Overslaan en naar de inhoud gaan

RBZWB 230223 verzocht en begroot, niet toegewezen, 24 uur x € 275,- + 21 % BTW = € 7.986

RBZWB 230223 mishandeling; hele geschil voorgelegd, leent zich niet voor deelgeschil; mede vanwege ontbrekende medische rapporten
verzocht en begroot, niet toegewezen, 24 uur x € 275,- + 21 % BTW = € 7.986

3
De beoordeling

3.1.
I In rechte staan de volgende feiten vast.
a. Op zaterdag 10 februari 2018 was [verweerder] samen met zijn vrouw, [vrouw verweerder] (hierna: “ [vrouw verweerder] ”), carnaval aan het vieren in [woonplaats] . [verzoeker] en zijn gezelschap waren op die dag ook carnaval aan het vieren in [woonplaats] .
b. [verweerder] en [vrouw verweerder] bevonden zich na de carnavalsoptocht in [café] te [woonplaats] . [verzoeker] is eveneens naar [café] gegaan. Hij heeft buiten het café contact gehad met [vrouw verweerder] . Daarna zijn ze uit elkaar gegaan en is in ieder geval [vrouw verweerder] het café in gegaan. [vrouw verweerder] en [verweerder] zijn uit het café vertrokken en zijn [verzoeker] buiten nogmaals tegengekomen. Omstreeks 20:00 heeft daar toen een incident plaatsgevonden waarbij [verzoeker] door [verweerder] op zijn kaak is geslagen en daarna op zijn achterhoofd is gevallen. [verzoeker] verloor hierdoor tijdelijk zijn bewustzijn en is door een ambulance naar de spoedeisende hulp van het Amphia Ziekenhuis gebracht. De diagnose die toen werd gesteld betrof commotio cerebri, oftewel een hersenschudding.
c. De politie heeft naar aanleiding van het incident onderzoek ingesteld en onder andere getuigen gehoord.
d. Vanaf 14 februari 2018 bezoekt [verzoeker] zijn huisarts waarbij hij stelt klachten te ervaren zoals drukpijn, hoofdpijn en nekpijn. De huisarts raadt rust aan.
e. Op 19 maart 2018 meldt [verzoeker] zich nogmaals bij zijn huisarts, die hem in verband met slaapproblemen slaapmedicatie voorschrijft. Andere klachten die [verzoeker] stelt te ervaren (zwarte vlekken voor ogen, draaierig, hoofd- en nekpijn) worden niet behandeld door de huisarts. Hij stelt zichzelf onder behandeling bij een fysiotherapeut en cesartherapeut.
f. Op 17 april 2018 wordt [verzoeker] gezien door een neuroloog. Het herstel verloopt traag.
g. [verzoeker] heeft tot 5 juni 2018 geen werkzaamheden op zijn bedrijf - [bedrijf verzoeker] - verricht. Hij heeft daarom een beroep gedaan op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Die heeft hem voor 95% arbeidsongeschikt geacht.
h. Op 5 juni 2021 bezoekt [verzoeker] een neuroloog, die hem duidelijk maakt dat het veilig is om weer te werken.
i. De periode van arbeidsongeschiktheid duurde van 10 februari 2018 tot 6 juni 2018.
Gedurende voornoemde periode van arbeidsongeschiktheid nemen de ouders van [verzoeker] vrijwel alle werkzaamheden over in het bedrijf en in het huishouden van [verzoeker] . Dit behoudens het schoonmaken van de stal, waarvoor een professional werd ingehuurd.
j. Op 24 augustus 2018 is [verweerder] op een TOM-zitting geweest waar hij is gehoord door een officier van justitie. Hij is schuldig verklaard aan mishandeling van [verzoeker] . In de strafbeschikking is aan [verzoeker] een geldbedrag van € 619,12 toegewezen. [verweerder] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
k. [verzoeker] heeft [verweerder] bij brief van 28 januari 2019 aansprakelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade die hij lijdt en heeft geleden als gevolg van het incident.

3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat [verweerder] jegens hem aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad. Volgens [verzoeker] heeft [verweerder] in strijd met een wettelijke plicht gehandeld door [verzoeker] te mishandelen, hetgeen een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW oplevert. [verzoeker] meent dat [verweerder] gehouden is om de schade te vergoeden die hij wegens het onrechtmatig handelen heeft geleden. [verzoeker] stelt dat hij door toedoen van [verweerder] geen werkzaamheden kon verrichten en voor 95% arbeidsongeschikt werd verklaard. In de visie van [verzoeker] zou [verweerder] verplicht zijn [verzoeker] in staat te stellen om de benodigde hulp, verpleging en verzorging te verkrijgen. [verzoeker] meent dat hij er op redelijke gronden voor heeft gekozen om hulp van zijn ouders te vragen voor de werkzaamheden op de [bedrijf verzoeker] en geen professionals in te schakelen en dat hij daarmee schadebeperkend heeft gehandeld. Immers is het bedrijf van zijn ouders geweest, zodat zij zonder enige uitleg of introductie en zonder enige vertraging direct de noodzakelijke en gebruikelijke werkzaamheden konden overnemen, aldus [verzoeker] .

Volgens [verzoeker] was hij 115 dagen arbeidsongeschikt. De schade die hij zou hebben geleden als hij een vervangende werknemer had ingeschakeld, zou volgens [verzoeker] neerkomen op een bedrag van € 12.388,00. [verzoeker] verzoekt dan ook primair om [verweerder] te veroordelen tot betaling van voornoemd bedrag van € 12.388,00 voor de vervangende hulp in zijn bedrijf die is geleverd vanaf 11 februari 2018 tot en met 5 juni 2018. Subsidiair verzoekt [verzoeker] de rechtbank om de omvang van de schade van [verzoeker] te schatten of op andere wijze te begroten ex art. 6:97 BW. Ten slotte maakt [verzoeker] aanspraak op vergoeding van de kosten van deze procedure ex art. 1019aa Rv, welke kosten zijn begroot op een bedrag van € 8.679,-.

3.3.
[verweerder] meent dat deze procedure zich niet leent voor een beslissing in deelgeschil. [verweerder] betwist dat hij aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de mishandeling op 10 februari 2018. Primair stelt [verweerder] zich op het standpunt dat sprake is van noodweer als rechtvaardigingsgrond, waardoor het handelen van [verweerder] niet kan worden gekwalificeerd als onrechtmatige daad. [verweerder] meent voorts dat hem subsidiair een beroep toekomt op noodweerexces, waardoor de onrechtmatige daad niet aan hem kan worden toegerekend (art.6:162 lid 3 BW). Voor zover geoordeeld wordt dat van noodweer of noodweerexces geen sprake is, doet [verweerder] een beroep op eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] (artikel 6:101 BW). Volgens [verweerder] hebben gedragingen aan de zijde van [verzoeker] meegebracht dat [verzoeker] zelf in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het ontstane conflict en de escalatie daarvan, leidend tot het slaan van [verweerder] . In de visie van [verweerder] komt een eventuele schadevergoedingsplicht hiermee te vervallen, althans dient deze in aanzienlijke mate te worden verminderd. Voorts betwist [verweerder] dat bij [verzoeker] in de periode van 10 februari 2018 tot en met 6 juni 2018 sprake is geweest van klachten. [verweerder] meent dat de gestelde beperkingen van [verzoeker] niet zijn aangetoond. Zijns inziens blijkt niet uit (medische) stukken dat [verzoeker] als gevolg van het letsel niet meer in staat was om de in het [bedrijf verzoeker] voorkomende werkzaamheden te verrichten. In de ogen van [verweerder] steunt de vordering wegens verlies van verdienvermogen volledig op het gegeven dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering [verzoeker] voor 95% arbeidsongeschikt heeft geacht, maar onderliggende stukken hoe en waarom de verzekeraar van [verzoeker] tot dit oordeel is gekomen ontbreken, aldus [verweerder] . Daarnaast meent hij dat er pre-existente klachten aanwezig waren bij [verzoeker] op het moment van het incident die aan de gestelde schade hebben bijgedragen. Volgens [verweerder] is verder onduidelijk welke (arbeids-) mogelijkheden ondanks de beperkingen (restverdiencapaciteit) nog bestonden. Een onderzoek van een arbeidsdeskundige en/of een al dan niet op gezamenlijk verzoek van partijen uitgevoerde medische expertise ontbreekt. [verweerder] betwist verder dat de schadepost van verleende hulp door de ouders van [verzoeker] abstract moet worden begroot.

Ten slotte weerspreekt [verweerder] de omvang van de gestelde schade en het causaal verband met het incident op 10 februari 2018, alsmede de verschuldigdheid van de met dit deelgeschil gemoeide kosten.

3.4.
Een deelgeschil is een geschil tussen partijen waarbij een persoon een ander aansprakelijk houdt voor de schade die hij of zij lijdt door dood of letsel, omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering. De deelgeschilprocedure is dus bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de algehele buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv)). Artikel 1019z Rv bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen indien de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat daarbij geldt dat de investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).

3.5.
In het licht van het vorenstaande dient - mede gezien de betwisting van [verweerder] op dit punt - eerst te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv.

De rechtbank stelt vast dat partijen verdeeld zijn over nagenoeg alle wezenlijke punten in het onderhavige geschil. Zo is er discussie omtrent de aansprakelijkheid, de aanwezigheid van eigen schuld, de aanwezigheid van klachten / beperkingen, de mate van arbeidsongeschiktheid / restverdiencapaciteit, de aanwezigheid van pre-existente klachten, het causaal verband, de omvang van de schade, de wijze waarop de schade moet worden berekend (abstract dan wel concreet) en of de schade verrekend dient te worden met de uitkering uit de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Gezien al deze discussiepunten, en gelet op het feit dat toereikende medische rapporten ontbreken, is er thans onvoldoende bewijs voor de stellingen van [verzoeker] aangaande onder meer de aansprakelijkheid, de aanwezigheid van klachten / beperkingen, de mate van arbeidsongeschiktheid / restverdiencapaciteit, het causaal verband en de omvang van de schade. Er zou dan ook nader onderzoek noodzakelijk zijn naar één of meerdere voornoemde geschilpunten, in de vorm van bewijsvoering dan wel medisch deskundigenonderzoek, om vast te kunnen stellen of en in hoeverre [verweerder] aansprakelijk kan worden gehouden voor het door [verzoeker] gestelde letsel. Een dergelijk onderzoek valt echter buiten het bestek van de deelgeschilprocedure, aangezien het zich niet verdraagt met het uitgangspunt dat de deelgeschilprocedure eenvoudig, snel en kostenefficiënt dient te zijn.

Daarbij komt, dat de rechtbank van oordeel is dat de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling. In dat verband is van belang dat [verzoeker] geen voorschot verlangt op de door hem beweerdelijk geleden schade, maar in feite het gehele door hem gestelde schadebedrag verlangt ter zake de post vervangende hulp / verlies van verdienvermogen. De thans gevorderde bedragen van € 12.388,- en € 8.679,- resulteren tezamen in een bedrag van € 21.067,- welk bedrag hoger ligt dan het bedrag dat door [verzoeker] is geboden in diens eerste schikkingsvoorstel te weten een bedrag van in totaal € 17.100,- (€ 16.200,- + € 900,- aan buitengerechtelijke kosten). Om die reden valt zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet in te zien hoe de verzochte beslissing kan bijdragen aan het vlot trekken van het buitengerechtelijke onderhandelingstraject. Ook in dat kader leent de onderhavige zaak zich niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv.

Reeds op voornoemde gronden behoort het verzoek te worden afgewezen.

3.6.
De rechtbank overweegt dat, ondanks de afwijzing van het verzoek, op de voet van artikel 1019aa Rv in beginsel begroting dient plaats te vinden van de kosten die [verzoeker] heeft gemaakt in het kader van de deelgeschilprocedure. Daarbij dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dat betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrek onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 12).

Uit hetgeen hiervoor is overwogen kan niet worden geconcludeerd dat het verzoek volstrekt onnodig of onterecht is ingediend. Het verzoek is immers ingesteld om een geschilpunt tussen partijen te beslechten, namelijk de aansprakelijkheid van [verweerder] voor het door [verzoeker] gestelde letsel. Dit had kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Er zal dan ook worden overgegaan tot begroting van de kosten van de behandeling van het verzoek op grond van artikel 1019aa Rv.

De raadslieden van [verzoeker] hebben de door hen gespendeerde uren aan de onderhavige zaak begroot op in totaal 24 uur tegen een uurtarief van € 275,- exclusief BTW. [verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen het aantal uren dat door de raadslieden van [verzoeker] is opgevoerd en is gespecificeerd middels de urenspecificatie die is overgelegd als productie 17 bij het verzoekschrift. [verweerder] heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat het gehanteerde uurtarief van € 275,- bovenmatig is en zou moeten worden verminderd tot € 250,- per uur, maar [verweerder] laat na diens stelling concreet gemotiveerd te onderbouwen, terwijl de rechtbank - bij gebreke van aanknopingspunten die tot een andersluidend oordeel nopen - niet van oordeel is dat het gehanteerde uurtarief van € 275,- voor gespecialiseerde (letselschade)advocaten ongebruikelijk of bovenmatig is.

De rechtbank stelt vast dat [verzoeker] ten onrechte is uitgegaan van griffierecht ten bedrage van € 693,-, terwijl er griffierecht in rekening is gebracht ten bedrage van € 244,-.

Het vorenstaande leidt ertoe dat de kosten in deze deelgeschilprocedure aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op een bedrag van in totaal € 8.230,- inclusief BTW (24 uur x € 275,- + 21 % BTW = € 7.986 + € 244,- griffierecht).

Nu de rechtbank de aansprakelijkheid van [verweerder] voor de gevolgen van het incident op basis van de beschikbare stukken niet heeft kunnen vaststellen, zal de verzochte veroordeling van [verweerder] tot voldoening van de kosten van dit deelgeschil aan [verzoeker] worden afgewezen. Dit betekent dat het hiervoor begrote bedrag van € 8.230,- inclusief BTW uitsluitend verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van [verweerder] alsnog in rechte komt vast te staan. ECLI:NL:RBZWB:2023:1007