Overslaan en naar de inhoud gaan

RBZWB 160223 onvoldoende gegevens om aanvullend voorschot VAV of bgk te kunnen vaststellen - verzocht 47,8 uur x 225,00 + 21%, toegewezen 35,7 uur x 225,00 + 21% = € 9719,32

RBZWB 160223 onvoldoende gegevens om aanvullend voorschot VAV of bgk te kunnen vaststellen
- verzocht 47,8 uur x 225,00 + 21%, toegewezen 35,7 uur x 225,00 + 21% = € 9719,32

2
De feiten

2.1.
Op 30 mei 2015 heeft in Oostburg een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij de door de [verzoekster] bestuurde personenauto in botsing is gekomen met een zogenaamde Unimog (een tractorachtig vrachtwagentje), waarvan de bestuurder verzuimde [verzoekster] op een gelijkwaardige kruising voorrang te verlenen.

2.2.
De Unimog was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij ZLM.

2.3.
[verzoekster] heeft bij de aanrijding letsel opgelopen. Enkele dagen na het ongeval heeft zij zich met nekklachten tot de huisarts gewend. Later zijn daar klachten aan de rechterschouder en het rechter schouderblad bijgekomen.

2.4.
[verzoekster] , Poolse van origine, woonde ten tijde van het ongeval nog maar kort in Nederland en was werkzaam in een hotel. Ze is in juli 2015 teruggekeerd naar Polen. Na haar echtscheiding in Polen in 2016 woont zij sinds januari 2017 weer in Nederland. Na terugkeer in Nederland is zij werkzaam geweest als afwasmedewerkster en schoonmaakster.

2.5.
[verzoekster] ontving in 2015 en (deels) in 2016 een ziektewetuitkering.

2.6.
ZLM heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend en partijen hebben de schaderegeling ter hand genomen. Tussen partijen was (onder meer) in geschil of de klachten van [verzoekster] door het ongeval waren veroorzaakt.

2.7.
In het kader van de schaderegeling heeft daarom op gezamenlijk verzoek van partijen een neurologisch onderzoek plaatsgevonden door neurochirurg [naam specialist 1] . Hij concludeert in zijn rapport d.d. 22 januari 2020 onder meer dat bij neurologisch onderzoek geen objectiveerbare aanwijzingen bestaan voor uitval c.q. lateralisatie. [naam specialist 1] heeft een orthopedisch onderzoek geadviseerd.

2.8.
Naar aanleiding van dit rapport zijn partijen nader met elkaar in overleg getreden. ZLM heeft bij e-mail van 18 november 2021 ingestemd met het laten uitvoeren van een orthopedische expertise en met de namens [verzoekster] voorgestelde vraagstelling en beperkingenlijst.

2.9.
Partijen hebben tijdens de zitting ( op 22 feb. 2022, red. LSA LM) afgesproken de orthopedische expertise te laten uitvoeren door orthopedisch chirurg [naam specialist 2] . Dit onderzoek heeft nadien plaatsgevonden. ZLM heeft naar aanleiding van de uitkomst van dat onderzoek erkend dat de nek- en schouderklachten van [verzoekster] in oorzakelijk verband staan tot het ongeval en dat zij de schade die [verzoekster] daardoor lijdt dient te vergoeden.

2.10.
ZLM ter zitting toegezegd aan aanvullend voorschot van € 10.000,-- te zullen betalen. Dit heeft zij gedaan op 28 februari 2022. Voordien had ZLM een bedrag van in totaal € 5.750,-- als voorschot op de schadevergoeding betaald.

3
Het geschil

3.1.
Omdat tussen partijen niet langer in geschil is dat de nek- en schouderklachten van [verzoekster] als ongevalsgevolg kunnen worden aangemerkt en dat ZLM de schade die [verzoekster] dientengevolge lijdt dient te vergoeden, is het geschil tussen partijen nu nog beperkt tot de omvang van die schade.

3.2.
[verzoekster] verzoekt, na wijziging van het aanvankelijke verzoek:
- veroordeling van ZLM tot betaling aan haar van een bedrag van € 43.397,73 als voorschot op de door haar geleden schade voortvloeiend uit het verlies aan verdienvermogen;
- veroordeling van ZLM tot het betalen van een voorschot van € 14.973,69 ter zake van de reeds verschenen buitengerechtelijke kosten;
- de kosten van het deelgeschil te begroten op € 13.013,55 inclusief BTW, te vermeerderen met griffierecht en ZLM te veroordelen in die kosten.

3.3.
[verzoekster] stelt dat het begroten van de volledige schade nog niet mogelijk is omdat daarvoor nader arbeidskundige en mogelijke rekenkundig onderzoek nodig is. Zij heeft er echter belang bij dat ZLM een aanvullend voorschot op haar reeds verschenen schade verstrekt, zodat zij de (verdere) schadeafwikkeling niet vanuit een noodtoestand hoeft te doen. Verder dienen de redelijke kosten van haar belangenbehartiger te worden voldaan, zodat zij haar werk voort kan zetten en niet gehouden is werkzaamheden en kosten voor te financieren.

3.4.
ZLM voert verweer en stelt dat er nog onvoldoende zicht is op de door [verzoekster] geleden schade, zodat er geen aanleiding is voor (verdere) bevoorschotting daarvan. Verder stelt ZLM dat het buitengerechtelijke traject niet in een impasse is geraakt als gevolg van het uitblijven van verdere voorschotten op de buitengerechtelijke kosten. De tot nu toe in rekening gebrachte kosten voldoen bovendien niet aan de daaraan te stellen dubbele redelijkheidstoets. ZLM stelt tot slot dat het verzoek onnodig is ingesteld en dat ook het verzoek om begroting van de kosten van het deelgeschil en veroordeling van ZLM in die kosten, daarom dient te worden afgewezen.

4
De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat een beslissing over een voorschot op de uiteindelijk vast te stellen schade en buitengerechtelijke kosten mogelijk kan bijdragen aan de totstandkoming van vaststellingsovereenkomst. Het uitblijven van voorschotten op de daadwerkelijk geleden schade en gemaakte buitengerechtelijke kosten kan namelijk het evenwicht tussen partijen om hierover in vrijheid te kunnen onderhandelen verstoren indien een dergelijk voorschot achterwege blijft. In die zin is dit dus een onderwerp dat zich leent voor de beoordeling in een deelgeschilprocedure. Om te kunnen vaststellen of er aanleiding is om een (nader) voorschot op de schadevergoeding toe te wijzen, dient in deze procedure wel voldoende informatie voorhanden te zijn om een inschatting te kunnen maken van de daadwerkelijk geleden schade. De aard van deze procedure verzet zich namelijk tegen uitvoerige bewijslevering. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat er nog onvoldoende informatie beschikbaar is om te kunnen beoordelen of de schade die [verzoekster] als gevolg van het ongeval heeft geleden, hoger is dan het reeds verstrekte voorschot. Omdat de hoogte van de schade nog niet vast staat, kan ook niet worden vastgesteld of de bij ZLM in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten redelijk zijn. De verzoeken om ZLM te veroordelen op deze posten een voorschot te betalen zullen daarom worden afgewezen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.

Verlies verdienvermogen

4.2.
[verzoekster] stelt dat zij in de hypothetische situatie waarbij het ongeval wordt weggedacht in ieder geval in staat zou zijn geweest om inkomsten te verwerven gelijk aan het in Nederland geldende minimum inkomen. Zij stelt dat er geen reden is om aan te nemen dat ze zonder het ongeval niet fulltime zou hebben gewerkt. Ze verwijst naar de verklaring van de huisarts waaruit blijkt dat er geen sprake was van eerdere klachten. Het dienstverband in het hotel waar ze werkte ten tijde van het ongeval was voor 25 uur, maar betrof vervanging van iemand die fulltime werkte. [verzoekster] stelt, onder verwijzing naar de als productie 8 over 2015 overgelegde loonstrook, dat ze in een periode van ruim 1 week in het hotel bijna 80 uur heeft gewerkt.

4.3.
ZLM betwist de hoogte van het door [verzoekster] gevorderde verlies aan verdienvermogen. Zij stelt daartoe dat het niet aannemelijk dat [verzoekster] een inkomen ter hoogte van het minimum loon zou hebben verdiend, althans dat er te veel onduidelijkheden zijn betreffende haar verdiencapaciteit. ZLM leidt uit de overgelegde salarisspecificatie af dat [verzoekster] na het ongeval nog heeft gewerkt en dat ze gedurende de korte duur van haar werkzaamheden, namelijk de periode van 25 mei tot en met 15 juni 2015, een bedrag van€ 897,-- bruto verdiende, hetgeen beduidend minder is dan het destijds geldende minimumloon. Voorts wijst ZLM erop dat [verzoekster] kort na het ongeval voor 1,5 jaar is teruggekeerd naar Polen en dat er geen zicht is op haar inkomsten in die periode. ZLM beschikt ook niet over de stukken van het UWV over de (reden van) beëindiging van de ziektewetuitkering van [verzoekster] per 23 december 2016. ZLM wijst er verder op dat sprake is geweest van meerdere “live events” bij [verzoekster] , zoals een echtscheiding in 2016 en het samenwonen met haar nieuwe partner in Nederland in 2017, waarbij ze ook de zorg heeft voor haar minderjarige zoon uit haar eerdere relatie. Volgens ZLM dient de schade nader te worden begroot, hetgeen het bestek van een deelgeschilprocedure te buiten gaat.

4.4.
Het gevorderde voorschot betreft de reeds verschenen schade bestaande uit verlies aan verdienvermogen van [verzoekster] over de periode 2015-2020.

Uit de verklaringen van de belastingdienst blijkt dat weliswaar dat [verzoekster] in de periode 2015-2020 in Nederland aanmerkelijk minder inkomsten heeft genoten dan het voor haar geldende minimumloon, maar daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden afgeleid dat zij over deze periode kampt met verlies aan verdienvermogen tot het bedrag ter hoogte van het minimum loon. Niet in geschil is dat [verzoekster] in 2015 en 2016 een Ziektewetuitkering heeft ontvangen, maar zij heeft geen informatie verstrekt omtrent de omvang van haar arbeidsongeschiktheid in deze periode en haar eventuele (aanvullende) inkomsten in Polen. Deze uitkering is bovendien kennelijk eind 2016 gestopt. Omtrent de reden van deze beëindiging zijn evenmin stukken overgelegd, terwijl die voor de beoordeling wel relevant kunnen zijn. Neurochirurg [naam specialist 1] meldt hierover namelijk in zijn rapportage dat hij wel over een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige rapportage beschikt en dat daaruit blijkt dat [verzoekster] in staat werd geacht om 65% of meer te verdienen van het maatmanloon en dat voldoende arbeidsmogelijkheden aanwezig waren. Daarom kwam zij niet in aanmerking voor het voorzetten van de ziektewetuitkering. Dat ZLM het causaal verband tussen de klachten van [verzoekster] en het ongeval nu niet langer meer betwist, brengt daarom nog niet mee dat daarmee ook vast staat dat [verzoekster] in de periode 2015-2020 door die klachten niet meer heeft kunnen werken c.q. verdienen dan zij feitelijk heeft gedaan. Of dit het geval is, zal moeten worden beoordeeld aan de hand van een overzicht van de beperkingen die de klachten met zich meebrengen en eventueel een (nader) rapport van een arbeidsdeskundige. Deze stukken zijn niet overgelegd, zodat de rechtbank die ook niet bij de beoordeling kan betrekken.
Verder heeft ZLM nog - onweersproken - aangevoerd dat [verzoekster] in 2015 naar Nederland kwam met het doel te werken om geld te verdienen in verband met haar zieke echtgenoot. Haar minderjarige zoon woonde destijds in Polen. Na haar echtscheiding in 2016 heeft zij zich met haar minderjarige zoon in Nederland gevestigd, waar zij sinds 2017 samenwoont met haar nieuwe partner. Gezien deze persoonlijke omstandigheden van [verzoekster] , die in de loop van de jaren na het ongeval gewijzigd zijn, is onduidelijk of het de redelijke verwachting was dat ze fulltime zou hebben gewerkt. Ook in dit verband zal [verzoekster] nog nadere informatie moeten vertrekken.

4.5.
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat zij op dit moment over te weinig informatie beschikt om vast te stellen dat de schade hoger is dan het inmiddels aan [verzoekster] verstrekte voorschot en dus om, zoals [verzoekster] verzoekt, een aanvullend voorschot te kunnen vaststellen. Aangezien de causaliteitsvraag partijen inmiddels niet meer verdeeld houdt, is de verwachting gerechtvaardigd dat partijen het buitengerechtelijk traject over een vaststellingsovereenkomst kunnen hervatten, eventueel aan de hand van een nog uit te voeren arbeidsdeskundig en/of rekenkundig onderzoek.

Buitengerechtelijke kosten

4.6.
[verzoekster] vordert betaling van het nog openstaande bedrag van de buitengerechtelijke kosten die bij haar [belangenbehartiger] bij ZLM in rekening heeft gebracht. ZLM stelt dat zij inmiddels in totaal een bedrag van bijna € 25.000,-- heeft bevoorschot op de buitengerechtelijke kosten, waaronder een bedrag van ongeveer
€ 20.000,-- aan [belangenbehartiger]. Overwogen wordt dat - in beginsel - een verzoek tot toekenning van een (aanvullend) voorschot op de buitengerechtelijke kosten in een deelgeschil aan de orde kan komen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval zal worden beoordeeld of wordt voldaan aan de voorwaarde dat de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Nog los van het feit dat in het onderhavige geval gesteld noch gebleken is dat het achterwege blijven van volledige bevoorschotting op de buitengerechtelijke kosten ertoe heeft geleid dat de onderhandelingen tussen partijen zijn gestaakt of in een impasse zijn beland, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot aanvullende bevoorschotting niet voor toewijzing in aanmerking komt. Zij overweegt daartoe dat van deze kosten, waartegen ZLM ook inhoudelijk gedetailleerd verweer heeft gevoerd, thans lastig te beoordelen is of ze in redelijkheid gemaakt zijn te meer nu de volledige schade van [verzoekster] nog niet in beeld is.

De rechtbank neemt daarbij voorts in aanmerking dat de zaak inhoudelijk niet bijzonder ingewikkeld is, dat er geen discussie is geweest over de aansprakelijkheid en dat door ZLM reeds een aanzienlijk bedrag als voorschot op de buitengerechtelijke kosten is betaald.

Kosten deelgeschil

4.7.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Van dit laatste is, anders dan ZLM heeft betoogd, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Ten aanzien van de causaliteitsvraag had geen deelgeschil ingesteld hoeven worden, nu uit de overgelegde stukken blijkt dat ZLM ongeveer een maand voordat het verzoekschrift werd ingediend aan de belangenbehartiger van [verzoekster] had laten weten akkoord te zijn met een orthopedische expertise, zodat partijen dit punt buitengerechtelijk hadden kunnen regelen. Tussen partijen staat echter niet ter discussie dat naar aanleiding van deze procedure door ZLM is besloten € 10.000,-- extra te bevoorschotten, zodat gelet daarop niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van een onnodig ingesteld deelgeschil.

4.8.
In haar verzoek is [verzoekster] met betrekking tot het uurtarief van haar advocaat uitgegaan van een honorarium van € 225,-- per uur, exclusief BTW. Verder heeft zij onderbouwd dat door haar advocaat 47,8 uur is besteed aan behandeling van het dossier. ZLM heeft verweer gevoerd tegen het aantal in rekening gebrachte uren na indiening van het verzoekschrift. Zij acht deze buitenproportioneel ten opzichte van de 19,2 uur die tot aan indiening van het verzoek was besteed. Een totaal van 25 uur tegen het gehanteerde uurtarief, vermeerderd met het griffierecht acht ZLM redelijk.

4.9.
De rechtbank overweegt dat de kosten die samenhangen met de orthopedische expertise niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu, zoals hiervoor reeds is overwogen, het instellen van een deelgeschil niet noodzakelijk was om te komen tot die expertise. Zij begroot de in redelijkheid bestede tijd op 35,7 uur, bestaande uit 19,2 uur tot indiening verzoekschrift, 8 uur voorbereiding zitting, 6 uur zitting inclusief reistijd en 2,5 uur na de zitting (nabespreking en laatste brief naar aanleiding van het deskundigenrapport). Rekening houdend met het gehanteerde uurtarief van € 225,--, tegen de hoogte waarvan geen verweer is gevoerd, begroot de rechtbank de kosten van het deelgeschil op een bedrag van € 9.719,32, te vermeerderen met het door [verzoekster] verschuldigde griffierecht van € 309,--.

4.10.
Omdat de aansprakelijkheid van ZLM vaststaat, zal de rechtbank ZLM veroordelen tot betaling van de deelgeschilkosten. ECLI:NL:RBZWB:2023:1138