indien de gordel wordt gedragen.”
3.11.
Dat is ook de stelling van [verzoeker] . Zij stelt in het verzoekschrift dat bij een ernstig ongeval als waarvan hier sprake is, een roll-over op forse snelheid, ook ernstig letsel kan ontstaan wanneer de gordel wel zou zijn gedragen, temeer omdat op de vermoedelijke zitplaats van [verzoeker] , midden achterin, alleen een heupgordel beschikbaar was en geen driepuntsgordel. ZLM heeft tijdens de mondelinge behandeling betwist dat er geen driepuntsgordel was. Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat partijen nog zouden proberen te achterhalen wat voor gordels aanwezig waren op de achterbank. [verzoeker] heeft bij email van 9 juli 2024 meegedeeld dat de auto over driepuntsgordels beschikte. Het soort gordel speelt daarom verder geen rol meer.
3.12.
ZLM stelt wel dat als de gordel zou zijn gedragen, de schade zeer gering zou zijn geweest, maar dat hoeft niet het geval te zijn. Dat de drie personen die in de auto zijn gebleven slechts geringe schade hebben zegt in dit kader niet zoveel. [A] wijst erop dat de achterzijde van het dak rechts is ingedeukt (de rechtbank begrijpt door het vallen op en rollen over de vangrail). De twee inzittenden die links in de auto zaten en de inzittende in de achterbak hebben daar geen gevolg van ondervonden, maar het is niet uitgesloten dat [verzoeker] daar wel schade van heeft ondervonden in het voertuig. De rechtbank constateert dat de overleden passagier die rechts zat een schedelbasisfractuur heeft opgelopen. Het kan zijn dat dat een gevolg is van de val op het wegdek (hij is immers uit de auto geslingerd) maar het kan ook zijn dat de indeuking van het dak daaraan debet is en die ernstige verwonding dus in het voertuig is ontstaan. [A] heeft aangegeven verder onderzoek te kunnen doen naar de invloed van het letsel en wat het dragen van de gordel voor verschil zou hebben gemaakt voor het letsel. Volgens [verzoeker] heeft zij dat ook voorgesteld aan ZLM, maar ZLM is daar niet op ingegaan. ZLM betwist dat niet. De rechtbank is van oordeel dat ZLM, op wie bij een beroep op eigen schuld de stelplicht en bewijslast rust, heeft nagelaten haar stelling dat alle ernstige schade aan de zijde van ZLM in overwegende mate het gevolg is van het niet dragen van de gordel, voldoende te onderbouwen. Het enkele feit dat door het dragen van een gordel in het algemeen ernstig letsel wordt voorkomen is daartoe onvoldoende.
3.13.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat er geen aanleiding is om af te wijken van de door de jurisprudentie algemeen aanvaarde uitgangspunt dat het niet dragen van de gordel moet leiden tot een causale verdeling van 75%-25%.
Eigen schuld – causale verdeling na billijkheidscorrectie is 90%-10%
3.14.
[verzoeker] doet een beroep op de billijkheidscorrectie vanwege de uiteenlopende ernst van de wederzijds gemaakte fouten en de gevolgen van het ongeval voor [verzoeker] . Voor toepassing van deze correctie moet het gaan om de aanwezigheid van specifieke, individuele factoren die tot gevolg hebben dat de billijkheid in dit concrete geval een andere verdeling eist dan de uitkomst van de beoordeling op basis van de causaliteit. Daarbij moet rekening worden gehouden met de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten en met alle andere omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het letsel en het al dan niet verzekerd zijn van partijen. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval plaats is voor een billijkheidscorrectie in die zin dat ZLM gehouden is 90% van de door [verzoeker] geleden schade te vergoeden.
3.15.
De rechtbank acht daarvoor het volgende van belang. De verzekerde van ZLM, de bestuurster, reed met een veel te hoge snelheid in een auto waarvan de bandenspanning niet op orde was en die bovendien (iets) te zwaar beladen was doordat er meer personen in zaten dan mogelijk was op basis van het aantal zitplaatsen. De roekeloze rijstijl wordt onderschreven door het feit dat de bestuurster in de korte tijd dat zij over een rijbewijs beschikte al 16 verkeersboetes heeft gehad en betrokken is geweest bij drie ongevallen. De rechtbank acht het rijgedrag op de bewuste 9 juli 2019 ernstig verwijtbaar.
De rechtbank hecht ook groot belang aan het feit dat er sprake is van een ernstig ongeval waarbij [verzoeker] , een jonge vrouw, zeer ernstig letsel heeft opgelopen die haar hele toekomst zal beïnvloeden. Er is sprake van een omvangrijke schade vanwege de lichamelijke beperkingen als gevolg van het opgelopen letsel.
Verder weegt mee dat er sprake is van een verzekeringsplicht van de bestuurster, wat een uitdrukking is van de bescherming die de wetgever aan verkeersslachtoffers heeft willen geven.
Desondanks is de rechtbank van oordeel dat een billijkheidscorrectie in die zin dat ZLM 100% van de schade van [verzoeker] moet vergoeden niet gepast is. [verzoeker] heeft ook een fout gemaakt door geen gordel te dragen. Van haar mocht een eigen verantwoordelijkheid verwacht worden. Zij had zelf een rijbewijs, heeft moeten constateren dat de bestuurster roekeloos reed, want veel te hard en met meer inzittenden in de auto dan waar plaats voor was, en heeft desondanks tijdens de rit niet alsnog de gordel omgedaan.
Al het vorenstaande meewegend komt de rechtbank na billijkheidscorrectie op een percentage eigen schuld van [verzoeker] van 10%. Dat betekent dat ZLM 90% van de schade van [verzoeker] moet vergoeden. Het verzoek van [verzoeker] zal met inachtneming van het vorenstaande worden toegewezen. Dat betekent dat het tegenverzoek van ZLM zal worden afgewezen.
Correctie in verband met schade die ook zou zijn geleden als wel een gordel was gedragen
3.16.
Ter zitting en ook hiervoor (onder r.o. 3.11.-3.12.) is aan de orde geweest dat een deel van de schade ook zou (kunnen) zijn veroorzaakt als [verzoeker] de gordel wel had gedragen. Welk deel van de schade dat betreft is zonder nader onderzoek niet vast te stellen. Mocht dat onderzoek alsnog plaatsvinden en vast komen te staan dat en welk deel van de schade ook zou zijn veroorzaakt als [verzoeker] de gordel wel had gedragen, dan dient op dat deel van de schade het eigen schuldpercentage niet in mindering te worden gebracht.
Kosten deelgeschil
3.17.
[verzoeker] verzoekt de kosten van het deelgeschil te begroten en ZLM in die kosten te veroordelen. [verzoeker] heeft een urenoverzicht overgelegd waaruit blijkt dat haar advocaat tot de mondelinge behandeling 15,5 uren aan de zaak heeft besteed. Daar komt nog bij één uur voor reistijd in verband met de mondelinge behandeling. Verder komt de tijd gemoeid met de mondelinge behandeling zelf er nog bij. De rechtbank heeft dat niet exact bijgehouden maar schat dat op 1,5 uur. In totaal gaat het dus om 18 uren. Het uurtarief bedraagt volgens [verzoeker] € 285,00, te vermeerderen met 21% BTW. In totaal gaat het dan om een bedrag van € 6.207,30. Daarnaast heeft [verzoeker] € 320,00 griffierecht betaald. ZLM heeft geen bezwaar tegen de opgevoerde kosten tot de mondelinge behandeling en ook niet tegen het uurtarief. ZLM heeft geen standpunt ingenomen over de uren voor reistijd en de duur van de mondelinge behandeling. De rechtbank acht die redelijk. De rechtbank zal voor de begroting van de kosten van het deelgeschil daarom uitgaan van het hiervoor genoemde bedrag van € 6.207,30 vermeerderd met € 320,00 griffierecht, in totaal dus € 6.527,30.
3.18.
ZLM stelt wel dat het percentage eigen schuld ook moet worden toegepast op de kosten van het deelgeschil. [verzoeker] heeft hier op niet gereageerd, hoewel zij daartoe wel in de gelegenheid is geweest.
3.19.
Wanneer een schadevergoedingsplicht op de voet van artikel 6:101 BW wordt verminderd, zoals in dit geval, wordt ook de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden in beginsel in dezelfde mate verminderd. Dit uitgangspunt geldt ook voor de kosten van de behandeling van het deelgeschil, omdat deze kosten op grond van artikel 1019aa lid 2 Rv hebben te gelden als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. In deze zaak ziet de rechtbank echter aanleiding om van dat beginsel af te wijken omdat het percentage eigen schuld nu juist de inzet van deze procedure is. Omdat de eigen schuld van [verzoeker] door de rechtbank lager wordt vastgesteld dan door ZLM is aangenomen bij de schadeafwikkeling en ZLM in die zin in het ongelijk is gesteld, vindt de rechtbank het niet redelijk om de kosten van deze deelgeschilprocedure toch deels - namelijk in evenredigheid met de uiteindelijk vastgestelde mate van eigen schuld - voor rekening van [verzoeker] te laten. De rechtbank laat hierbij meewegen dat de wetgever met artikel 1019aa Rv heeft beoogd de financiële drempel voor het vragen van een deelgeschilbeslissing voor de benadeelde te verlagen. Dit, door uit te sluiten dat de benadeelde in de proceskosten wordt veroordeeld en door voor te schrijven dat zijn proceskosten niet forfaitair maar volledig in aanmerking worden genomen. Mede gelet op die intentie vindt de rechtbank dat de billijkheid in dit geval eist dat de verplichting van ZLM om de kosten te vergoeden die [verzoeker] heeft gemaakt om dit geschil door de rechter beslist te krijgen, niet wordt verminderd.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
3.20.
[verzoeker] heeft verzocht om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank begrijpt dat dit verzoek ziet op de kostenveroordeling en zal dit verzoek afwijzen. Dat tegen een beschikking op een verzoek inzake een deelgeschil geen hogere voorziening openstaat (artikel 1019bb Rv jo. 1019cc lid 2 en 3) verzet zich tegen een uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Rechtbank Oost-Brabant 16 september 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:6801