Rb Den Bosch 140710 heeft slachtoffer ongeval aansprakelijke verzekeraar misleid? observatie
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Bosch 140710 heeft slachtoffer ongeval aansprakelijke verzekeraar misleid?
2.1. [A] is op 17 april 2002 terwijl hij op zijn fiets reed aangereden door een Volvo die bij het linksaf slaan geen voorrang aan [A] heeft verleend. De Volvo was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Aegon. Aegon heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
Om de schade te kunnen vaststellen heeft overleg tussen Aegon en [A] plaatsgevonden en is [A] door meerdere medisch specialisten onderzocht. Aan [A] zijn ten titel van voorschot op de schadevergoeding meerdere bedragen betaald. Aan de advocaat van [A] zijn meerdere declaraties ter zake aan [A] verleende juridische bijstand voldaan. Aegon heeft de onderzoeken door de medisch specialisten betaald. Aegon heeft voor haar rekening een onderzoek laten verrichten door onderzoeksbureau Extensive. Aldus heeft Aegon in totaal voor en vanwege [A] een bedrag van EUR 73.746,41 betaald.
2.2. In verband met het vaststellen van de schade zijn de volgende rapportages opgesteld:
- Het rapport van mevrouw mr. E.R. Verhoeven van Groot Expertisebureau BV, ingeschakeld door Achmea Rechtsbijstand, naar aanleiding van een bezoek aan [A] op 7 oktober 2002 in het bijzijn van de heer R. Koetse, schaderegelaar van Cunningham Boschman B.V., ingeschakeld door Aegon (prod. 1 dagv.);
- Het rapport van mevrouw mr. E.R. Verhoeven van Groot Expertisebureau BV naar aanleiding van haar bezoek aan [A] op 11 maart 2003 (prod. 2 dagv.);
- Het rapport van de orthopedisch chirurg A.M.J. Burgers van 29 september 2004 (prod. 3 dagv.);
- Het rapport van de neuroloog J-P.M. Stroy van 31 januari 2005 (prod. 4 dagv.);
- Het rapport van de psycholoog G. Beldman en de psychiater prof. Dr. C.A.L. Hoogduin van 28 november 2005 (prod. 5 dagv.);
- Het rapport van mr. M.H. Schikhof van Cunningham& Lindsey in opdracht van Aegon van 23 november 2007 (prod. 6 dagv.);
- Het rapport van onderzoeksbureau Extensive (prod. 7 dagv. (video-opnamen) en prod. 8 dagv. (schriftelijke rapportage));
- De brief van de medisch adviseur van Aegon, mw. E. Mattern d.d. 30 januari 2009 (prod. 9 dagv.).
2.3. [A] heeft de volgende hulpverleners bezocht c.q. de volgende behandelingen ondergaan:
- eerste hulp Elkerliek Ziekenhuis Helmond, D.J. Gerritsen, chirurg (2002);
- huisarts J.P. van Leeuwen;
- neuroloog drs. P.P.A. Lenssen van Elkerliek Ziekenhuis te Helmond (2002);
- fysiotherapeut Th.C.R. van Lierop (2002);
- orthopedisch chirurg A.M. Bossers Maasziekenhuis Boxmeer (knieën);
- revalidatiearts mw. J. Hofstede van Revalidatiecentrum Blixembosch (2002/2003);
- pijnpoli dr. S.R. Joshi (anesthesioloog-pijnbestrijder) St. Anna Zorggroep (juli 2003, 2004);
- klinisch psycholoog/psychotherapeut drs. A.J. Slot , St. Anna Zorggroep (okt 2003);
- Elkerliek Ziekenhuis, neuroloog U.J. Dijkstra, psychiater L. Raemaekers, neuro-psycholoog I. van Halteren-Tilborg, n.a.v. opname afd. neurologie (april 2004);
- Elkerliek Ziekenhuis A.A. Krijgsman, orthopedisch chirurg (2004/2005);
- UMC Radboud neuroloog Prof. Dr. B.G.M van Engelen (2005);
- Elkerliek Ziekenhuis, pijnpoli, dr. Bruinsma (2006);
- Elkerliek Ziekenhuis, revalidatie-arts dr. Van Gorkum;
- St. Anna Zorggroep, pijnbestrijding, dr. W. Halim/T.C. Lim, anesthesisten (2008/2009/heden);
- natuurgeneeskundige therapeut C. van Vliet (vanaf 2004).
3. Het geschil
in conventie
3.1. Aegon vordert (kort gezegd) dat de rechtbank [A] en [B] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van EUR 73.746,41 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, alsmede tot betaling van de beslagkosten en van de kosten van deze procedure.
3.2. [A] en [B] voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen zal in het navolgende waar nodig in worden gegaan.
in reconventie
3.4. In reconventie vordert [A] (kort gezegd) voor recht te verklaren dat Aegon aan hem de volledige schade dient te voldoen, en Aegon te veroordelen aan hem de schade te vergoeden op te maken bij staat wat betreft een drietal schadeposten en wat betreft een elftal schadeposten tot bedragen als genoemd in conclusie van eis in reconventie.
In de conclusie van eis in reconventie staat ook [B] als eiseres in reconventie aangeduid maar gelet op de inhoud van de vorderingen in reconventie begrijpt de rechtbank dat slechts [A] als eiser in reconventie heeft te gelden.
3.5. Aegon voert verweer.
3.6. Op de stellingen van partijen zal in het navolgende waar nodig worden ingegaan.
in conventie en in reconventie
3.7. Aan haar vordering in conventie legt Aegon ten grondslag dat [A] en [B] haar van begin af aan (opzettelijk) hebben misleid en aldus zich onrechtmatig jegens haar hebben gedragen, althans dat Aegon de aan en wegens [A] betaalde bedragen onverschuldigd heeft betaald.
3.8. Hiertoe voert Aegon het volgende aan.
[A] heeft in de loop van de jaren steeds gesteld dat hij als gevolg van het ongeval ernstige klachten ondervindt voornamelijk bestaande uit ernstige nekpijn- en hoofdpijnklachten, die hem voortdurend beperken in zijn sociaal en beroepsmatig functioneren. Hij kan daardoor niet werken, niet autorijden, niet klussen, niet racefietsen, zich niet aan- en uitkleden en kan fel zonlicht niet verdragen. Hij kan kortom niets.
Omdat Aegon een discrepantie vaststelde tussen de forse door [A] geuite subjectieve klachten en het ontbreken van medisch objectiveerbare beperkingen daarvoor, werd door haar getwijfeld aan het waarheidsgehalte van de door [A] aan de diverse artsen en schaderegelaars verstrekte informatie omtrent zijn letsel en beperkingen. Dat was voor haar aanleiding voor het instellen van een onderzoek naar [A]. Aegon heeft [A] laten observeren door onderzoeksbureau Extensive. De observatie heeft plaatsgevonden op 22 april 2008, en vervolgens op 25 en 26 april 2008. Daarvan zijn videobeelden gemaakt die als productie 8 ter griffie zijn gedeponeerd. Ook daarna is er geobserveerd tot en met 11 mei 2008, maar daarvan zijn geen videobeelden gemaakt. De observaties zijn neergelegd in het rapport van 23 mei 2008 dat als productie 7 is ingebracht.
Op de videobeelden is te zien dat [A] (onder meer) de caravan en de auto schoonmaakt, ook met behulp van een hogedrukreiniger; dat hij langdurig met gestrekte benen en naar voren gebogen bovenlichaam staand werkzaamheden aan de caravan verricht; dat hij zijn hoofd en zijn bovenlichaam naar links en naar rechts draait; dat hij diverse goederen tilt; dat hij de caravan duwt en trekt; dat hij autorijdt; dat hij racefietst, zonder daarbij blijk te geven van enig(e) lichamelijk(e) ongemak, belemmering en/of pijn.
Aegon concludeert uit het onderzoek dat van de door [A] gestelde klachten en beperkingen geen sprake is, dat hij volledig adequaat overkomt in zijn handelingen, dat hij aldus in staat is tot het verrichten van middelmatig zwaarbelastende werkzaamheden, dat hij kan racefietsen en autorijden, en dat hij wel zonlicht kan verdragen.
3.9. Niet alleen [A] zelf heeft Aegon misleid en aldus een onrechtmatige daad gepleegd. Ook zijn echtgenote, [B], heeft bewust onware informatie verstrekt aan de artsen en de schaderegelaars, en geprofiteerd van de fraude, waardoor zij eveneens onrechtmatig jegens Aegon heeft gehandeld.
3.10. Voor het geval niet vast komt te staan dat er sprake is van misleiding, voert Aegon aan dat de gestelde klachten niet reëel zijn en dat er vanaf mei 2002 geen beperkingen meer zijn. Zij heeft de door haar betaalde bedragen daarom onverschuldigd betaald.
3.11. [A] en [B] dienen daarom aan Aegon te betalen hetgeen Aegon voor of vanwege [A] heeft betaald, bestaande uit de reeds verstrekte voorschotten, alsmede de kosten van de medische onderzoeken, het onderzoek van Extensive en de intern door Aegon gemaakte kosten, op grond van onrechtmatige daad, dan wel op grond van onverschuldigde betaling.
3.12. [A] en [B] verweren zich in conventie door te stellen dat [A] Aegon niet heeft misleid (en [B] evenmin) en dat hij door de jaren heen telkens de waarheid heeft gesproken zowel jegens Aegon en de door haar ingeschakelde schaderegelaars, als tegen de artsen. Zij voeren aan dat meerdere specialisten diverse klachten wel degelijk hebben geobjectiveerd; dat hij nooit heeft gesteld dat hij niets meer kan, maar dat hij steeds naar voren heeft gebracht dat hij incidenteel niet of minder wordt gehinderd door de klachten; dat hij zich vanaf het ongeval tot op de dag van vandaag door een veelheid van artsen en andere hulpverleners van diverse specialismen laat behandelen op zoek naar een remedie voor zijn als ernstig ervaren klachten en beperkingen; dat zijn klachtenpatroon door de jaren heen consistent is; dat nergens uit blijkt dat hij simuleert.
[A] omschrijft zijn (persisterende) klachten als volgt (pag. 17 CvA):
“Er is sprake van nagenoeg voortdurende, derhalve dagelijkse, pijn in de nek die “vast”zit, zowel links als rechts gelokaliseerd. Voorts is er sprake van een nagenoeg voortdurend aanwezige in intensiteit wisselende hoofdpijn die langer dan een dag in hevige mate aanwezig kan zijn. De hoofdpijn gaat met misselijkheid en soms zelfs met braken gepaard. De pijnen nemen toe bij inspanning. Op schouderhoogte werken, reiken en gebogen/gebukt werken leiden met name tot bovenvermelde klachten. Voorts kan er sprake zijn van optredende duizeligheid. Deze ontstaat soms spontaan, doch veelal na inspanning. Hij kan slecht drukte verdragen, is snel vermoeid en snel moe, slaapt veel en dient, in geval sprake is van ernstige hoofdpijn, naar bed te gaan, soms zelfs een enkele dag achtereen.”
3.13. [A] en [B] wijzen de conclusies die Aegon verbindt aan de videobeelden en aan het rapport van Extensive af. Zij wijzen erop dat de observatie is gedaan in een bijzondere periode, te weten de vakantieperiode. Zij wijzen er tevens op dat Extensive in het rapport onvermeld heeft gelaten dat [A] tussen de werkzaamheden door rustperioden in acht heeft genomen. Zij werpen tegen dat Extensive uitsluitend activiteiten heeft gerapporteerd en niet de fases van inactiviteit, waardoor een scheef beeld is ontstaan. Verder wijzen zij erop dat [A] zich voor de geobserveerde activiteiten heeft moeten verbijten en deze alleen kon verrichten na het innemen van forse doses pijnstillers en het in acht nemen van tussentijdse rustperioden. [A] vond toen dat hij zich over zijn klachten heen moest zetten om voor zijn gezin en zijn kinderen voor het eerst in jaren een vakantie mogelijk te maken.
3.14. Aan de vordering in reconventie legt [A] onder verwijzing naar al hetgeen reeds in de conventie van zijn zijde is aangevoerd, ten grondslag dat hij als gevolg van het ongeval letsel heeft opgelopen en dat dit letsel tot (blijvende) beperkingen heeft geleid. Hij heeft daardoor schade geleden (verlies arbeidsvermogen, smartengeld, medische kosten, kosten huishoudelijke hulp, verlies zelfwerkzaamheid en diverse andere schadeposten). [A] heeft deze schade geconcretiseerd en onderbouwd. Voor een drietal schadeposten vraagt hij verwijzing naar de schadestaatprocedure.
3.15. Aegon verweert zich mede onder verwijzing naar hetgeen zij in conventie van haar zijde heeft aangevoerd. Zij stelt dat [A] geen beperkingen heeft als gevolg van het ongeval. Zij wijst erop dat de door [A] genoemde subjectieve klachten niet reëel zijn. Tevens wijst zij er op dat bij [A] sprake is van predispositie en van pre-existente factoren (er waren al knie- en elleboogklachten; [A] was al uitgevallen als fietsenmaker) die met zich mee brengen dat er geen plaats is voor (volledige) schadevergoeding.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Aegon baseert haar stelling dat [A] van begin af aan een verkeerde presentatie van zijn situatie heeft gegeven op het rapport van haar medisch adviseur, dat als productie 9 is overgelegd, met name op de volgende passage:
“Op verzoek van Aegon heeft ondergetekende op 27 mei 2008 videobeelden van de heer [A] bekeken. Op deze videobeelden is te zien dat betrokkene onder andere met een hoge drukreiniger langdurig aan het werk is en hieruit is op te maken dat betrokkene in staat blijkt te zijn tot in ieder geval middelmatig zwaarbelastende werkzaamheden voor de nek/schouder-regio, doch ook voor het gehele lichaam. Daarnaast blijkt betrokkene in staat te racefietsen.
Dit alles terwijl betrokkene zich bij het onderzoek in het kader van de expertises volledig afhankelijk opstelt. Zo blijkt betrokkene bij het onderzoek door de expertiserende neuroloog Stroy op 20-01-2005 amper in staat de vragen te beantwoorden en neemt zijn echtgenote 90 % van het vraaggesprek over. Daarbij moet zijn vrouw hem helpen met uitkleden. Hij geeft aan al na de minste inspanning geen fut meer te hebben, actieve en recreatieve activiteiten alleen (allen?, rb) te hebben gestaakt en tot autorijden niet in staat te zijn. Dit kan neurologisch niet worden verklaard.
Ten tijde van het onderzoek door de psycholoog en psychiater in november 2005 doet zich eenzelfde situatie voor. Ook nu geeft betrokkene aan vrijwel niets te kunnen.
Er is door meerdere onderzoekers gewezen op discrepanties, dat wil zeggen dat de uitgebreide klachten en beperkingen zoals die door de betrokkene worden aangegeven niet worden ondersteund door bevindingen bij het onderzoek.
De aan mij getoonde videobeelden laten zien dat betrokkene tot heel wat inspanning in staat is en ook volledig adequaat overkomt in zijn handelingen. De vraag is nu uiteraard of kan worden bezien vanaf welke datum deze situatie bestaat.
Teruggaand naar het medisch dossier, dan komt hieruit naar voren dat er ook in het begin nooit afwijkingen zijn vastgesteld. In eerste instantie is er niet eens sprake van nekpijn (onderzoek Eerste Hulp de datum van het ongeval.) Deze worden pas de volgende dag gemeld.
Ook het onderzoek door de neuroloog Lensen in mei 2002 toont geen afwijkingen. Deze neuroloog doet uitgebreid aanvullend onderzoek en ook dit is allemaal normaal. Er wordt gesproken van spierpijnklachten.
Men zou kunnen zeggen dat er vanaf dit moment (mei 2002) geen duidelijke beperkingen bij betrokkene kunnen worden vastgesteld. Er is op zijn hoogst sprake van enige spierpijnklachten in de nek, doch dit hoeft geen beperkingen te geven.”
4.2. Hetgeen Aegon en haar medisch adviseur hebben aangevoerd, kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat [A] vanaf het begin verkeerde, misleidende informatie heeft gegeven, hoe opmerkelijk de videobeelden en de overige observaties ook zijn. Hetgeen wordt aangevoerd kan die conclusie niet dragen. Tussen het ongeval en de eerste medische onderzoeken enerzijds en het onderzoek van Extensive anderzijds zit een tijdsverloop van circa 6 jaar. Ook al zou het zo zijn dat [A] in 2008 geen beperkingen kent (de rechtbank komt hier nog op terug), dan wil dat niet zeggen dat [A] na het ongeval en de jaren erna geen beperkingen heeft ondervonden en dat hij daarover van aanvang af heeft gelogen.
4.3. [A] stelt dat hij wel degelijk direct vanaf het ongeval klachten en beperkingen heeft gekend en dat deze ook door medisch specialisten zijn onderkend. Hij stelt dat hij hard met zijn hoofd op de vooruit van de auto is geklapt, waarbij de vooruit van de auto is versplinterd. Hij stelt dat hij de avond van het ongeval reeds enorme pijn in nek en hoofd kreeg en last van misselijkheid en dat dit aanleiding was de volgende ochtend de huisarts te bellen. Deze klachten had hij nooit eerder gehad. De klachten waren zodanig en zo aanhoudend dat hij vanaf de dag van het ongeval tot heden onder behandeling is geweest - en nog is - van tal van artsen en therapeuten: huisarts, chirurg, neuroloog, revalidatiearts, psycholoog, psychiater, anesthesist, fysiotherapeut.
4.4. De rechtbank constateert dat het derhalve niet zo is dat [A] slechts tegenover de medisch specialisten die dienden te rapporteren in verband met de schadevergoeding klachten en beperkingen heeft gepresenteerd. [A] heeft zich los daarvan en ook in de periode dat medisch onderzoek in verband met de schadevergoeding nog helemaal niet aan de orde was, laten behandelen.
Hoewel de verschillende behandelaars en onderzoekers behalve een sterk verhoogde spierspanning en een beperkte beweeglijkheid van de nek geen of nauwelijks lichamelijke oorzaken voor de klachten van [A] kunnen aanwijzen, duiden zij wel een lijden van [A] aan.
Dr. Stroy (prod. 4 dagv) concludeert begin 2005 dat de restklachten een beperkt impairment opleveren (arbitrair 5 %) maar noteert ook dat [A] ‘een zware lijdensdruk’ toont. Hij adviseert met klem een psychiatrische expertise. De psychiater Hoogduin en de psycholoog Beldman (prod. 5 dagv) geven eind 2005 onder meer als diagnose ‘pijnstoornis gebonden aan zowel psychische factoren als somatische factoren’. Zij stellen ook: ‘Het is zeer aannemelijk dat betrokkene veel last heeft van deze klachten en inderdaad door deze klachten geen werkzaamheden uit kan voeren. In de lijn ligt er een directe relatie met het ongeval.’ Dr. Burgers (prod. 3 dagv) concludeert enerzijds tot afwezigheid van objectieve afwijkingen, maar noteert anderzijds: ‘Ik verwacht op korte termijn geen verbetering van de geconstateerde letsels’, en adviseert [A] zo goed en zo kwaad mogelijk om te gaan met de klachten, alsmede een intensief revalidatieprogramma te volgen.
Psychiater Raemaekers (prod. 23 CvA) noteert in 2004 dat [A] ‘….duidelijk te lijden heeft onder de klachten’ en dat uit neuropsychologisch onderzoek (van mw. I. van Halteren-Tilborg, prod. 20 CvA) blijkt dat er sprake is van hapering op het gebied van geheugen. Hij noteert als diagnose net als psychiater Hoogduin een pijnstoornis, alsmede een GAF-score van 40, hetgeen volgens de medisch adviseur van [A] (prod. 24a CvA) duidt op een sterk beperkt functioneren. Hoogduin (prod. 45 CvA) komt tot een GAF-score van 55-60, dat volgens hem duidt op zeer beperkt dagelijks functioneren, waarbij hij overigens wel aantekent dat aan de GAF-score geen vergaande conclusies mogen worden verbonden. De neuroloog Dijkstra (prod. 21 CvA) rapporteert een ziekenhuisopname gedurende veertien dagen in april 2004 in verband met bewustzijnsverlies en gedragsstoornissen, met hoofdpijn, wankel lopen, en agressiviteit.
Diverse behandelaars zagen voldoende aanleiding [A] daadwerkelijk te behandelen. Zo werden medicamenten voorgeschreven; heeft de anesthesist Joshi (pijnpoli) een cervicale facetblokkade (pijnblokkadebehandeling) toegepast (prod. 15 CvA); de anesthesist van de pijnpoli dr. Halim beschrijft in zijn brief van 6 juni 2009 (prod. 49a CvA) zijn behandeling (pulsed radio frequentie -door [A] beschreven als pijnlijke injecties-) en noteert: ‘De prognose is niet zo gunstig wegens zwaar trauma met verlammingsgevoel in het gezicht en de benen.”
Noch de behandelaars noch de onderzoekers geven aan dat [A] zou overdrijven of simuleren, zij nemen zijn klachten kennelijk serieus.
Allen lijken zonder twijfel de klachten als gevolg van het ongeval te duiden.
Ook kan niet vastgesteld worden dat [A] steeds heeft verklaard dat hij niets meer kon. Weliswaar staat in het rapport van dr. Stroy (prod. 4 dgv): ‘Sportieve en recreatieve activiteiten: allen gestaakt’ en ‘Autorijden; niet toe in staat’, maar daar staat tegenover dat Stroy op pagina 3 ook noteert: ‘Er waren soms ook dagen dat hij volstrekt geen pijn had doch dit was onverschillig en niet te voorspellen.’ Dr. Hoogduin zegt in dit verband (prod. 5 dagv) op pagina 19 bij de beantwoording van vraag 7a, b, en c: ‘Betrokkene heeft aangegeven dat hij op dagen dat hij zich wat beter voelt, lichte werkzaamheden zou kunnen uitvoeren. (…..) Betrokkene vertelt overdag lichte huishoudelijke taken (zoals tafel afruimen) uit te kunnen voeren en af en toe een spel met zijn kinderen te kunnen spelen. (…..) Betrokkene zegt door zijn klachten niet meer te sporten. Op goede dagen kan hij een korte wandeling maken of een eindje fietsen.’ Dergelijke uitlatingen komen ook in andere rapportages naar voren, zoals van de verzekeringsarts R.J. Vervloet (prod. 59 CvA), en de therapeute Van Vliet in haar brief van 1 juli 2008 (prod. 51 CvA).
Uit de diverse rapportages en uit de brief van de huisarts (prod. 50 CvA) komt [A] naar voren als iemand die tot aan het ongeval actief in het leven stond, hobbies uitoefende, behoorlijk wat kluste (verbouwing eigen huis, fietsreparatiewerkplaats) vrij van de na het ongeval geuite klachten.
4.5. De medisch adviseur van Aegon laat dat alles bij de bepaling van haar standpunt buiten beschouwing en doet daaraan geen recht. Haar benadering van het medisch dossier van [A] is daarmee te eenzijdig. Zoals gezegd kan de rechtbank aan de hand van hetgeen thans voorligt niet tot de vaststelling komen dat [A] Aegon (vanaf het begin) heeft misleid. Aegon heeft aangeboden haar stelling dat [A] haar vanaf het begin heeft misleid nader te bewijzen. Zij zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld.
4.6. Indien de misleiding komt vast te staan, zal de vordering in conventie in beginsel toegewezen kunnen worden. Het lot van de vordering in reconventie zal dan in beginsel afwijzing moeten zijn.
In het geval misleiding ondanks de nadere bewijslevering niet komt vast te staan, doet zich vervolgens de vraag voor of [A] door het ongeval de door hem gestelde beperkingen heeft ondervonden en nog ondervindt, tijdelijk of blijvend en in welke mate, en of dat al dan niet moet leiden tot vergoeding van schade of dat de conclusie gerechtvaardigd is dat Aegon de betalingen tot dusver onverschuldigd heeft verricht.
4.7. Aegon stelt zich (subsidiair) op het standpunt dat de door [A] gepresenteerde (subjectieve) klachten niet reëel zijn en dat deze hoe dan ook niet tot beperkingen hebben geleid. Ook daaraan legt zij het rapport van haar medisch adviseur (prod. 9 dagv) ten grondslag. Gelet evenwel op al hetgeen hiervoor naar voren is gekomen, acht de rechtbank aannemelijk dat [A] gedurende enige tijd tot uiterlijk de datum van het onderzoek door Extensive de door hem gestelde klachten en beperkingen als gevolg van het ongeval heeft gehad en beschouwt zij deze klachten vooralsnog, hoewel voornamelijk subjectief, als aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven. Aegon zal in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren.
4.8. [A] stelt dat zijn klachten en beperkingen nog steeds voortduren, en dat hij zowel in de periode dat het onderzoek van Extensive heeft plaatsgevonden als tot op heden daarvan (nagenoeg) in dezelfde mate last ondervindt. Het is wel zo dat [A] zich ook nu nog aan medische behandeling onderwerpt, maar de videobeelden en de overige observaties lijken niet op de aanwezigheid van de gestelde klachten en beperkingen te duiden. [A] heeft kritische kanttekeningen gemaakt bij het rapport van Extensive (zoals verwoord in r.o. 3.13), maar ook als die kritiek doel treft, zijn de getoonde activiteiten moeilijk te rijmen met het gestelde klachtenpatroon. [A] heeft aangevoerd dat hij slechts door het innemen van grote hoeveelheden pijnstillers en door het in acht nemen van rustmomenten tussen de activiteiten door tot de op de videobeelden getoonde activiteiten in staat was, maar daar staat tegenover dat uit de verschillende rapportages naar voren komt dat [A] eerder aangaf dat pijnstillers de klachten niet of nauwelijks verhielpen. De verklaring van [A] lijkt derhalve niet afdoende. De rechtbank kan daarom niet tot de conclusie komen dat [A] het gelijk aan zijn zijde heeft. Het is aan [A] te bewijzen (zoals door hem ook aangeboden) dat hij ten tijde van observaties en daarna de klachten en beperkingen had en heeft zoals door hem gesteld. De rechtbank zal [A] dat bewijs opdragen als na te melden.
Tussenconclusie
4.9. Aegon wordt toegelaten tot het leveren van bewijs dat [A] (en [B]) haar vanaf het begin heeft (hebben) misleid door een verkeerde presentatie van zijn situatie te geven, en tot het tegenbewijs tegen de voorshands bewezen stelling dat [A] de door hem gestelde klachten en beperkingen heeft ondervonden vanaf het ongeval gedurende een periode die ten laatste eindigt in het voorjaar van 2008 (tijdstip onderzoek Extensive). [A] wordt opgedragen te bewijzen dat hij die klachten en beperkingen ook vanaf dat tijdstip heeft ondervonden en nog ondervindt.
4.10. Het komt de rechtbank geraden voor dat bewijs (om te beginnen) te laten leveren door deskundigenrapportages.
De rechtbank overweegt daartoe drie deskundigen te benoemen: een in pijnbestrijding gespecialiseerde anesthesist, een psychiater en een bewegingstherapeut (zoals een oefentherapeut Mensendieck of Caesar), die bij voorkeur tot een gezamenlijk rapport dienen te komen.
Aan hen zal naar voorlopig oordeel van de rechtbank in ieder geval de vraag voorgelegd moeten worden in hoeverre, gelet op het medisch dossier van [A] en gelet op de videobeelden en de rapportage van Extensive, [A] als gevolg van het ongeval lijdend is geweest en mogelijk nog lijdend is aan de klachten en beperkingen zoals door hem gesteld (derhalve zijn te beoordelen zowel de periode van de eerste jaren na het ongeval, de periode rondom het onderzoek door Extensive en de periode daarna tot heden).
Partijen zullen de gelegenheid krijgen zich uit te laten over het specialisme en de personen van de te benoemen deskundigen, alsmede over de aan hen te stellen vragen. Daartoe zal de zaak naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte door beide partijen, bij voorkeur gelijktijdig. De rechtbank verzoekt partijen met elkaar in overleg te treden om zo veel mogelijk te kunnen komen tot een gezamenlijke voordracht.
4.11. De rechtbank wijst er thans reeds op dat zij de deskundigen zal voorhouden dat zij er bij de bepaling van het voorschot rekening mee moeten houden, dat de mogelijkheid bestaat dat zij door de rechtbank zullen worden uitgenodigd ter zitting een toelichting te geven.
4.12. In hetgeen tot dusver is overwogen ziet de rechtbank aanleiding de voorschotten op de kosten van de deskundigen door beide partijen, ieder voor de helft, te laten dragen.
4.13. In de reconventie verschillen partijen van mening over predispositie van [A] en pre-existente factoren bij [A]. Hoewel behandeling van de vordering in reconventie eerst zinvol is, als in de conventie positief voor [A] wordt beslist, is het om proceseconomische redenen wellicht zinvol vragen over predispositie en pre-existentie nu al aan de deskundigen voor te leggen. De rechtbank verzoekt partijen zich in de hiervoor genoemde akte ook daarover uit te laten. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat zij de standpunten van partijen wat betreft de consequenties van de eerdere arbeidsongeschiktheid van [A] zo begrijpt, dat zij het er over eens zijn dat in de onderhavige zaak uitgegaan moet worden van het werk van bandagist. LJN BN1385