RBROT 160921 verzocht 12,36 x € 275,00 + 4% + 21 %, toegewezen 12,36 x 260,- = € 3.888,46
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 160921 auto rijdt rakelings langs parkeervakken en raakt voetganger; 80 % aansprakelijk, na billijkheidscorrectie 100 %
verzocht 12,36 x € 275,00 + 4% + 21 %, toegewezen 12,36 x 260,- = € 3.888,46
locatie ongeval: goo.gl/maps/
2.
De feiten
2.1.
Op 10 oktober 2017 omstreeks 19.00 uur heeft een ongeval plaatsgevonden tussen [verzoekster] als voetganger en [persoon A] als bestuurder van een personenauto ten gevolge waarvan [verzoekster] letsel heeft opgelopen. [persoon A] was ten tijde van het ongeval bij Achmea tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd.
2.2.
Het ongeval vond plaats op de Voorschoterlaan in Rotterdam, globaal ter hoogte van de metro-in/uitgang. De Voorschoterlaan heeft twee, door een plantsoen van elkaar gescheiden, rijbanen, en elke rijbaan is éénrichtingsverkeer. Het ongeval vond plaats op de rechter rijbaan, gezien vanaf de Oudedijk. De rechter rijbaan is de rijbaan die direct aan de metro-in/uitgang ligt. Vanaf de hoek met de Oudedijk gezien zijn er eerst aan de rechterkant (en dus aan de rechterkant van op die rijbaan rijdende auto’s) vijf parkeerplaatsen, en vervolgens, als het ware in de plaats van parkeerplaatsen, een stoep met fietsrekken. (Dit was de situatie ten tijde van het ongeval, inmiddels is de situatie aangepast naar slechts drie parkeervakken en dan een stoep met fietsenrekken). Ten tijde van het ongeval stonden er auto’s geparkeerd in de parkeervakken.
2.3.
In het door de politie opgemaakte proces-verbaal (productie 4 bij het verzoekschrift) is ten aanzien van de toedracht van het ongeval het volgende vermeld:
“voetganger liep tegen een rijdende auto en kwam hierbij ten val. Geen sprake van verwijtbaarheid van de bestuurder auto”
2.4.
De door [persoon A] op 17 oktober 2017 opgestelde toedrachtomschrijving luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Ik reed op de Oudedjjk en keerde de Voorschoterlaan in. 30 Meter verder liepen er diverse voetgangers op de weg. Plots verscheen er een opgelicht (door telefoon o.i.d.) gezicht tegen mijn bijrijdersraam. Dit gebeurde naast de vierde en vijfde geparkeerde auto waar de persoon klaarblijkelijk tussendoor de weg op stapte. ( ... )
Politie en ambulance waren snel aanwezig. Politie vertelde mij dat er een andere agent onderweg was i.v.m. lichamelijk letsel en de daarbij te volgen procedure. Deze agent was snel ter plaatse. Na betrokkenen gesproken te hebben en de sporen op mijn auto te hebben bekeken vertelde de politie mij dat de bovengenoemde procedure niet nodig was daar er geen schuld was van mijn kant.”
2.5.
De namens [verzoekster] op 5 december 2017 opgestelde toedrachtomschrijving luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Duidelijk is dat cliënte als voetganger is aangereden door een via Achmea verzekerde automobilist. Cliënte kwam vanaf de metro halte, en wilde oversteken naar haar werk aan de overkant van de straat bij een makelaarskantoor. Cliënte stond tussen de geparkeerde auto’s, en draaide zich om te kijken of er een auto aankwam. Het is daar een druk punt uiteraard met voetgangers; het is bij een metrostation. Terwijl cliënte zich omdraaide, ze stond nog zijwaarts tussen de auto’s, werd ze al aangereden. Ze had net een voet een beetje op de weg. De automobilist heeft cliënte kennelijk niet gezien, en hij moet heel dicht langs de kant hebben gereden. Cliënte kreeg de kans niet om goed te kijken of ze kon oversteken.”
2.6.
De namens [persoon A] op 14 januari 2019 opgestelde aanvullende toedrachtomschrijving luidt, voor zover van belang, als volgt:
“U sloeg rechtsaf de Voorschoterlaan te Rotterdam in. ( ... )
Volgens u stak mevrouw, tussen twee geparkeerde auto’s, de weg over. Zij had iets voor haar gezicht. Zij liep hierbij tegen uw auto aan en kwam ten val. U probeerde zo snel mogelijk te stoppen. U kwam ongeveer na 1,5 meter tot stilstand. U zei tegen uw dochter (die rechts voorin de auto zat) en haar vriendin (die rechts achterin de auto zat) dat zij de portieren niet mochten openen. Het portier rechtsvoor kon niet geopend worden in verband met een geparkeerde auto en het achterportier kon niet geopende worden aangezien mevrouw dan het portier tegen haar hoofd zou krijgen. ( ... )
U heeft de foto’s, welke waren gemaakt tijdens het ongeval, gevonden. Deze staan op een oude telefoon. De foto’s kunnen helaas niet worden gestuurd vanaf deze auto telefoon in verband met te weinig intern geheugen. Om die reden heeft u een foto gemaakt van de foto en deze zal u nog naar ons sturen. Hierop is te zien dat de auto aan de rechterzijde schade heeft. Volgens u was het raakpunt een paar centimeter voor de rechterzijspiegel (zie foto). Dit is goed zichtbaar. Uw auto was namelijk erg stoffig ten tijde van het ongeval. Vervolgens loopt het spoor vanaf de spiegel tot voorbij de voordeurportier.”
2.7.
De namens [verzoekster] door haar zoons opgestelde aanvullende toedrachtomschrijving (productie 6 bij het verzoekschrift) luidt, voor zover van belang als volgt:
“Voordat zij overstak heeft zij eerst aan beide zijden gekeken of er verkeer aankwam. Dit was toen nog niet het geval. Op het moment zij haar eerste voetstap voor de geparkeerde auto op de weg plaatst, wordt zij overschept door de auto die volgens haar horen nogal hardoptrekkend de straat in reed. Voordat zij enige reactie van verzet kon tonen werd ze geschept door de auto. Zo snel ging het. Naar ons idee heeft de bestuurder echt geen afstand bewaard van het geparkeerde voertuig waar hij onze moeder aanreed. ( ... ) Onze moeder had tijdens het oversteken naar waarzeggen geen mobiel in haar handen, wat wel door de tegenpartij wordt verklaard.”
2.8.
Achmea heeft erkend voor 50% aansprakelijk te zijn voor de gevolgen van het ongeval.
3.
Het geschil
3.1.
[verzoekster] verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat Achmea aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade naar aanleiding van het ongeval dat plaatsvond op 10 oktober 2017 en dat Achmea gehouden is de volledige schade te voldoen, met veroordeling van Achmea in de kosten van het geding.
3.2.
[verzoekster] heeft het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
Op 10 oktober 2017 omstreeks 19:00 uur wilde [verzoekster] de Voorschoterlaan oversteken. Daartoe begaf zij zich tussen de aldaar langs de rijbaan geparkeerde auto’s. Op het moment dat [verzoekster] keek of de weg vrij was om over te steken, kwam [persoon A] van links aangereden en vond een aanrijding plaats. [persoon A] is dan ook op grond van artikel 185 WVW aansprakelijk voor de schade die [verzoekster] lijdt. De aanrijding is het gevolg van onvoldoende oplettendheid van [persoon A] . Bovendien reed [persoon A] te hard en te dicht langs de geparkeerde auto’s waartussen [verzoekster] zich bevond. Van eigen schuld van [verzoekster] is geen sprake. De schade van [verzoekster] komt om die reden geheel voor vergoeding in aanmerking. Voor zover wel sprake is van gedeeltelijke eigen schuld, dan valt deze weg tegen de billijkheidscorrectie nu [verzoekster] als gevolg van het ongeval een verbrijzelde enkel en ernstige psychische klachten heeft opgelopen. Zij is bovendien volledig arbeidsongeschikt geraakt en ook haar baan kwijtgeraakt. Naast pijn en leed zijn de financiële gevolgen groot. Voorts dient mee te wegen dat [persoon A] een beroep kan doen op zijn aansprakelijkheidsverzekeraar.
3.3.
Achmea concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoekster] in haar verzoek, althans tot afwijzing daarvan.
3.4.
Achmea betwist de door [verzoekster] gestelde toedracht van het ongeval. [persoon A] reed ten tijde van het ongeval niet harder dan 10 à 15 km per uur. [verzoekster] liep plotseling tussen twee geparkeerd staande auto’s de Voorschoterlaan op waarbij zij tegen de auto van [persoon A] opliep. Bovendien was [verzoekster] afgeleid door haar mobiele telefoon. Nu geen overeenstemming bestaat over de toedracht, stelt Achmea zich primair op het standpunt dat de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst niet zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Voor zover de toedracht van het ongeval wel kan worden vastgesteld, zijn het ten onrechte door [verzoekster] geen voorrang verlenen aan [persoon A] en het onvoldoende oplettend zijn bij het oversteken de belangrijkste oorzaken voor het ontstaan van het ongeval zodat de schadevergoedingsplicht van Achmea met 80% dient te worden verminderd. Gelet op de 50%-regel leidt dit voor Achmea tot een schadevergoedingsplicht van 50%. De billijkheidscorrectie kan evenmin tot een hogere vergoedingsplicht dan 50% leiden.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.
De beoordeling
4.1.
In de eerste plaats dient, gezien het verweer van Achmea op dit punt, te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.
4.2.
Het verzoek van [verzoekster] berust op artikel 1019w Rv. In dit artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Gelet op dit doel moet de rechtbank allereerst beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. In artikel 1019z Rv is bepaald dat de rechtbank het verzoek afwijst voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij dient de rechtbank te beoordelen of de bijdrage van de verzochte beslissing zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de aansprakelijkheidsvraag zoals [verzoekster] die aan de rechtbank voorlegt, in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. Alvorens toe te komen aan beantwoording van die vraag, zal de toedracht van het ongeval vastgesteld moeten worden.
Toedracht
4.4.
Partijen twisten over de toedracht van het ongeval. De rechtbank volgt op een belangrijk punt [verzoekster] in haar lezing van de toedracht en overweegt daartoe als volgt.
[verzoekster] stelt zich van meet af aan onder andere op het standpunt dat [persoon A] te dicht langs de geparkeerde auto’s is gereden waartussen [verzoekster] stond te wachten voordat zij overstak, en dat zij nog slechts met één voet in geringe mate voorbij de zijkanten van de geparkeerde auto’s was gekomen op het rijgedeelte van de weg, toen zij reeds door de auto van [persoon A] werd geraakt. In tegenstelling tot de toedrachtomschrijving van [persoon A] , vindt de toedrachtomschrijving van [verzoekster] voor wat betreft het te dicht langs de geparkeerde auto’s rijden door [persoon A] , steun in de processtukken. Als productie 9 heeft [verzoekster] foto’s van de auto van [persoon A] in het geding gebracht. Uit de op 14 januari 2019 namens [persoon A] opgestelde verklaring volgt dat deze foto’s zijn gemaakt tijdens het ongeval. Achmea heeft dit niet weersproken. En [persoon A] verklaarde dat hij na zo’n anderhalve meter al stil stond. Dit brengt met zich dat op basis van deze foto’s kan worden vastgesteld waar de auto van [persoon A] zich precies bevond tijdens de aanrijding voor wat betreft de breedte van het rijgedeelte van de rijbaan. Dit rijgedeelte is, naar onbetwist namens [verzoekster] is aangevoerd, 3,60 meter breed, terwijl de auto van [persoon A] 1.80 meter breed is. Op de foto’s is te zien dat de rechterzijde van de auto van [persoon A] zich boven overdwars liggende klinkers bevindt. Op schermopname 3 van de door [verzoekster] in het geding gebrachte schermopnames van Google Maps is te zien dat deze overdwars liggende klinkers grenzen aan de witte, evenwijdig met de rijbaan liggende, klinkers die de parkeervakken markeren. Op basis van de foto’s staat derhalve vast dat [persoon A] rakelings langs de parkeervakken is gereden toen het ongeval plaatsvond, terwijl hij, indien hij het midden van de rijbaan had aangehouden, tenminste 90 cm vrij zou hebben gelaten, en hij ook gemakkelijk meer dan een meter vrij had kunnen laten. Dat [persoon A] rakelings langs de parkeervakken is gereden correspondeert er ook mee dat [persoon A] verklaarde dat toen hij tot stilstand was gekomen, het rechter voorportier niet geopend kon worden in verband met een geparkeerde auto. Juist als gevolg van het rakelings langs de geparkeerde auto’s rijden heeft de aanrijding met [verzoekster] kunnen plaatsvinden. Want [verzoekster] op 5 december 2017 opgestelde verklaring houdt in dat zij pas met één voet een klein stapje naar voren had gedaan om te kijken (naar links, voorbij de geparkeerde auto’s) of zij over kon steken, toen de auto haar raakte. Deze verklaring heeft zij tijdens de mondelinge behandeling gehandhaafd. Daarnaast heeft [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij geraakt werd door de zijkant van de auto van [persoon A] , en ook [persoon A] heeft op 14 januari 2019 verklaard dat hij [verzoekster] een paar centimeter voor de rechterzijspiegel raakte wat ook blijkt uit, zoals [persoon A] ook zelf verklaart, de door hem gemaakte foto’s van (het stof op) zijn auto. Op de auto van [persoon A] is een veeg te zien die een stukje voor de rechterzijspiegel begint en onder de spiegel doorloopt op het portier aan de kant van de bijrijder. De verklaring van [persoon A] dat plotseling een opgelicht gezicht verscheen ter hoogte van het raam aan de bijrijderskant, strookt dan ook niet met wat uit de door hem gemaakte foto’s volgt zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
4.5.
Voor de vaststelling van de toedracht van het ongeval is, zoals uit het voorgaande volgt, geen nadere bewijslevering noodzakelijk. De rechtbank komt dus toe aan de beoordeling van de aansprakelijkheidsvraag die [verzoekster] heeft voorgelegd. Het verweer van Achmea, dat de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst niet zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure, wordt daarom verworpen.
Wettelijk kader
4.6.
Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid staat het hierna beschreven wettelijke kader voorop.
Bij de aanrijding waren een motorrijtuig (de auto van [persoon A] ) en een voetganger ( [verzoekster] ) betrokken. In deze situatie geldt artikel 185 lid 1 WVW. Dit artikel bepaalt dat, wanneer een motorrijtuig dat op de weg rijdt betrokken is bij een verkeersongeval, waardoor schade wordt toegebracht aan een niet door dat motorrijtuig vervoerd persoon, de eigenaar van het motorrijtuig verplicht is om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht.
4.7.
Verder is van belang dat de Hoge Raad in een aantal arresten, voor het eerst in zijn arrest van 28 februari 1992 (ECLI:NL:HR:1992:ZC0526), de zogenoemde 50%-regel heeft aanvaard ten behoeve van een voetganger of fietser, vanaf de leeftijd van 14 jaar, die het slachtoffer is van een verkeersongeval met een motorrijtuig. Deze regel houdt in dat indien overmacht van de bestuurder van het motorrijtuig niet aannemelijk is gemaakt, maar er wel een fout van de fietser of voetganger is zonder dat evenwel sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid bij de fietser of voetganger, de billijkheid eist dat bij de verdeling van de schade over de betrokkenen, ten minste 50% van de schade ten laste van het motorrijtuig wordt gebracht. Dit, omdat sprake is van verwezenlijking van het gevaar, inherent verbonden aan het rijden met een motorrijtuig met een zekere snelheid en massa. De regel is gegrond op de billijkheid als bedoeld in artikel 6:101 lid 1 BW en geldt specifiek voor de aansprakelijkheid van het motorrijtuig jegens kwetsbare verkeersdeelnemers.
4.8.
Partijen zijn het erover eens dat geen sprake is van overmacht aan de zijde van [persoon A] . Voorts is gesteld noch gebleken van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid aan de zijde van [verzoekster] . Dit brengt met zich, dat [verzoekster] aanspraak kan maken op vergoeding van in ieder geval 50% van de schade die zij als gevolg van het ongeval heeft geleden, hetgeen Achmea ook heeft erkend.
Eigen schuld
4.9.
Thans dient te worden beoordeeld of naar de maatstaven van artikel 6:101 BW meer dan 50% van de schade ten laste van [persoon A] moet worden gebracht.
4.10.
Bij de causaliteitsverdeling wordt de schade verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder van partijen toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Het gaat dan om de vraag in welke mate enerzijds het weggedrag van [persoon A] als bestuurder van de auto, en anderzijds dat van [verzoekster] als voetganger, aan het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen.
4.11.
Achmea, op wie ter zake de aanwezigheid van een fout aan de zijde van [verzoekster] de stelplicht en eventuele bewijslast rust, stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] heeft nagelaten voorrang te verlenen aan [persoon A] . [verzoekster] stak over op een plaats die geen oversteekplaats was en kwam tussen geparkeerd staande auto’s vandaan. [persoon A] behoefde op die plaats niet bedacht te zijn op overstekende voetgangers. Het was donker en [verzoekster] had voldoende moeten opletten bij het oversteken. [verzoekster] is echter volstrekt onoplettend geweest en kennelijk afgeleid door haar telefoon, omdat zij, wanneer zij naar links had gekeken, de auto van [persoon A] zeker had kunnen zien naderen omdat hij langzaam reed en voldoende verlichting voerde.
[verzoekster] betwist dat sprake is van eigen schuld en stelt zich op het standpunt dat Achmea gehouden is om de door haar geleden schade volledig te vergoeden.
4.12.
Over de aan [verzoekster] toe te rekenen omstandigheden wordt het navolgende overwogen.
Door een klein stapje op de rijbaan te zetten om te kijken of er geen verkeer aankwam zodat zij kon oversteken, heeft [verzoekster] geen voorrang verleend aan [persoon A] , hetgeen een verkeersovertreding oplevert. Dat [verzoekster] was afgeleid door haar mobiele telefoon, is, zoals reeds hiervoor is overwogen bij de vaststelling van de toedracht, niet vast komen te staan. Evenmin is gesteld of gebleken dat zich binnen 30 meter van de plek waar [verzoekster] ging oversteken een zebrapad bevond, waarvan [verzoekster] in dat geval logischerwijs (en vroeger verplicht) gebruik had kunnen maken. Voor wat betreft de plaats waar [verzoekster] ging oversteken treft haar daarom, anders dan Achmea meent, geen verwijt.
4.13.
Ter zake van aan [persoon A] c.q. Achmea toe te rekenen omstandigheden oordeelt de rechtbank als volgt. Niet vast is komen te staan dat [persoon A] te hard reed ter plaatse. Wel is vast komen te staan dat [persoon A] rakelings langs de parkeervakken/geparkeerde auto’s is gereden waartussen [verzoekster] zich bevond voordat zij één stap op het rijgedeelte zette, en dat [persoon A] gemakkelijk meer dan een meter vrij had kunnen houden tussen de rechterzijkant van zijn auto en de geparkeerde auto’s. Het was donker en [persoon A] moest er juist ter hoogte van de metrohalte goed op bedacht zijn dat er voetgangers tussen de geparkeerde auto’s door de weg over zouden kunnen steken naar het plantsoen tussen de rijbanen in. [persoon A] wist dat, blijkens zijn verklaring van 17 oktober 2017, inhoudend dat hij, toen hij de Voorschoterlaan in reed vanaf de Oudedijk, 30 meter verderop voetgangers op de weg zag lopen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het rakelings langs de parkeervakken/geparkeerde auto’s rijden, zeer gevaarzettend. De weg was breed genoeg om dat niet te doen en er waren goede redenen om dat niet te doen, want automobilisten dienen rekening te houden met verkeersfouten van andere weggebruikers, maar [persoon A] ’ eigen rijgedrag belemmerde hem rekening te houden met de - niet eens zeer ernstige - fout van [verzoekster] . Het onnodig gevaarzettende rijgedrag van [persoon A] moet daarom, gelet op de omstandigheden ter plaatse, wèl als een ernstige fout worden aangemerkt.
4.14.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de gedragingen van [persoon A] in verhouding tot die van [verzoekster] voor 80% tot de schade hebben bijgedragen zodat dit percentage van de schade ten laste van Achmea dient te worden gebracht.
Billijkheidscorrectie
4.15.
De volgende omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een bijstelling van de verdeling van de aansprakelijkheid, in die zin dat Achmea voor 100% van de schade aansprakelijk is. Hoewel partijen twisten over de precieze ongevalsgevolgen, staat in elk geval vast dat [verzoekster] een onderbeenbreuk heeft opgelopen en derhalve geconfronteerd is met pijn en leed. Bovendien moet, zo blijkt uit het medisch advies van de medisch adviseur van Achmea (productie 11 bij het verzoekschrift) rekening worden gehouden met restbeperkingen. Voorts staat vast dat [verzoekster] na het ongeval haar (fysieke) werk niet meer kon uitoefenen en dat zij thans geen baan meer heeft. Het feit dat aan de zijde van [persoon A] een verzekering(splicht) bestaat voor schade als de onderhavige, legt eveneens gewicht in de schaal.
Kosten deelgeschil
4.16.
Op grond van artikel 1019aa Rv worden de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt (in dit geval [verzoekster] ), in de beschikking begroot. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt dat het laatste niet het geval is.
4.17.
De advocaat van [verzoekster] , mr. Meijer, hanteert een uurtarief van € 275,00 exclusief btw en 4% kantooropslag. Als productie 12 bij het verzoekschrift is een urenoverzicht in het geding gebracht waaruit blijkt dat mr. Meijer in totaal 8,36 uur aan het deelgeschil heeft besteed. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Meijer te kennen gegeven dat aan de bestudering van het verweerschrift en de bespreking daarvan met [verzoekster] twee uur is besteed. Daarbij dient de tijd die met de mondelinge behandeling is gemoeid, te worden opgeteld.
4.18.
Volgens Achmea betreft het een eenvoudige en overzichtelijke zaak zodat het aantal uren dat redelijkerwijs met de opstelling van het verzoekschrift gemoeid is 6 uur bedraagt. Het uurtarief acht Achmea bovenmatig. Een uurtarief van € 250,00 inclusief kantoorkosten is redelijk. Bij de begroting van de kosten dient bovendien rekening te worden gehouden met het percentage eigen schuld van [verzoekster] (HR 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7624).
4.19.
Het uurtarief komt bovenmatig voor. Voor een gespecialiseerd letselschadeadvocaat acht de rechtbank een tarief van € 260,00 (exclusief btw, maar inclusief kantoorkosten) redelijk. De tijd die aan het deelgeschil is besteed komt de rechtbank redelijk voor. De enkele stelling van Achmea dat 6 uur redelijk is voor de opstelling van het verzoekschrift is onvoldoende om te oordelen dat mr. Meijer minder uren aan het deelgeschil had kunnen besteden dan hij heeft gedaan. De tijd die is besteed aan de mondelinge behandeling begroot de rechtbank op twee uur, zodat de aan deze procedure verbonden kosten worden begroot op 12,36 uur (8,36 + 2 + 2) x € 314,60 plus het door [verzoekster] betaalde griffierecht ad € 309,00. Het totaal komt uit op € 4.272,96. Omdat Achmea aansprakelijk is voor de schade, zal zij worden veroordeeld tot betaling van deze kosten. ECLI:NL:RBROT:2021:9016