Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 270824 verzocht en begroot, niet toegewezen, 19 uur x € 240,- + 21% = € 5.517,60

RBROT 270824 sjorder valt in mangat op schip, toedracht onduidelijk; zaak leent zich niet voor deelgeschil: bewijslevering nodig
verzocht en begroot, niet toegewezen, 19 uur x € 240,- + 21% = € 5.517,60

2De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.

ILS is gespecialiseerd in het vastzetten en losmaken van ladingen op schepen en containers. [verzoeker] is per 17 juni 2019 bij ILS in dienst getreden in de functie van leerling operationeel medewerker. Met ingang van 1 september 2021 was [verzoeker] bij ILS werkzaam als sjorder op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van vijf jaar. Deze arbeidsovereenkomst is per 1 januari 2024 middels een vaststellingsovereenkomst geëindigd vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] .

2.2.

De sjorwerkzaamheden op de containerschepen worden uitgevoerd vanaf een stalen loopdek (de “catwalk”). Op het loopdek bevinden zich twee mangaten (zowel aan bakboord- als stuurboordzijde) met een afmeting van 60 x 60 centimeter. De verdiepingsvloeren van de schepen kunnen bereikt worden via deze mangaten. De mangaten zijn afgesloten met deksels. Deze deksels kunnen geopend worden als een luik. De mangaten zijn aan beide kanten beveiligd met gele veiligheidshefbomen. Deze hefbomen moeten handmatig geopend worden voordat het mangat betreden kan worden. Na het passeren van een hefboom valt deze automatisch weer dicht.

2.3.

[verzoeker] is op 29 september 2021 tijdens de uitoefening van zijn sjorwerkzaamheden voor ILS aan boord van het containerschip ‘ [naam schip] ’ gewond geraakt aan zijn rechterknie. De gemachtigde van [verzoeker] heeft ILS aansprakelijk gesteld voor het ongeval. ILS heeft de aansprakelijkheid afgewezen.

2.4.

[verzoeker] verzoekt op de voet van artikel 1019w Rv om te bepalen dat ILS aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden schade als gevolg van het bedrijfsongeval van 29 september 2021 en dat ILS gehouden is om de materiële en immateriële schade die hij lijdt en heeft geleden te vergoeden. Daarnaast heeft [verzoeker] verzocht om ILS te veroordelen in de kosten van het deelgeschil, begroot op € 5.655,42.

2.5.

[verzoeker] stelt dat ILS op grond van artikel 7:658 BW juncto artikel 7:611 BW aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt als gevolg van het arbeidsongeval, omdat ILS de uit artikel 7:658 BW voortvloeiende zorgplicht heeft geschonden. Daarnaast stelt [verzoeker] dat ILS op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is, omdat het ongeval is gebeurd door een fout van zijn collega en deze fout aan ILS moet worden toegerekend.

ILS is het niet eens met het verzoek. Zij stelt zich op het standpunt dat deze zaak niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschil, omdat partijen - onder meer - van mening verschillen over de toedracht van het ongeval. Indien wordt geoordeeld dat de zaak zich wel leent voor een deelgeschil, stelt ILS dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht en dat zij daarom niet aansprakelijk is voor het arbeidsongeval. Ook is ILS niet aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW dan wel artikel 6:170 BW, aldus ILS.

2.6.

De kantonrechter is van oordeel dat de zaak zich niet leent voor een deelgeschil, omdat nadere bewijslevering nodig is naar de toedracht van het ongeval. Het verzoek van [verzoeker] wordt daarom afgewezen. Wel worden de kosten van het deelgeschil begroot.

Hierna wordt uitgelegd waarom de kantonrechter tot deze beslissing gekomen is.

Toetsingskader in deelgeschil

2.7.

[verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikelen 1019w-1019cc Rv). Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

Daarbij wordt vooropgesteld dat de deelgeschilprocedure partijen een eenvoudige, snelle en ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter biedt ter oplossing van een (of meerdere) deelgeschil(len) in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De procedure heeft tot doel dat partijen met behulp van de interventie van de deelgeschilrechter dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen.

2.8.

Het gaat in deze procedure allereerst om de vraag of ILS op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] heeft geleden en thans nog lijdt als gevolg van het door hem beschreven arbeidsongeval. [verzoeker] verzoekt in het kader van onderhavige deelgeschilprocedure om die aansprakelijkheid vast te stellen, zodat partijen verder kunnen onderhandelen over de andere geschilpunten en daarover mogelijk ook overeenstemming kunnen bereiken. [verzoeker] heeft ook tijdens de zitting op geen enkele wijze onderbouwd dat ILS aansprakelijk is op grond van artikel 7:611 BW. Dit leidt ertoe dat het verzoek op deze grondslag niet toewijsbaar is.

Het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen; de zaak leent zich niet voor een deelgeschil

2.9.

In het kader van artikel 7:658 BW dient een werknemer te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn functie schade heeft geleden. In het algemeen zal daartoe voldoende zijn dat komt vast te staan dat het ongeval hem is overkomen op de werkplek. Indien vast komt te staan dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is de werkgever in beginsel aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

2.10.

Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden (letsel aan zijn rechterknie). Partijen verschillen echter van mening over de toedracht van het ongeval.

[verzoeker] stelt dat hij op 29 september 2021 na de avondpauze rond 20.00 uur met een sjorstang op het loopdek van het schip tussen de containers liep, dat hij de gele veiligheidshefboom voor het mangat opendeed, dat het hefboompje achter hem weer dichtviel en dat precies op het moment dat hij bij het luik aankwam zijn collega de heer [persoon C] (hierna: [persoon C] ) het luik zonder waarschuwing opende. Volgens [verzoeker] stapte hij met zijn linkervoet in het luik, viel hij langs [persoon C] door het mangat heen en heeft hij in zijn val hard zijn rechterknie gestoten tegen de rand van de voorzijde van het mangat (gezien vanaf zijn looprichting).

ILS betwist deze door [verzoeker] gestelde toedracht. ILS gaat uit van de toedracht zoals vermeld in de schriftelijke verklaring van [persoon C] van 4 oktober 2022. Daarin staat dat [persoon C] op 29 september 2021 na de avondpauze aan bakboordzijde van het schip uit het mangat omhoog was geklommen, dat hij over het loopdek naar stuurboordzijde liep, dat hij even later zag dat [verzoeker] omhoog was geklommen door het mangat aan stuurboordzijde en dat hij [verzoeker] op de grond zag zitten. [persoon C] is toen naar hem toegegaan en zag dat [verzoeker] met zijn benen in het mangat zat. [verzoeker] vertelde hem dat hij was gevallen en dat zijn knie pijn deed. [persoon C] heeft niet gezien dat [verzoeker] is gevallen, aldus [persoon C] in zijn schriftelijke verklaring. ILS voert aan dat [verzoeker] kennelijk het mangat zelf heeft open laten staan nadat hij hierdoor naar boven was geklommen en dat hij niet heeft opgelet toen hij daar vervolgens op een later moment langsliep.

2.11.

Om vast te kunnen stellen of ILS aansprakelijk is voor het letsel dat [verzoeker] tijdens zijn werkzaamheden heeft opgelopen is eerst van belang wat de feitelijke toedracht van het ongeval is. Op grond van de uiteenlopende stellingen van partijen en de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld wat de toedacht van het ongeval is geweest en of de veiligheidsmaatregelen die genomen zijn en redelijkerwijs genomen hadden moeten worden voldoende waren om daaruit te kunnen vaststellen of ILS als werkgeefster op de voet van artikel 7:658 BW al dan niet aansprakelijk is. Ditzelfde geldt voor de vraag of de schade van [verzoeker] is ontstaan door een fout van [persoon C] en of ILS aansprakelijk is op grond van artikel 6:170 BW. Nadere bewijslevering naar de feiten is dan ook geïndiceerd. Het is hierbij niet van belang op welke partij de bewijslast rust. De schriftelijke verklaring die [persoon C] heeft afgelegd over de toedracht stemt niet overeen met de weergave van het ongeval zoals vermeld in deel 1 van het interne ongevallenrapport en het externe (van APM Terminals) ongevallenrapport van 29 september 2021, die de lezing van [verzoeker] onderschrijven. Ook is opmerkelijk dat deel 2 van het interne ongevallenrapport van 15 oktober 2021 de lezing Van [verzoeker] over de toedracht van het ongeval niet meer onderschrijft. Deze gang van zaken roept vragen op maar rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie van [verzoeker] dat daarmee dus moet worden uitgegaan van de door hem geschetste toedracht. Te meer nu deze gestelde toedracht - te weten dat [verzoeker] langs [persoon C] in het - smalle - mangat is gevallen - ook vragen oproept. In het onderhavige geval zou het tot een gedetailleerde reconstructie van het ongeval moeten komen door middel van het horen van getuigen (onder andere [persoon C] ) en wellicht ook nog een deskundigenonderzoek. De deelgeschillenprocedure leent zich niet voor een dergelijke (uitvoerige) bewijslevering, te minder nu ook op andere punten partijen nog van mening verschillen, zoals de mate waarin ILS aan haar zorgplicht heeft voldaan.

2.12.

Het verzoek zal daarom op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen. Voor de beoordeling en beantwoording van de vragen in deze zaak is het voeren van een gewone (bodem)procedure de aangewezen weg.

Kosten deelgeschil

2.13.

Op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv dient de kantonrechter, ook als het verzoek wordt afgewezen, de kosten die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, tenzij dit verzoek volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van dit laatste is geen sprake. De kantonrechter neemt bij de begroting alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking. Bij de begroting van de kosten moet de dubbele redelijkheidstoets worden gehanteerd.

2.14.

[verzoeker] heeft verzocht om vergoeding van een bedrag van € 5.655,42. Dit bedrag bestaat uit door zijn gemachtigde verrichte werkzaamheden van in totaal 19 uren op basis van een uurtarief van € 240,- (vermeerderd met 21% btw). In dit bedrag is het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 87,- al inbegrepen. ILS heeft aangegeven dat zij akkoord gaat met deze kostenbegroting. De kantonrechter acht genoemd bedrag ook redelijk. De kosten van het onderhavige deelgeschil worden daarom aan de zijde van [verzoeker] begroot op een bedrag van in totaal € 5.655,42,-. Aangezien hiervoor is geoordeeld dat de zaak zich niet leent voor een deelgeschil, zal de kantonrechter de kosten alleen begroten en ILS niet veroordelen tot betaling daarvan. Het begrote bedrag hoeft alleen door ILS te worden betaald als haar aansprakelijkheid alsnog komt vast te staan. ECLI:NL:RBROT:2024:8247