RBNNE 201120 levensdelict; grafrechten in china en kosten overkomen familieleden toegewezen
- Meer over dit onderwerp:
RBNNE 201120 levensdelict; grafrechten in china en kosten overkomen familieleden toegewezen
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich verzet tegen toewijzing van de reis- en verblijfkosten van de twee familieleden die met de benadeelde partijen naar Nederland zijn gereisd nu onbekend is of deze familieleden een zelfstandig recht hebben een vordering in te dienen voor deze kosten. De raadsman heeft voorts gesteld dat de benadeelde partij mevrouw [benadeelde partij 1] in de gevorderde kosten voor het bijzetten van de urn in China niet-ontvankelijk moet worden verklaard, danwel dat dit onderdeel van de vordering moet worden afgewezen. Het slachtoffer woonde al jarenlang in Nederland en dit onderdeel zou naar Nederlandse maatstaven moeten worden beoordeeld aldus de raadsman. De raadsman refereert zich ten aanzien van de vordering van benadeelde partij mevrouw [benadeelde partij 2]. De raadsman heeft gesteld dat de gezamenlijke vordering van de benadeelde partijen kan worden toegewezen bij een bewezenverklaring van de diefstal van het geld. Met betrekking tot de gevorderde schadevergoedingsmaatregel heeft de raadsman gesteld dat sinds de wetswijziging van 1 januari 2020 bij oplegging van gijzeling gekeken moet worden naar de mogelijkheid die verdachte heeft om te betalen. Het is duidelijk dat verdachte nu en in de komende jaren, uitgaande van uitzetting van verdachte naar China na zijn detentie, die mogelijkheid niet heeft. Daarom verzoekt de raadsman geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
De raadsman van de benadeelde partijen heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij inmiddels contact heeft gehad met de nabestaanden over de twee familieleden die meegekomen zijn naar Nederland. Het ene familielid betrof de echtgenoot van mevrouw [benadeelde partij 2], het andere familielid betrof de dochter van een broer van het slachtoffer.
1
vordering mevrouw [benadeelde partij 1]
De rechtbank ziet de reis- en verblijfkosten van de vanuit China naar Nederland meegereisde echtgenoot van de dochter en een nichtje/tantezegger van de dochter en de weduwe, als schade die een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte gepleegde strafbare feit. Het is begrijpelijk dat de dochter en de weduwe van het slachtoffer hulp en steun nodig hebben bij hun reis naar Nederland, het regelen van allerlei zaken rondom het plotselinge en gewelddadig overlijden van het slachtoffer en het bijwonen van de crematieplechtigheid.
De stelling dat deze personen zelfstandig gerechtigd moeten zijn tot het indienen van een vordering, vindt geen steun in het recht. De rechtbank acht dit deel van de vordering toewijsbaar.
Er is een bedrag van € 31.222,36 gevorderd voor het bijzetten van de urn in China en de daarbij horende kosten van de in China gebruikelijke 70 jaar aan grafrechten. Nu het slachtoffer al vele jaren in Nederland leefde komt het de rechtbank redelijk voor dit bedrag te matigen. De rechtbank zal daarbij de in Nederland meer gebruikelijke maatstaf van 20 jaar aan grafrechten hanteren maar dan wel naar de in China gangbare prijzen nu de urn daadwerkelijk in China is bijgezet. Dat betekent dat 2/7 deel van het bedrag van € 31.222,36, derhalve € 8.920,67 voor toewijzing in aanmerking komt. Het meer gevorderde zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
De overige gevorderde kosten acht de rechtbank toewijsbaar als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde doodslag.
2
vordering mevrouw [slachtoffer]
Benadeelde is de dochter van het overleden slachtoffer. Zij vordert vergoeding van geleden immateriële schade tot een bedrag van € 20.000,00. Bij de toelichting op deze vordering wordt het Besluit vergoeding affectieschade genoemd. De rechtbank constateert dat in dit Besluit als bedrag voor het geleden nadeel bij een meerderjarig niet-thuiswonend kind een bedrag van € 17.500,00 wordt genoemd. Nu de benadeelde niet bij haar vader woonachtig was, zal de rechtbank dit bedrag toekennen als geleden immateriële schade, onder afwijzing van het meer gevorderde.
3
gezamenlijke vordering
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een aan het slachtoffer toebehorend geldbedrag van € 5.150,00. Het gevorderde bedrag aan schade is daarmee, als rechtstreeks gevolg van het feit, toewijsbaar.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte voor de toegewezen bedragen vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De stelling van de raadsman van verdachte dat bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel al gekeken moet worden naar eventuele betalingsonmacht aan de zijde van verdachte, vindt geen steun in het recht. Eerst bij de beoordeling van een vordering tot tenuitvoerlegging van de opgelegde gijzeling, speelt dit criterium een rol. ECLI:NL:RBNNE:2020:3975