Rb Den Bosch 120111, X/London, Kosten lijkbezorging toegewezen incl kosten grafmonument en akte
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Bosch 120111, X/London, Kosten lijkbezorging toegewezen incl kosten grafmonument en akte
Onkosten en kosten van lijkbezorging (vordering sub I)
4.2. In de dagvaarding vordert [A] een vergoeding van onkosten en kosten van lijkbezorging voor een bedrag van EUR 7.314,23. Zij heeft hiertoe het volgende overzicht gegeven:
- eigen risico auto fl. 500,00 EUR 226,89
- kledingschade, zaakschade fl. 1.250,00 EUR 567,23
- nota Dela fl. 6.359,00 EUR 2.751,72*
- nota notaris fl. 117,50 EUR 53,32
- rouwadvertentie fl. 378,19 EUR 171,62
- grafmonument fl. 5.231,25 EUR 2.373,84
- grafakte fl. 1.200,00 EUR 544,54
- nota De Oude Hesp fl. 1.377,50 EUR 625,08
Totaal fl. 16.118,44* EUR 7.314,23*
(rechtbank: de bedragen gemarkeerd met * zijn verkeerd berekend, zie hierna onder 4.5.)
4.3. London heeft ter vergoeding van een deel van deze (on)kosten eerder een bedrag van EUR 4.537,80 (fl. 10.000,-) aan [A] betaald. [A] vordert dat dit bedrag eerst in mindering wordt gebracht op de door London verschuldigde wettelijke rente en pas daarna op de gevorderde hoofdsom.
4.4. In haar akte van 4 november 2009 (pagina 15) stelt [A] over de door haar gevorderde kosten van lijkbezorging onder meer:
“Op het totaal gevorderde bedrag van EUR 7.448,11 wordt een bedrag van EUR 3.058,47 niet erkend door London. [A] maakt aanspraak op het ontbrekende bedrag ad EUR 3.058,37 te vermeerderen met de rente daarover vanaf het moment waarop de kosten gemaakt zijn, welk moment gemakshalve gesteld wordt op 31 juli 1993, althans en subsidiair 1 januari 1994. [A] constateert dat het bedrag van EUR 3.058,37 abusievelijk niet is meegenomen in het petitum van de dagvaarding en vermeerdert op dit punt haar vordering, zoals geformuleerd in het petitum met dit bedrag. Waarvan akte!.”
4.5. De rechtbank acht deze eisvermeerdering niet begrijpelijk. Zo bedraagt de vordering sub I niet EUR 7.448,11 maar EUR 7.314,23, en is het de rechtbank niet duidelijk hoe [A] komt aan het bedrag van EUR 3.058,47 dat door London zou zijn betwist. De eerste onduidelijkheid vindt zijn oorzaak in twee rekenfouten die de rechtbank heeft vastgesteld in het kostenoverzicht van [A]. De nota van Dela van fl. 6.359,- is verkeerd omgerekend naar EUR 2.751,- (moet zijn: EUR 2.885,59) en de bedragen in guldens zijn verkeerd opgeteld tot fl. 16.118,44 (moet zijn: fl. 16.413,44). Het totale kostenbedrag bedraagt dan EUR 7.448,11 in plaats van de gevorderde EUR 7.314,23. De rechtbank zal de vordering van [A] sub I daarom als vermeerderd tot EUR 7.448,11 aanmerken. Maar ook dan is niet duidelijk hoe zij komt aan het bedrag van EUR 3.058,47 dat door London zou zijn betwist. London heeft immers EUR 4.537,80 vergoed en betwist het meerdere aan [A] verschuldigd te zijn. Uitgaande van een totaal van EUR 7.448,11 is dat meerdere EUR 2.910,31 en niet EUR 3.058,47.
4.6. Behalve voor wat betreft de genoemde bedragen, is de eisvermeerdering ook niet begrijpelijk voor zover [A] daarin stelt dat het deel van de kosten dat door London niet is erkend, abusievelijk niet zou zijn meegenomen in het petitum van de dagvaarding. In de dagvaarding (pagina 29) heeft [A] het totale kostenbedrag gevorderd. Zowel het door London betaalde deel van dit bedrag als het betwiste deel van dit bedrag maken onderdeel uit van haar vordering. De eisvermeerdering houdt in dat [A] EUR 7.314,23 plús EUR 3.058,37 vordert. Nu echter door [A] niet is gesteld en uit de door haar overgelegde bescheiden ook niet blijkt dat de totale kosten meer hebben bedragen dan EUR 7.448,11 kan in geen geval meer dan dit bedrag worden toegewezen.
4.7. [A] meent dat de (on)kosten genoemd onder 4.2, die naar zij stelt door haar zijn betaald, op grond van artikel 6:108 lid 2 BW volledig voor vergoeding in aanmerking komen.
4.8. Naar de mening van London vallen alleen de begrafeniskosten en niet tevens de kosten voor de grafakte en het grafmonument onder artikel 6:108 lid 2 BW. London verwijst hiervoor naar de parlementaire geschiedenis. Verder acht London van belang dat de kosten van lijkbezorging in het kader van de successieaanslag in beginsel in mindering kunnen worden gebracht op de nalatenschap. De successiememorie is door [A] evenwel niet in het geding gebracht.
4.9. De rechtbank is van oordeel dat de kosten van een grafmonument en ook de kosten van de grafakte van juni 1993 zozeer samenhangen met de lijkbezorging dat deze tot een redelijk bedrag voor vergoeding door London in aanmerking komen. Dat de kosten voor het monument en de grafrechten in dit geval niet redelijk zijn in die zin dat ze gelet op de hoogte daarvan niet in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene, is door London niet aangevoerd. De rechtbank ziet ook geen grond deze kosten onredelijk te achten. Deze kosten komen daarom in beginsel volledig voor vergoeding in aanmerking.
Het is juist, zoals door London is aangevoerd, dat bij de bepaling van de omvang van de vergoedingsplicht rekening moet worden gehouden met eventuele fiscale voordelen voor de nabestaande in verband met fiscale aftrekbaarheid van de kosten van lijkbezorging. Door [A] is hierover geen informatie verschaft, maar gelet op de relatief jonge leeftijd van betrokkenen ten tijde van het ongeval en hun financiële situatie op dat moment -beiden hadden een bescheiden inkomen en van de aanwezigheid van een substantieel eigen vermogen is niet gebleken - ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat [A] fiscale voordelen heeft genoten waarmee in dit verband rekening moet worden gehouden. De rechtbank laat eventuele fiscale voordelen hier dan ook buiten beschouwing.
4.10. Bij de vaststelling van het toewijsbare bedrag dient rekening te worden gehouden met de vergoeding van EUR 4.537,80 die eerder door London (in twee gedeelten) is betaald. De rechtbank volgt [A] niet in haar verzoek dit bedrag eerst in mindering te brengen op de totale wettelijke rente die London thans verschuldigd is over het gevorderde schadebedrag. Het bedrag is immers al jaren geleden door London betaald. Die betalingen strekten destijds ingevolge artikel 6:44 BW in mindering op de op dat moment verschenen rente en vervolgens in mindering op de hoofdsom.
4.11. De vordering tot schadevergoeding van [A] is opeisbaar vanaf het moment waarop de schade is geleden. Voor de meeste schadeposten geldt dat dit moment niet ligt op 11 juni 1993 (de datum van het ongeval) maar wel kort nadien. De laatste en tevens hoogste nota (van Dela) dateert van 9 november 1993. Gelet op de data van de verschillende nota’s zal de rechtbank er gemakshalve vanuit gaan dat de totale schade van EUR 7.448,11 door [A] is geleden op 1 september 1993. Vanaf die datum was London wettelijke rente over deze schade verschuldigd.
Op welke data London haar betalingen precies heeft gedaan is de rechtbank niet bekend, nu partijen alleen de maanden hebben genoemd waarin die betalingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank gaat daarom uit van betalingen op de 15e dag van de genoemde maanden.
4.12. Rekening houdend met een per 1 september 1993 rentedragend geworden vordering van EUR 7.448,11 (fl 16.413,44) en met betalingen op deze schuld door London op 15 januari 1994 (fl 3.000,-) en op 15 februari 1995 (fl 7.000,-), en gebruikmakend van de rekentool “wettelijke rente” die te vinden is op de website van het Nederlands Rekencentrum Letselschade, komt de rechtbank tot de vaststelling dat na de laatste betaling door London op 15 februari 1995 nog een schuld aan hoofdsom resteerde van EUR 3.791,60.
4.13. De vordering sub I zal dan ook worden toegewezen in die zin dat London zal worden veroordeeld tot betaling aan [A] van een vergoeding ter zake van gemaakte kosten van lijkbezorging ten bedrage van EUR 3.791,60, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 februari 1995 tot de dag van volledige voldoening. LJN BP3110