RBOVE 091224 AOV is zuivere sommenverzekering, kosten deelgeschil, begroot, niet concreet weersproken en toegewezen, uurtarief € 275 ex BTW, € 19.152,79
- Meer over dit onderwerp:
RBOVE 091224 AOV is zuivere sommenverzekering, kosten deelgeschil, begroot, niet concreet weersproken en toegewezen, uurtarief € 275 ex BTW, € 19.152,79
3. De feiten
3.1.
Op 29 maart 2019 is [partij A] betrokken geraakt bij een verkeersongeval. [partij A] werd, rijdend op zijn (elektrische) fiets, aangereden door een automobilist, wiens voertuig op grond van de WAM verzekerd was bij ASR. Als gevolg van dit ongeval heeft [partij A] letsel opgelopen.
3.2.
ASR heeft de aansprakelijkheid van haar verzekerde tegenover [partij A] erkend.
3.3.
Ten tijde van het ongeval was [partij A] als vrijgevestigd [beroep] (fulltime) werkzaam in het [locatie] . Dat deed [partij A] via een B.V.-constructie in maatschapsverband.
3.4.
[partij A] heeft eind 2015/begin 2016 drie AOV’s bij Movir afgesloten.1 In verband met de arbeidsongeschiktheid van [partij A] zijn de AOV’s tot uitkering gekomen.
3.5.
Per 1 mei 2020 is de maatschapsovereenkomst tussen [partij A] , althans zijn B.V., en de overige maten van de maatschap beëindigd.
3.6.
Bij vonnis van 30 december 2020 van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, is bewezen geacht dat aan de zijde van de automobilist ter zake van het [partij A] overkomen ongeval sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De automobilist is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden.2
4Het verzoek en het tegenverzoek
4.1.
[partij A] verzoekt de rechtbank om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
primair en subsidiair:
I. voor recht te verklaren dat de door [partij A] afgesloten AOV’s:
a. a) (zuivere) sommenverzekeringen zijn;
b) strekken ter dekking van alle schadeposten (verlies arbeidsvermogen, pensioen-
schade, out of pocket onkosten, mantelzorg, meerkosten hobby's/vakantie, schade wegens vergeefs gemaakte kosten etc.) die niet (volledig) door de aansprakelijke partij dan wel diens verzekeraar (ASR) vergoed worden;
en daarnaast primair:
II. voor recht te verklaren dat de uitkeringen die [partij A] uit hoofde van de AOV’s vanaf het ongeval van 29 maart 2019 heeft en zal ontvangen, in het geheel niet voor verrekening (in de zin van artikel 6:100 BW) in aanmerking komen met de door ASR aan [partij A] te betalen letselschadevergoeding, waaronder ook - maar niet uitsluitend - de vergoeding voor het verlies van arbeidsvermogen;
dan wel subsidiair:
III. voor recht te verklaren dat, indien en voor zover de door ASR te betalen letselschade-vergoeding de door [partij A] geleden en te lijden schade (c.q. de gevolgen van zijn arbeidsongeschiktheid zoals nader uiteen gezet in het verzoekschrift) niet of niet volledig dekt/vergoedt, bijvoorbeeld:
- -
omdat er een procentuele korting of een looptijdverkorting wordt toegepast vanwege de discussie(s) over de pre-existentie, de causaliteit en de restverdien-capaciteit van [partij A] ;
- -
of omdat één of meer schadeposten niet onder de te vergoeden schadeposten vallen,
de uitkeringen die [partij A] ontvangen heeft en nog zal ontvangen uit hoofde van de AOV’s tot in ieder geval het bedrag van het niet door ASR gedekte/vergoede deel van zijn schade niet voor verrekening in aanmerking komen;
IV. voor zover een deel van de door [partij A] ontvangen en nog te ontvangen uitkeringen uit hoofde van de AOV’s vanwege overcompensatie wel voor verrekening in aanmerking komt, voor recht te verklaren dat deze uitkeringen slechts tot een nader door de rechtbank te bepalen percentage (van maximaal 50% van de overcompensatie) voor verrekening in aanmerking komen;
alsmede zowel primair als subsidiair:
V. de kosten van deze deelgeschilprocedure te begroten op € 14.660,- (exclusief BTW), te vermeerderen met het griffierecht en de kosten voor de mondelinge behandeling en de reistijd (50%), en ASR te veroordelen om deze kosten aan [partij A] te voldoen.
4.2.
ASR verzoekt de rechtbank bij wijze van tegenverzoek om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
primair voor recht te verklaren dat de door [partij A] ontvangen en nog te ontvangen uitkeringen uit hoofde van de AOV’s geheel voor verrekening als bedoeld in artikel 6:100 BW in aanmerking komen, althans, subsidiair, aan volledige verrekening van deze uitkeringen de voorwaarde te verbinden dat ASR een voorbehoud accepteert voor het geval Movir de uitkeringen onder de verzekering met polisnummer [polisnummer 1] zou stopzetten, althans meer subsidiair, voor recht te verklaren dat de hiervoor genoemde uitkeringen vrijwel geheel voor verrekening in aanmerking komen, althans, nog meer subsidiair, in ieder geval voor een hoger percentage dan 50%, en de premie hooguit netto te verrekenen over de periode van premiebetaling vanaf maart 2019 in dezelfde mate (gelijk percentage) van de voordeelstoerekening.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5De beoordeling van het verzoek en het tegenverzoek
inleiding
5.1.
Gezien de samenhang tussen het verzoek van [partij A] en het tegenverzoek van ASR behandelt de rechtbank die verzoeken samen.
geschiktheid deelgeschil
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek en het tegenverzoek, die gegrond zijn op artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), zich lenen voor een behandeling in een deelgeschilprocedure. Beantwoording van de vragen of de door [partij A] bij Movir afgesloten verzekeringen sommen- of schadeverzekeringen zijn en of de door [partij A] ontvangen en nog te ontvangen uitkeringen door verrekening als bedoeld in artikel 6:100 BW op de door ASR te vergoeden schade in mindering mogen worden gebracht, kunnen naar het oordeel van de rechtbank bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling. Er komt dan immers een beslissing inzake een principieel punt dat partijen op dit moment verdeeld houdt. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de verzoeken zich lenen voor behandeling in een deelgeschillenprocedure. De rechtbank zal de verzoeken dus inhoudelijk beoordelen.
het karakter van de AOV’s
5.3.
Tussen partijen is in geschil wat het karakter is van de door [partij A] afgesloten AOV’s. [partij A] stelt zich op het standpunt dat het gaat om zuivere sommenverzekeringen. ASR erkent wel dat er sprake is van sommenverzekeringen, maar betwist dat het zuivere sommenverzekeringen zijn. Hierbij acht zij van belang dat de verzekeringsvoorwaarden weliswaar bepalen dat de polissen uitkeren ongeacht of [partij A] verlies van inkomsten of kosten (van waarneming) heeft, maar dat de AOV’s evident beogen (mogelijke) financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheid af te dekken. Van arbeidsongeschiktheid is volgens de polisvoorwaarden sprake als iemand door een stoornis beperkt is in het dagelijks functione-ren, waarbij Movir een drempel opwerpt dat iemand (in dit geval [partij A] ) ten minste 25% arbeidsongeschikt moet zijn om zijn verzekerde werkzaamheden te verrichten.
5.4.
In de rechtspraak is meermaals de kwalificatie van een particuliere AOV aan de orde gekomen. Uit deze rechtspraak volgt dat het bij de kwalificatie van een dergelijke verzekering aankomt op uitleg van de verzekeringsovereenkomst, waarbij deze uitleg met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. De vraag of een AOV een schade- of sommenverzekering is, kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord. Het antwoord is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, zoals de omschrijving van het verzekerd risico in de polisvoorwaarden en wat tussen partijen is besproken in het kader van het sluiten van de verzekering.3
5.5.
In zijn uitspraak van 3 oktober 20084 heeft de Hoge Raad tot uitgangspunt genomen dat een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering in het algemeen een sommenverze-kering is. Doorslaggevend voor het onderscheid tussen een schade- en sommenverzekering is of het inkomen zowel bij de totstandkoming van de verzekering als bij de bepaling van de hoogte van de uitkering een rol heeft gespeeld, in welk geval een koppeling bestaat tussen de daadwerkelijk geleden schade en de hoogte van de uitkering. In dat geval is er sprake van een schadeverzekering.
Indien het inkomen uitsluitend bij de totstandkoming van de verzekering een rol speelt en nadien niet meer, zoals bij de vaststelling van de hoogte van de daadwerkelijk te verlenen uitkering, is er sprake van een sommenverzekering.
Het inkomen van [partij A] heeft bij het aangaan van de AOV’s een rol gespeeld, maar bij de bepaling van de hoogte van de uitkering(en) niet. Uit de toepasselijke polisvoorwaarden kan de rechtbank niet anders afleiden dan dat de uitkeringen aan [partij A] afhankelijk zijn gesteld van de mate van arbeidsongeschiktheid, waarbij een koppeling is gemaakt met het verzekerde dagbedrag. Gesteld noch gebleken is dat uit de voorwaarden volgt dat de hoogte van zijn inkomen in geval van arbeidsongeschiktheid een rol speelt bij het bepalen van de uitkeringen. Dat [partij A] zich heeft ingedekt tegen de mogelijke financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheid, maakt dit niet anders. Voor de bepaling van de uitkeringen is gelet op de polisvoorwaarden enkel doorslaggevend de mate van arbeidsongeschiktheid waarbij een percentage van het verzekerde dagbedrag wordt uitgekeerd, dus onafhankelijk van het antwoord op de vraag of [partij A] wel daadwerkelijk inkomensschade lijdt. Dit laatste is nu juist kenmerkend voor een sommenverzekering. In de polisvoorwaarden die vanaf 2021 gelden wordt expliciet vermeld dat de van toepassing zijnde verzekering uitkeert ongeacht of er daadwerkelijk verlies van inkomsten is en dat sprake is van een sommenverzekering. De conclusie is dan ook dat sprake is van (zuivere) sommenverzekeringen.5
voordeelsverrekening
5.6.
Vervolgens moet worden beoordeeld in hoeverre verrekening van de (te) ontvangen AOV-uitkeringen met de door ASR te vergoeden schade redelijk is te achten.
5.7.
Artikel 6:100 BW voorziet niet in een eenvoudige en eenduidige regel, maar noemt wel als leidraad “de redelijkheid”. Volgens de Hoge Raad moet het redelijkheidscriterium van artikel 6:100 BW worden ingevuld met de in artikel 6:98 BW besloten maatstaf.6 Daaruit volgt dat de rechtbank op grond van wat op basis van de omstandigheden van het geval redelijk is te achten, dient te beslissen of een uitkering als een voor verrekening in aanmerking komend voordeel is te beschouwen.
5.8.
In het arrest IBC/Derkx7 overwoog de Hoge Raad dat indien, zoals in dit geval, een sommenverzekering is afgesloten door de benadeelde zelf, als uitgangspunt geldt dat de sommenverzekering de aansprakelijke persoon niet aangaat. Hieraan mag echter niet de conclusie worden verbonden dat in geval van een sommenverzekering (per definitie) geen voordeelstoerekening aan de orde is. In het arrest Verhaeg/Jenniskens8 heeft de Hoge Raad (voor letselschadezaken waarbij een voordeel dat bestaat in een verzekeringsuitkering aan de orde is) een aantal gezichtspunten gegeven die bij de toepassing van artikel 6:100 BW in aanmerking zijn te nemen. Deze luiden als volgt:
“(a) Van verrekening zal in het algemeen alleen dan sprake kunnen zijn, indien de uitkering ertoe strekt dezelfde schade te vergoeden als die waarvoor de partij die zich op de voordeelstoerekening beroept, aansprakelijk is. (…)
(b) Geschiedt de uitkering ingevolge een schadeverzekering, dan zal - indien voldaan is aan de eis onder (a) dat het om vergoeding van dezelfde schade gaat - verrekening in beginsel op haar plaats zijn, nu de verzekeraar tot het beloop van het door hem betaalde in de rechten van de benadeelde wordt gesubrogeerd en de aansprakelijke partij voor dat bedrag dus door de verzekeraar kan worden aangesproken.
(c) Geschiedt de uitkering op grond van een sommenverzekering - in welk geval de uitkering niet ervan afhankelijk is of schade is geleden (…) en geen subrogatie plaatsvindt - die door de benadeelde zelf (…) is gesloten en betaald, dan komt verrekening in het algemeen niet in aanmerking, nu het bestaan van een zodanige verzekering een aangelegenheid is die de schadeplichtige niet aangaat, waar het afsluiten van een dergelijke verzekering een zuiver individuele en persoonlijke beslissing is, zowel wat betreft de vraag of men een zodanige verzekering zal afsluiten, als wat betreft de vraag voor welke bedragen men zich wenst te verzekeren en welke premie men in verband daarmee bereid is te betalen (…). Indien de rechter van oordeel is dat verrekening niettemin redelijk is, dan dient hij onder ogen te zien of de redelijkheid dan niet ook meebrengt dat die verrekening wordt beperkt met het oog op de premies die in de loop der tijd voor de verzekering zijn betaald.
(d) Is de premie voor de sommenverzekering door de aansprakelijke persoon betaald, dan kan daarin aanleiding worden gevonden wel tot verrekening over te gaan, met name indien jegens de benadeelde geen verplichting bestond tot het sluiten van de verzekering of tot betaling van de premie. (…)
(e) Is de in het geding zijnde aansprakelijkheid gedekt door een verzekering, dan zal verrekening van een uitkering ingevolge een sommenverzekering in het algemeen niet in overeenstemming met de redelijkheid zijn.
(f) Voor verrekening bestaat in het algemeen eerder aanleiding indien sprake is van een risicoaansprakelijkheid dan wanneer de aansprakelijkheid is gebaseerd op schuld. Voorts kan de rechter betekenis toekennen aan de mate van verwijtbaarheid, in die zin dat voor verrekening eerder grond bestaat naarmate de aansprakelijke persoon minder verwijt van het schadebrengende feit kan worden gemaakt.”
5.9.
Anders dan [partij A] is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan het vereiste sub a. De AOV’s geven recht op een (periodieke) uitkering in geval van arbeidsongeschiktheid en strekken dus de facto mede tot vergoeding van dezelfde schade als die welke ASR dient te vergoeden, namelijk verlies aan verdienvermogen. Nu hiervoor is geoordeeld dat sprake is van een (zuivere) sommenverzekering doet sub b zich hier niet voor.
5.10.
Uit gezichtspunt sub c vloeit voort dat de uitkeringen uit hoofde van de AOV’s, die door [partij A] zelf zijn afgesloten en waarvoor hij zelf de premies heeft betaald, in beginsel niet voor verrekening in aanmerking komen. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om verrekening niettemin toch redelijk te achten. Weliswaar biedt de wijze van formulering van de gezichtspunten enige ruimte om van dit beginsel af te wijken, maar de door ASR aangevoerde argumenten zijn niet zo sterk dat zij dat naar het oordeel van de rechtbank met zich brengen. Dit wordt hierna toegelicht.
ASR heeft er op gewezen dat (i) geen sprake is van een eenmalige uitkering, maar van, uit de AOV’s voortvloeiende, periodieke uitkeringen om inkomensderving op te vangen en dat (ii) bij uitblijven van voordeelverrekening de AOV-uitkeringen zullen leiden tot een zeer omvangrijke overcompensatie. Gelet op de door [partij A] geclaimde bedragen ter zake van verlies aan verdienvermogen en de waarneemvergoeding vindt er volgens ASR tweemaal vergoeding van exact dezelfde schade plaats als er niet mag worden verrekend.
Dit strookt volgens haar niet met het essentiële uitgangspunt van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht, dat inhoudt dat de werkelijke schade moet worden vergoed, niet minder maar ook niet meer.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn in het arrest Verhaeg/Jenniskens geen concrete aanknopingspunten te vinden voor de veronderstelling dat het oordeel van de Hoge Raad in die zaak anders zou hebben geluid als het daarin om een arbeidsongeschiktheidsverzekering met periodieke uitkeringen zou zijn gegaan. De omvang en frequentie van de uitkering uit hoofde van een verzekering zijn niet als gezichtspunten benoemd door de Hoge Raad. Dit had wel voor de hand gelegen als hij daar hetzelfde gewicht aan zou hebben toegekend als ASR in deze procedure doet. Daarnaast is van belang dat de AOV-uitkeringen in dit geval los staan van de daadwerkelijk geleden en nog te lijden schade door [partij A] . Uitkering op grond van de afgesloten AOV’s vindt plaats vanaf het moment dat [partij A] ten minste 25% arbeidsongeschikt is voor het verzekerde beroep, ongeacht of er schade (al dan niet in de vorm van verlies aan inkomsten) wordt geleden en ongeacht de oorzaak van de arbeids-ongeschiktheid. Bovendien is in zijn geval de uitkering lager dan het verlies aan inkomen, omdat het maximaal te verzekeren (en verzekerde) bedrag lager was dan zijn inkomen.
5.11.
[partij A] heeft er zelf voor gekozen de AOV’s af te sluiten, waarvoor hij jarenlang (hoge) premies heeft betaald. De situatie als bedoeld onder gezichtspunt d doet zich in dit geval niet voor. ASR is als aansprakelijkheidsverzekeraar van de automobilist die [partij A] heeft aangereden gehouden de door [partij A] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade te vergoeden. Op basis van gezichtspunt e is dan in het algemeen verrekening van een uitkering ingevolge een sommenverzekering niet in overeenstemming met de redelijkheid. Tot slot is van belang dat het hier gaat om een aansprakelijkheid gebaseerd op schuld. Weliswaar stelt ASR dat voor [partij A] een regime van aansprakelijkheid geldt dat voor een deel kenmerken heeft van risico-aansprakelijkheid (de 50%-regel bij aanrijdingen tussen een motorrijtuig en een fietser), maar dit betoog slaagt in dit geval niet. Uit het eerdergenoemde vonnis van 30 december 2020 volgt dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW van de verzekerde van ASR. Het rijgedrag van de verzekerde van ASR is aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam. Gelet op dit vonnis kan de verzekerde van ASR een (ernstig) verwijt van het schadetoebrengende feit worden gemaakt. Op geen enkele manier is gesteld of gebleken dat, ingeval de 50%-regel niet van toepassing zou zijn geweest, de aansprakelijkheid van de automobilist ter zake van het ongeval minder dan 100% zou hebben bedragen. Dat ASR als WAM-verzekeraar zelf geen schuld heeft aan het ongeval, is uiteraard niet relevant. Dit brengt met zich dat gezichtspunt f ook geen concrete aanknopingspunten biedt voor voordeelsverrekening.
5.12.
De hiervoor genoemde omstandigheden pleiten tegen verrekening en maken dat de rechtbank, alles in onderling verband en samenhang bezien, tot de slotsom komt dat
verrekening op grond van artikel 6:100 BW niet redelijk is. De omstandigheid dat [partij A] als gevolg hiervan mogelijk (gecumuleerd) een hogere vergoeding ontvangt dan het bedrag van zijn schade, doet aan het vorenstaande niet af. Dit mogelijke voordeel voor [partij A] is ingegeven door zijn eigen keuze om AOV’s af te sluiten en daarvoor premies te betalen. Dit gaat ASR als aansprakelijkheidsverzekeraar niet aan.
conclusie
5.13.
Op grond van het voorgaande zal de primair verzochte verklaring voor recht dat de door [partij A] afgesloten AOV’s (zuivere) sommenverzekeringen zijn, worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de verzochte verklaring voor recht dat de uitkeringen die hij uit hoofde van de AOV’s vanaf 29 maart 2019 heeft en zal ontvangen niet voor verrekening in de zin van artikel 6:100 BW in aanmerking komen met de door ASR aan hem te vergoeden schade, waaronder ook, maar niet uitsluitend de vergoeding wegens verlies aan verdienvermogen. De rechtbank ziet niet in welk belang [partij A] nog heeft bij de primair verzochte zoals verwoord onder 4.1. onder I. sub b. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen. Gelet op het vorenstaande behoeft het door [partij A] subsidiair verzochte geen bespreking meer.
5.14.
Nu voordeelsverrekening naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde is, zal het tegenverzoek van ASR worden afgewezen.
kosten deelgeschil
5.15.
ASR heeft geen concrete bezwaren geuit tegen de (aangepaste) omvang van de van de zijde van [partij A] begrote kosten van € 14.660,- (exclusief btw). Voor het bijwonen van de mondelinge behandeling en de reistijd (50%) zal de rechtbank uitgaan van de in het verzoekschrift vermelde uren, te weten 3 uur respectievelijk 1,25 uur (50% van 2,5 uur), wat neerkomt op een bedrag van € 1.168,75 (exclusief btw). Dit betekent dat de aan dit geschil verbonden advocaatkosten worden begroot op € 19.152,79 inclusief btw. Vermeerderd met het griffierecht van € 320,- komen de totale kosten daarmee uit op € 19.472,79. Omdat niet in geschil is dat de bestuurder van het bij ASR verzekerde motorrijtuig aansprakelijk is ten opzichte van [partij A] zal ASR worden veroordeeld tot betaling van voornoemd bedrag.
1Het betreffen verzekeringen voor de vrije praktijk met polisnummers [polisnummer 2] (langlopend), [polisnummer 1] (vaste kosten, 2-jaars) en [polisnummer 3] (waarneming, 2-jaars).
2Dit vonnis is geregistreerd onder nummer ECLI:NL:RBOVE:2020:4603.
3Vgl. o.a. HR 6 juni 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF6203), HR 3 oktober 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD5828) en HR 17 oktober 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BF9196).
4HR 3 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD5828.
5Vgl. o..a. Hof ’s-Hertogenbosch 24 augustus 2021, ECLI:NL:SHSHE:2021:2617.
6HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, NJ 2017/262 (Tennet/ABB).
7HR 28 november 1969, ECLI:NL:HR:1969:AC4973 (IBC/Derkx).
8HR 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7808 (Verhaeg/Jenniskens), r.o. 3.5.3.
Rechtbank Overijssel 9 december 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:7033