Rb Assen 250407 vordering kosten fraude onderzoek na tip voormalig adviseur slachtoffer
- Meer over dit onderwerp:
Rb Assen 250407 vordering kosten fraude onderzoek na tip voormalig adviseur slachtoffer
4.1. Vraag is of [Benadeelde] gehouden is de door Aegon
gemaakte onderzoekskosten en interne kosten te vergoeden. Aegon
beantwoordt deze vraag bevestigend. [Benadeelde] ontkennend.
[Benadeelde] voert onder meer aan dat Aegon geen vordering toekomt
omdat de onderzoeksbevindingen van Extensive als onrechtmatig bewijs
buiten beschouwing moeten worden gelaten. Het onderzoek zou in strijd
zijn met de voor verzekeringsmaatschappijen geldende Gedragscode
Persoonlijk Onderzoek. Dit standpunt vormt ook de grondslag voor
[Benadeelde]s voorwaardelijke vordering in reconventie. De rechtbank
zal dat daarom als eerste behandelen.
Persoonlijk Onderzoek Extensive
4.2. Aegon erkent dat zij
gebonden is aan de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek (hierna de
Gedragscode). De rechtbank zal die Gedragscode dan ook tot uitgangspunt
nemen. Aegon betwist echter dat zij op grond daarvan geen persoonlijk
onderzoek naar [Benadeelde] had mogen laten uitvoeren. De rechtbank
overweegt hierover het volgende.
4.3. De Gedragscode beschrijft de uitgangspunten voor het instellen van een persoonlijk onderzoek, en geeft aan welke beginselen daarbij door de verzekeraar in acht rullen worden genomen. Volgens die Gedragscode kan een persoonlijk onderzoek worden ingesteld als:
- de verzekeraar van mening is dat het feitenonderzoek geen – althans onvoldoende – uitsluitsel geeft over de feiten en de omstandigheden die nodig zijn om een verantwoorde beslissing te nemen over de aanspraak op een uitkering of de hoogte van de schadevergoeding;
- bij de verzekeraar gerede twijfel is ontstaan over de juistheid of volledigheid van de resultaten van het feitenonderzoek, zodanig dat bij de verzekeraar het redelijk vermoeden van fraude is ontstaan,
Aegon heeft aangevoerd dat die situatie zich hier voordoet, aangezien zij in oktober 2004 een tip had gekregen dat [Benadeelde] meer met haar hand kan doen dan door haar word gesteld. In haar conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie heeft Aegon toegelicht dat die tip afkomstig was van de heer (naam tipgever), die [Benadeelde] langere tijd tot als adviseur in de onderhandelingen met Aegon had bijgestaan. De Jong heeft aldus Aegon gemeld dat [Benadeelde] in strijd met haar opgaven jegens de deskundigen en Aegon wel degelijk kon autorijden, werken, koken, tuinieren en haar lichamelijk gehandicapte zoon kon wassen. Hierdoor ontstond bij Aegon het vermoeden van fraude.
4.4. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat door genoemde tip
gerede twijfel bij Aegon is ontstaan omtrent de juistheid en
volledigheid van de door [Benadeelde] geuite klachten en beperkingen
als bedoeld in de Gedragscode. Zij verwerpt [Benadeelde]s stelling dat
deze tip voor Aegon geen aanleiding kon en mocht zijn om het
persoonlijk onderzoek te starten.
4.5. De rechtbank meent dat in
de gegeven omstandigheden tevens is voldaan aan het in de Gedragscode
geformuleerde vereiste van subsidiariteit. Nu eerder al een medisch
onderzoek had plaatsgevonden en de bevindingen daaruit niet te rijmen
zijn net hetgeen de tipgever over [Benadeelde]s beperkingen meldt, is
de rechtbank van oordeel dat Aegon in redelijkheid tot de conclusie
heeft kunnen komen dat haar geen andere – minder ingrijpende – middelen
dan een persoonlijk onderzoek ten dienste stonden, die tot hetzelfde
resultaat als een persoonlijk onderzoek zouden kunnen leiden. Zij neemt
daarbij in aanmerking dat de ten aanzien van [Benadeelde] de diagnose
posttraumatische dystrofie is gesteld. Zoals ook de rechtbank Arnhem,
het door [Benadeelde] overgelegde vonnis van 17 mei 2006 overwoog, is
een verzekeraar in dat geval in belangrijke mate aangewezen op de
mededelingen van betrokkene over de aard en de ernst van de klachten en
beperkingen. Dit blijkt ook uit de door [Benadeelde] als productie 19
ingebrachte informatie over posttraumatische dystrofie. Daarin valt te
lezen dat speciaal onderzoek veelal niet nodig is omdat de diagnose aan
de hand van het verhaal en de verschijnselen wordt gesteld. Gelet op
het financieel belang dat met het onderzoek is gemoeid. [Benadeelde]
heeft in het kader van een minnelijke regeling aanspraak gemaakt op een
slotbetaling van EUR 230.000,00) en het feit dat enkel opnamen van
[Benadeelde] zijn gemaakt terwijl zij buitenshuis en voor ieder
zichtbaar activiteiten ontplooide, is in dit geval tevens voldaan aan
het vereiste van proportionaliteit.
4.6. Een en ander betekent dat voldaan is aan de voorwaarden voor het instellen van een persoonlijk onderzoek naar [Benadeelde] en de vereisten van een zorgvuldige belangenafweging, en dat geen ongerechtvaardigde inbreuk is gemaakt op [Benadeelde]s privacy. Dit betekent dat het onderzoek door Extensive rechtmatig is ingesteld, en dat de onderzoeksresultaten als bewijs kunnen worden toegelaten- Dat [Benadeelde] in het gesprek van 27 oktober 2005 niet direct met die bevindingen is geconfronteerd, maar eerst door Cunningham is bevraagd, leidt niet tot een ander oordeel. Aegon wilde in dat gesprek verifiëren of [Benadeelde] klachten en beperkingen zou uiten die niet met de onderzoeksresultaten van Extensive strookten, dan wel uit zichzelf zou aangeven dat de toestand van haar hand was verbeterd. Tegen die achtergrond ligt de volgorde van het gesprek voor de hand.
4.7. De voorwaardelijke reconventionele vordering van [Benadeelde] zal gezien het vorenstaande worden afgewezen, mei veroordeling van [Benadeelde] in de proceskosten in reconventie. Deze beslissing zal worden opgenomen in het eindvonnis.
Bindend advies, vaststellingsovereenkomst
4.8. [Benadeelde] heeft verder naar voren gebracht dat Aegon gebonden is aan de op gemeenschappelijk verzoek van partijen verrichte deskundigenonderzoeken van Van Mourik en Pigge. [Benadeelde] meent dat de bevindingen van deze deskundigen voor partijen bindend zijn en vaststellingsovereenkomsten opleveren. De rechtbank passeert dit verweer. Indien al sprake zou zijn van een vaststellingsovereenkomst. hetgeen Aegon op meerdere gronden betwist, kan [Benadeelde], wanneer vast komt te staan dal zij Aegon opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan omtrent haar klachten en beperkingen, daarop in redelijkheid geen beroep doen. Dit geldt temeer nu de onderhandelingen tussen partijen over de definitieve schade-uitkering nog gaande waren.
Opzettelijke misleiding
4.9. Rest de vraag of het onderroek van
Extensive voldoende is om aan te nemen dat [Benadeelde] Aegon
opzettelijk heeft misleid. Vaststaat dat de advocaten van [Benadeelde]
in hun brief van 3 februari 2005 (pagina 7), waarin zij Aegon een
voorstel doen voor een definitieve schaderegeling, onder verwijzing
naar de onderzoeken van Van Mourik en Pigge hebben gesteld dat
[Benadeelde] in het geheel niet meer in staat is "om ook nog maar enige
vorm van arbeid te verrichten." Daarnaast heeft [Benadeelde] erkend dat
zij tijdens het gesprek met Cunningham op 27 oktober 2005 heeft
meegedeeld dat zij nog steeds, en in feite onveranderd klachten en
beperkingen ondervindt aan haar linkerhand en -arm, dat zij het
aanraken of stoten van de vingers niet kan verdragen, de arm riet kan
belasten maar in feite alleen nog ondersteunend kan gebruiken en in
verband met haar Klachten nagenoeg altijd een brace moet dragen en
draagt. Verder heeft [Benadeelde] daarin aangegeven dat zij niet
zelfstandig boodschappen kan doen maar daarbij altijd is aangewezen op
hulp van derden, en dat zij slechts korte stukken kart autorijden
waarbij zij altijd gebruik moet maken van een knop op het stuur zodat
zij met haar rechterhand kan sturen.
4.10. Deze verklaringen stroken niet met de onderzoeksbevindingen van
Extensive. Uit de opgestelde rapportages en het beeldmateriaal blijkt
dat [Benadeelde] op de meerdere dagen dat zij is geobserveerd haar
linkerhand veelvuldig en ogenschijnlijk zonder moeite inzet bij het
optillen en dragen van tassen, dozen en plastic kratten, bij het openen
en dichtgooien van autoportieren, bij het telefoneren, bij het duwen
van een rolstoel, en bij het verkopen van spullen aan en het afrekenen
met klanten. [Benadeelde] is op verschillende dagen gefilmd in de
evenementenhal in Zuidbroek, waar zij vanuit haar woonplaats
(woonplaats) zelfstandig naar toe is gereden en waar zij achter
verschillende marktkramen verkoophandelingen verrichtte. Daarnaast is
op 15 oktober 2005 op beeld vastgelegd dat [Benadeelde] zelfstandig en
zonder hulp van derden met een auto boodschappen doet en een doos met
meerdere flessen frisdrank vanuit het winkelwagentje op de achterbank
plaatst. Verder valt op dat geen van de dagen is waargenomen dat
[Benadeelde] een brace om haar linkerpols draagt (zij droeg deze wel
tijdens de bespreking op 27 oktober 2005) en dat is vastgesteld dat
[Benadeelde] over langere afstanden een bestelbus merk Hyundai en een
Mercedes heeft bestuurd. De rapporteurs van Extensive hebben
vastgesteld dat in geert van beide auto's een 'stuurknop' op het
stuurwiel was bevestigd. Een en ander is in strijd met hetgeen
[Benadeelde] hierover op 27 oktober 2005 tegenover Cunningham heeft
verklaard.
4.11. Op grond van dit alles concludeert de rechtbank dat [Benadeelde] Aegon opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd over de aard er omvang haar klachten, CQ over de functionele beperkingen die zij ondervindt. Om de in r.o. 4.5 genoemde redenen kunnen de door [Benadeelde] ingebrachte bevindingen van dr. J.H.J. Schreinemakers (zie onder r.o. 2.9) met tot een ander oordeel leiden. Dat betekent [Benadeelde] onrechtmatig heeft gehandeld, en uit dien hoofde aansprakelijk is voor de schade die Aegon daardoor heeft geleden.
Schade
4.12. Aegon vordert vergoeding van de onderzoekkosten van Extensive ad EUR 20.973,76 en de kosten van een medische rapportage van Cunningham ad EUR 4.619,74. Zij stelt dat het hier redelijke kosten betreft ter (afwering van de) vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daarnaast vordert Aegon vergoeding van interne kosten ad EUR 5.000,00. Het betreft aldus Aegon kosten die zij in redelijkheid heeft gemaakt om zich buiten rechte te kunnen verweren tegen de vordering van [Benadeelde].
4.13. [Benadeelde] betwist het gevorderde bedrag. Zij stelt in de
eerste plaats dat er geen causaal verband bestaat tussen de gevorderde
kosten en het schadebedrag dat [Benadeelde] van Aegon volden, omdat uit
het onderzoek van Extensive niet blijkt dat [Benadeelde] haar schade in
verband met huishoudelijke hulp, tuinonderhoud, onderhoud aan de
woning, reiskosten divers en economische kwetsbaarheid ten onrechte
vordert.
De rechtbank kan [Benadeelde] hierin niet volgen. Hiervoor
is vastgesteld dal [Benadeelde] Aegon onjuist heeft geïnformeerd over
haar klachten en over de functionele beperkingen die zij daarvan
ondervindt bij activiteiten, zoals het doen van boodschappen. Ook als
er van uit wordt gegaan dat [Benadeelde] als gevolg van het ongeval op
21 februari 1996 nog steeds klachten en beperkingen heeft, doet dat
niet af van de conclusie dat zij functioneel en economisch tot meer in
staat is dan zij Aegon heeft voorgehouden. Bovendien rechtvaardigt de
wijze waarop [Benadeelde] haar linkerhand hij activiteiten buitenshuis
inzet, rechtvaardigt tevens het vermoeden dat zij ook binnenshuis meer
kan doen dan in het rapport van Pigge is aangenomen.
4.14. [Benadeelde] bestrijdt voorts de hoogte van de afzonderlijk gevorderde bedragen. Zij betwist dat het onderzoek van Extensive door twee of drie personen moest worden verricht en vindt het aantal uren voor het onderzoek exorbitant. De kosten van de medische rapportage van Cunningham en de interne kosten van Aegon ontberen een deugdelijke specificatie. Voorts betwist [Benadeelde] dat die posten zijn betaald.
4.15. De rechtbank meent dat Aegon gelet op de aard van de door [Benadeelde] gestelde klachten en beperkingen in redelijkheid heeft binnen besluiten om het onderzoek door Extensive over een langere periode te laten uitvoeren. Zij overweegt dat hier de diagnose posttraumatische dystrofie is gesteld, en die diagnose voor e£n belangrijk deel afhankelijk is van en gebaseerd is op de verklaringen van [Benadeelde], wat het voor Aegon moeilijk maakt om te bewijzen dat de ernst en omvang van de gestelde klachten en beperkingen structureel niet overeenkomt met hetgeen uit de (medische) onderzoeken naar voren is gekomen. Met minder onderzoeksuren en -dagen behoefde Aegon daarom niet te volstaan.
4.16. De rechtbank zal Aegon wel opdragen om bij akte ter rolle toe te lichten waarom er voor is gekozen om te werken met meerdere rapporteurs van Extensive, en om de kosten van het medisch onderzoek van Cunningham en de gevorderde intern gemaakte kosten nader te specificeren en onderbouwen- [Benadeelde] zal in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren.
Verdere gang van zaken
4.17. [Benadeelde] heeft de rechtbank verzocht om ingeval een tussenvonnis wordt gewezen, daarvan hoger beroep open te stellen. Aegon heeft hiertegen beswaar gemaakt, omdat volgens haar geen principiële vraagpunten aan de orde zijn. De rechtbank deelt de opvatting van Aegon. Het verzoek van [Benadeelde] zal daarom worden afgewezen.
4.18 De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan. Piv-site