RBMNE 181224 tegenverzoek t.z.v. kosten verwerend verzekeraar niet mogelijk in deelgeschil
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 181224 verzoeken afgewezen; ass. mocht aansluitend op fraudeonderzoek onderhandelingen eenzijdig afbreken;
- verzoek om voorlopig getuigenverhoor voor geval rb deelgeschil niet toewijsbaar acht niet ontvankelijk
- persoonlijk onderzoek, met toestemming betrokkene, n.a.v. tip bij CBV niet onrechtmatig
- kosten deelgeschil niet begroot; volstrekt onterecht verzoek; opmerkingen t.z.v. competentiegrens kantonrechter
- tegenverzoek t.z.v. kosten verwerend verzekeraar niet mogelijk in deelgeschil
3De beoordeling
inleiding
3.1.
Eind oktober 2018 is [verzoeker] betrokken geweest bij een verkeersongeval waarbij hij letsel heeft opgelopen. Hij reed op een scooter en is in botsing gekomen met een auto die was verzekerd bij ASR. ASR heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend, met inachtneming van 25% eigen schuld van [verzoeker] .
3.2.
Volgens [verzoeker] was het ongeval niet (ook) zijn eigen schuld. Hij heeft op 7 september 2020 een deelgeschil ingediend bij deze rechtbank (sector kanton) en onder meer verzocht om voor recht te verklaren dat de verzekerde van ASR voor 100% aansprakelijk is voor zijn schade. De kantonrechter oordeelde dat sprake was van 25% eigen schuld van [verzoeker] en kwam tot een schadevergoedingsplicht van ASR van 75% en heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen.
3.3.
Bij de verdere schadeafhandeling heeft ASR inconsistenties en discrepanties geconstateerd in de verklaringen van [verzoeker] . Zij heeft achtereenvolgens een expert personenschade bij ASR een huisbezoek laten doen, een herbezoek door OAK-advocaten en een onderzoek door onderzoeksbureau [onderzoeksbureau] uit laten voeren. Volgens ASR blijkt uit deze onderzoeken dat [verzoeker] bij meerdere gelegenheden over meerdere onderdelen niet naar waarheid heeft verklaard met als oogmerk een schadevergoeding te ontvangen waarop geen recht bestaat.
3.4.
Op 14 oktober 2022 heeft ASR de onderhandelingen met [verzoeker] ex artikel 10 lid 5 WAM formeel afgebroken. ASR vindt dat zij met een totaal van € 18.037,54 aan persoonlijke schade en kosten rechtsbijstand de volledig aangetoonde en ongevalsgerelateerde schade (meer dan) heeft betaald.
wat wil [verzoeker] ?
3.5.
[verzoeker] verzoekt in dit tweede deelgeschil om voor recht te verklaren dat (1) het namens ASR uitgevoerde persoonlijk onderzoek onrechtmatig is en als bewijs dient te worden uitgesloten en (2) ASR te gelasten ex art. 3:296 BW om de onderhandelingen verder op te pakken en (3) de kosten van deelgeschil te begroten en ASR in deze kosten te veroordelen. Voor zover de kantonrechter het verzoek in het deelgeschil niet toewijsbaar acht, verzoekt hij om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten.
wat vindt ASR?
3.6.
Volgens ASR moeten de verzoeken van [verzoeker] worden afgewezen. Zij stelt zich op het standpunt dat het onderzoek dat zij door [onderzoeksbureau] heeft laten uitvoeren rechtmatig en juist was en dat er is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Volgens ASR heeft [verzoeker] dit deelgeschil volstrekt onnodig en onterecht ingediend. Het standpunt van ASR was namelijk duidelijk voor hem en zijn onrechtmatig handelen is met de resultaten uit de onderzoeken - die hij niet heeft betwist - vast komen te staan. Het verzoek om verder te onderhandelen - maar dan met uitzonderingen van de resultaten van het onderzoek van [onderzoeksbureau] - is volgens ASR dan ook niet te begrijpen.
vooraf: [verzoeker] is niet-ontvankelijk in zijn voorwaardelijke verzoek om een voorlopig getuigenverhoor
3.7.
Zoals bij de mondelinge behandeling toegelicht zal [verzoeker] in zijn voorwaardelijke verzoek om een voorlopig getuigenverhoor niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.8.
Voor de behandeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor bestaat een afzonderlijke procedure (artikel 186 Rv) waarvoor griffierecht in rekening wordt gebracht. Een doel van het houden van zo’n getuigenverhoor is het inschatten van proceskansen. Het is een nuttig middel om in een vroeg stadium (voorafgaand aan of tijdens een eventuele (bodem)procedure) relevante feiten te verzamelen. Daar heeft (de gemachtigde van) [verzoeker] niet voor gekozen. Hij vraagt in dit deelgeschil om alsnog via een voorlopig getuigenverhoor bewijs te mogen leveren als zijn verzoeken in dit deelgeschil niet toewijsbaar zijn. Dat is de omgekeerde wereld. De deelgeschilprocedure is bedoeld om het buitengerechtelijk onderhandelingsproces te versnellen, althans een daarin ontstane impasse te doorbreken. Voor het voeren van schikkingsonderhandelingen is een goed beeld van de feiten onmisbaar. Een voorlopig getuigenverhoor voorafgaand aan een deelgeschilprocedure kan daarom een goede combinatie zijn.1 Voor het omgekeerde, de feiten achteraf verzamelen mochten de verzoeken in dit deelgeschil niet toewijsbaar zijn, is in deze procedure geen plaats. [verzoeker] zal dus niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn voorwaardelijke verzoek om een voorlopig getuigenverhoor.
de verzoeken van [verzoeker] in het deelgeschil zijn niet toewijsbaar
3.9.
De verzoeken van [verzoeker] in het deelgeschil zelf - (1) om voor recht te verklaren dat het namens ASR uitgevoerde persoonlijk onderzoek onrechtmatig is en als bewijs dient te worden uitgesloten en (2) om ASR te gelasten om de onderhandelingen verder op te pakken - zijn niet toewijsbaar. Hierna zal worden uitgelegd waarom dat zo is.
het eenzijdig afbreken van de buitengerechtelijke onderhandelingen door de verzekeraar
3.10.
Volgens vaste rechtspraak staat het een verzekeraar in beginsel vrij om de buitengerechtelijke onderhandelingen eenzijdig af te breken, tenzij dit op grond van gerechtvaardigd vertrouwen van de andere partij of in verband met andere (bijzondere) omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Als blijkt dat ASR het onderzoek door [onderzoeksbureau] onrechtmatig heeft laten uitvoeren dan is dat een omstandigheid die het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar (kunnen) maken.
3.11.
Voor het antwoord op de vraag of het onderzoek onrechtmatig was, zal hierna het toetsingskader voor de rechtmatigheid van onderzoeken door verzekeraars worden geschetst. Daarna zal worden ingegaan op hoe het feitelijk is gegaan en wat dat betekent voor de (on)rechtmatigheid van het onderzoek.
het toetsingskader voor de rechtmatigheid van de onderzoeken: de GPO en het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2014
de GPO
3.12.
De verzekeraar die zich ter onderbouwing van opzet tot misleiding bedient van eigen onderzoek naar de verzekerde, kan met dat onderzoek op onrechtmatige wijze inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde. Om deze spanning te reguleren heeft het Verbond van Verzekeraars voor door verzekeraars te verrichten onderzoek naar de persoon van de verzekerde de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek (hierna: GPO) opgesteld Bij de onderzoeken die ASR naar [verzoeker] heeft laten uitvoeren gold de versie van 21 december 20112.
3.13.
De GPO bevat onder meer de volgende definities:
“Feitenonderzoek
Het onderzoek dat wordt ingesteld naar de feiten, omstandigheden en gedragingen van betrokkene die nodig zijn voor de beoordeling van een verzekeringsaanvraag, lopende verzekeringsovereenkomst, schademelding of andere aanspraak op uitkering of prestatie.
Persoonlijk onderzoek
Het onderzoek, volgend op een feitenonderzoek, naar gedragingen van betrokkene waarbij bijzondere onderzoeksmethoden en of bijzondere onderzoeksmiddelen worden gebruikt, dat inbreuk maakt of kan maken op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene.
Proportionaliteit
Afweging dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene niet onevenredig mag zijn in relatie tot het doel van de beoogde verwerking van persoonsgegevens.
Subsidiariteit
Afweging of het doel van het persoonlijk onderzoek (en de daarbij te hanteren bijzondere onderzoeksmethoden en -middelen) in redelijkheid niet op een andere voor betrokkene minder nadelige wijze kan worden bereikt.
Verzekeringsfraude
Het opzettelijk misleiden van een verzekeraar bij de totstandkoming en/of uitvoering van een verzekeringsovereenkomst met de bedoeling om onrechtmatig verzekeringsdekking, -uitkering, - prestatie of dienstverlening te krijgen.”
3.14.
Verder bevat de GPO onder meer de volgende bepalingen:
“Artikel 1 Persoonlijk onderzoek
1.1.
Een persoonlijk onderzoek kan worden ingesteld nadat:
Het ingestelde feitenonderzoek geen of onvoldoende uitsluitsel geeft voor het nemen van een beslissing bij een verzekeringsaanvraag, lopende verzekeringsovereenkomst, schademelding of andere aanspraak op uitkering of prestatie;
Of:
Gerede twijfel is ontstaan over de juistheid of volledigheid van de resultaten van het feitenonderzoek, zodanig dat bij de verzekeraar een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude of andere vormen van oneigenlijk gebruik van verzekeringsproducten of diensten is ontstaan.
(…)
Artikel 2 Belangenafweging betrokkene en verzekeraar (Proportionaliteit)
2.1.
De verzekeraar maakt bij het instellen van een persoonlijk onderzoek steeds een zorgvuldige afweging tussen de belangen van de verzekeraar bij het uitvoeren van het onderzoek en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene.
2.2.
Bij deze belangenafweging moeten alle relevante aspecten betrokken worden, zoals het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene, het financiële belang, het belang bij waarheidsvinding, het belang bij snelle en zorgvuldige besluitvorming of de mate van inbreuk op integriteit of veiligheid.
Artikel 3 Belangenafweging onderzoeksmiddel (Subsidiariteit)
3.1.
De verzekeraar beoordeelt of persoonlijk onderzoek het enige hem ten dienste staande middel is dan wel of er andere mogelijkheden van onderzoek zijn die tot minder inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene leiden maar wel hetzelfde resultaat kunnen opleveren.
3.2.
De verzekeraar maakt daarbij de afweging of het doel van het persoonlijk onderzoek (en de daarbij te hanteren bijzondere onderzoeksmethoden en -middelen) in redelijkheid niet op een andere, voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene minder nadelige, wijze kan worden bereikt.
(…)
Artikel 7 Onderzoeksmethoden
7.1.
Bij het persoonlijk onderzoek kan worden gebruikgemaakt van de verschillende onderzoeksmethoden zoals:
a. interview van betrokkene;
b. inwinnen van informatie bij derden;
c. observeren van betrokkene.
(…)
Artikel 9 Informatieplicht
9.1.
Voordat de verzekeraar informatie gaat inwinnen bij derden, als bedoeld in artikel 7.1.b. zal hij de betrokkene daarover informeren.
(…)
Artikel 11 Inzage en correctie
(…)
11.2.
Nadat inzage is verstrekt, heeft betrokkene het recht om de verzekeraar gemotiveerd te verzoeken de persoonsgegevens te corrigeren indien deze feitelijk onjuist zijn, onvolledig of niet ter zake dienend zijn, of in strijd met een wettelijk voorschrift zijn verwerkt.”
het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2014
3.15.
Zoals begin dit jaar ook verwoord door het hof Den Bosch3 is het toetsingskader voor de rechtmatigheid van een persoonlijk onderzoek verricht door een verzekeringsmaatschappij te vinden in de uitspraak van de Hoge Raad van 18 april 2014. Zowel in die uitspraak bij het hof als in dit deelgeschil gaat het weliswaar niet om een directe relatie tussen een verzekerde en zijn verzekeringsmaatschappij, maar geldt hier tussen partijen ook het toetsingskader van de uitspraak van de Hoge Raad van 18 april 2014. Dat luidt:
“5.2.1 (…) Het instellen door een verzekeraar van een persoonlijk onderzoek als hier aan de orde vormt een inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde. Zodanige inbreuk is in beginsel onrechtmatig. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of zulk een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval door tegen elkaar af te wegen enerzijds de ernst van de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en anderzijds de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend (vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609, NJ 2003/589).
In dit verband kunnen de aard en inhoud van de verzekeringsovereenkomst mede van belang zijn.
In het geval dat hier aan de orde is, gaat het om een afweging van het belang van de verzekerde bij eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer tegen het belang van de verzekeraar bij het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van het recht op een verzekeringsuitkering (vgl. de Gedragscode, Inleiding). Met de Gedragscode heeft het Verbond van Verzekeraars beoogd, mede ten behoeve van de verzekerden, invulling te geven aan de hiervoor genoemde belangenafweging, met name door het opnemen van de verplichting voor verzekeraars tot het in acht nemen van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Blijkens de inleiding is beoogd in de Gedragscode aan te sluiten bij bestaande wetgeving op het gebied van privacy, zoals de Wet bescherming persoonsgegevens en wetgeving over het (heimelijk) gebruik van camera’s.
Gelet op inhoud en opzet van de Gedragscode, kan tot uitgangspunt worden genomen dat indien een verzekeraar in strijd met de code handelt, sprake is van een ongerechtvaardigde en derhalve onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde.
In cassatie is dan ook terecht niet in geschil dat de beslissing van Interpolis om een persoonlijk onderzoek te doen uitvoeren, door het hof aan de in de Gedragscode uitgewerkte beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit diende te worden getoetst.
Opmerking verdient nog dat de Gedragscode berust op zelfregulering en niet kan worden aangemerkt als ‘recht’ in de zin van art. 79 RO, zodat de uitleg daarvan in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht.
5.2.2
Gelet op het hiervoor vermelde uitgangspunt dat een inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer bij afwezigheid van een rechtvaardigingsgrond onrechtmatig is, moet het met die inbreuk verkregen bewijsmateriaal als onrechtmatig verkregen worden aangemerkt.
5.2.3
Art. 152 Rv bepaalt dat bewijs door alle middelen kan worden geleverd en dat de waardering van het bewijs aan het oordeel van de rechter is overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt. In een civiele procedure geldt niet als algemene regel dat de rechter op onrechtmatig verkregen bewijs geen acht mag slaan. In beginsel wegen het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, alsmede het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, welke belangen mede aan art. 152 Rv ten grondslag liggen, zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden, is terzijdelegging van dat bewijs gerechtvaardigd (HR 7 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0500, NJ 1993/78, en HR 12 februari 1993, ECLI:NJ:HR:1993:ZC0860, NJ 1993/599).”
3.16.
Tegen deze achtergrond zal worden besproken of het onderzoek rechtmatig is geweest.
de beginfase van de schadeafhandeling
3.17.
[verzoeker] heeft in de beginfase van de schadeafhandeling enkele schadestaten en facturen met ASR gedeeld. In het jaar daarop heeft hij opnieuw schadestaten met ASR gedeeld. ASR zag daarin inconsequenties met de eerder ingediende schadestaten, onder meer over zijn uitkering (WW of WIA), de geleverde huishoudelijke hulp, een baan die hij ten tijde van het ongeval aangeboden had gekregen en de huur van een bedrijfsruimte in verband met het opstarten van een bedrijf. Hierop heeft ASR voorgesteld om een gezamenlijk huisbezoek af te leggen.
het huisbezoek van 21 januari 2020
3.18.
Het huisbezoek door (een expert personenschade van) ASR vond plaats op 21 januari 2020. Daarbij was [verzoeker] met zijn toenmalige belangenbehartiger aanwezig.
de melding van een anonieme tipgever bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) op 8 september 2021
3.19.
Op 8 september 2021 is er een anonieme tip binnen gekomen bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV). De tipgever bracht onder meer naar voren dat het niet klopte dat [verzoeker] sinds datum ongeval volledig arbeidsongeschikt zou zijn. [verzoeker] zou dagelijks werkzaamheden verrichten voor zijn eigen autopoetsbedrijf in [plaats 1] . Het autopoetsbedrijf zou tevens een Facebook-pagina hebben. Ter ondersteuning van zijn stellingen werd door de tipgever een videofragment aangeboden. Op de video is te zien dat [verzoeker] bezig is met het wassen van een personenauto. Daarnaast zou [verzoeker] zijn woning onderverhuren aan derden, hierdoor inkomsten genereren en ondertussen bij zijn vriendin woonachtig zijn.
3.20.
Om hierover helderheid te krijgen en om [verzoeker] de gelegenheid te geven om zijn visie te geven, heeft er een gezamenlijk herbezoek plaatsgevonden.
herbezoek op 1 februari 2022
3.21.
Het herbezoek vond plaats op 1 februari 2022. Daarbij waren aanwezig [verzoeker] , zijn toenmalige belangenbehartiger en twee medewerkers van OAK-advocaten namens ASR. Bij dat huisbezoek heeft [verzoeker] verklaringen afgelegd over (A) zijn woonsituatie, (B) zijn klachten, beperkingen en arbeidsongeschiktheid, (C) pre-existente problematiek, (D) de extra uitgaven t.a.v. geleverde zorg c.q. huishoudelijke hulp die hij mocht ontvangen van [bedrijf 1] , (E) de gestelde werkzaamheden in loondienst bij [bedrijf 2] en (F) de gestelde werkzaamheden als zelfstandig ondernemer. De medewerkers van OAK-advocaten hebben een rapportage opgesteld van het huisbezoek.
3.22.
Op 17 februari 2022 heeft [verzoeker] laten weten dat hij geen opmerkingen had over de rapportage en heeft hij de rapportage ondertekend.
het onderzoek door [onderzoeksbureau]
3.23.
ASR vond dat verklaringen van [verzoeker] niet overeen kwamen met informatie uit het dossier en de informatie van het CBV was zo specifiek dat zij nader onderzoek op zijn plaats achtte. ASR heeft hiervoor [onderzoeksbureau] ingeschakeld. Zij heeft [verzoeker] hiervan op de hoogte gebracht5. Het onderzoek zou zien op (a) het interviewen van [verzoeker] en het verifiëren van zijn verklaring bij derden en (b) het verkrijgen van meer gedetailleerde informatie van de tipgever. Door [verzoeker] werd een verklaring ondertekend waarin toestemming werd verleend voor het onderzoek door [onderzoeksbureau] en voor het inwinnen van informatie6.
3.24.
[onderzoeksbureau] concludeert in haar rapportage van 10 augustus 20227 als volgt:
“Wederpartij heeft een onwaarachtige opgave gedaan met betrekking tot zijn daadwerkelijke woonadres. Feitelijk woonde wederpartij op het adres [adres 1] te [woonplaats] .
- Wederpartij claimt zorg en huishoudelijke hulp te hebben genoten op het adres [adres 2] te [plaats 2] , terwijl dit adres door hem werd onderverhuurd aan een derde en niet door hem zelf werd bewoond.
- Wederpartij heeft verzwegen dat hij inkomsten heeft genoten uit de verhuur van de woning op [adres 2] te [plaats 2] .
- Wederpartij heeft een onwaarachtige opgave gedaan met betrekking tot de huur van de bedrijfsunit te [plaats 1] . Wederpartij heeft deze bedrijfsunit gehuurd ná schadedatum.
- Wederpartij heeft een onwaarachtige opgave gedaan met betrekking tot het al dan niet kunnen verrichten van fysieke werkzaamheden en de inkosten die daarmee worden vergaard.
- Wederpartij heeft een onwaarachtige opgave gedaan met betrekking tot het daadwerkelijk gebruik van de bedrijfsunit te [plaats 1] .
- Wederpartij heeft een onwaarachtige opgave gedaan met betrekking tot zijn relatie tot belanghebbenden in [bedrijf 2] .
- Wederpartij is een bekende van betrokkene [A] , werkzaam binnen [bedrijf 1] , terwijl dit door beiden wordt ontkend.”
3.25.
Hierop heeft ASR het standpunt ingenomen dat er sprake is geweest van een opzettelijk onjuiste voorstelling van een aantal zaken, met kennelijk als oogmerk een vergoeding te ontvangen waarop geen recht bestond. Met de brief van 9 september 2022 werd de (voormalige) belangenbehartiger van [verzoeker] geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek, de onwaarachtige opgaven van [verzoeker] en de maatregelen die ASR van plan was op te leggen naar aanleiding van de bevindingen: opname van de persoonsgegevens van [verzoeker] in zowel het EVR als het IVR, melding van verzekeringsfraude bij het CBV en het terugvorderen van de gemaakte onderzoekskosten van 1-TEK. Per aangetekende brief heeft ASR nadien op 14 oktober 2022 de onderhandelingen krachtens de WAM afgebroken. Diezelfde dag ontving ASR een brief van de (voormalige) belangenbehartiger van [verzoeker] . In de brief distantieert de (voormalige) belangenbehartiger zich van het gedrag van [verzoeker] en schrijft hij ASR dat hij na uitgebreid gesproken te hebben met [verzoeker] heeft besloten om per direct de belangenbehartiging te beëindigen.
5 juli 2023 inhoudelijke reactie huidige belangenbehartiger
3.26.
Op 5 juli 2023 volgt dan een inhoudelijke reactie van de huidige belangenbehartiger8. In zijn visie is met het onderzoek van [onderzoeksbureau] sprake geweest van een persoonlijk onderzoek en geen feitenonderzoek en is het onrechtmatig uitgevoerd.
de kantonrechter merkt het onderzoek door [onderzoeksbureau] als een persoonlijk onderzoek aan
3.27.
Hoewel het onderzoek door [onderzoeksbureau] als een feitenonderzoek is aangekondigd9, merkt de kantonrechter het als een persoonlijk onderzoek aan. Het gaat om het inwinnen van informatie bij derden zoals vermeld in artikel 7.1 van de GPO en de gestelde vragen aan de hierna te noemen derden raken zijn persoonlijke levenssfeer.
[verzoeker] heeft toestemming gegeven voor het onderzoek door [onderzoeksbureau]
3.28.
[verzoeker] heeft toestemming gegeven voor het onderzoek door [onderzoeksbureau] . In het toestemmingsformulier van 8 april 202210 voor het verrichten van onderzoek door [onderzoeksbureau] is vermeld dat toestemming wordt verleend voor het inwinnen van informatie bij derden zoals bijvoorbeeld getuigen, huurders nabij de bedrijfsunit, woningverhuurder Staedion, verhuurder van de bedrijfsunit, eventueel in de woning aanwezige personen en bij [bedrijf 1] met betrekking tot de verleende zorg.
het onderzoek door [onderzoeksbureau] voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit
3.29.
Naar het oordeel van de kantonrechter was, gelet op alle inconsequenties, het verrichten van bureauonderzoek, het huisbezoek, het herbezoek en het laten verrichten van onderzoek door [onderzoeksbureau] juist en gerechtvaardigd. Over het feitenonderzoek in de eerste periode is [verzoeker] telkens geïnformeerd en ASR heeft ook het onderzoek door [onderzoeksbureau] aangekondigd. ASR heeft [verzoeker] terecht vragen gesteld en meermaals in de gelegenheid gesteld om duidelijkheid te verschaffen over diverse onderwerpen. [verzoeker] heeft hierop meerdere keren verklaard dat hij op een volledige en juiste wijze heeft verklaard, zoals bijvoorbeeld na ontvangst van het rapport van het gezamenlijk herbezoek.11 Gelet op alle inconsequenties en na de ontvangen informatie van het CBV is het logisch dat er bij ASR een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude was ontstaan en dat zij toen heeft gekozen voor het verrichten van onderzoek door [onderzoeksbureau] .
3.30.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft ASR daarbij een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de belangen van enerzijds ASR bij het uitvoeren van het onderzoek en anderzijds het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [verzoeker] . Het onderzoek door [onderzoeksbureau] was proportioneel, [verzoeker] had aanhoudende klachten, beperkingen en arbeidsongeschiktheid naar voren gebracht, met mogelijk grote financiële belangen. Het persoonlijk onderzoek door [onderzoeksbureau] voldeed ook aan het subsidiariteitsbeginsel. Volgens [verzoeker] is dat niet het geval omdat ASR volgens hem contact het [verzoeker] of zijn belangenbehartiger kunnen opnemen in plaats van een persoonlijk onderzoek te starten. Maar dat is wat ASR steeds gedaan heeft en daarna is er met zijn toestemming informatie bij derden ingewonnen in reactie op inconsequente informatie die hij zelf naar voren had gebracht. Ter zitting heeft [verzoeker] nog aangevoerd dat hij zijn toestemming voor het onderzoek onder druk van zijn (voormalige) belangenbehartiger heeft gegeven, maar hij heeft deze stelling niet onderbouwd en bovendien regardeert dat ASR niet, nog daargelaten dat hij niet heeft gesteld dat hij ASR hiervan op de hoogte heeft gebracht.
conclusie
3.31.
Het is dus niet onredelijk of onaanvaardbaar dat ASR de onderhandelingen heeft afgebroken en [verzoeker] mocht er niet op vertrouwen dat ASR de onderhandelingen zou voortzetten. ASR heeft het onderzoek rechtmatig laten uitvoeren en zij mocht de resultaten daarvoor gebruiken om de onderhandelingen af te breken. Dat zou anders kunnen zijn geweest als duidelijk was geworden dat de conclusies uit het onderzoek niet juist waren, maar dat is niet aangevoerd. Integendeel, het argument van [verzoeker] dat de conclusies als onrechtmatig verkregen bewijs buiten beschouwing moeten blijven, zonder de conclusies inhoudelijk te betwisten, lijkt de juistheid van de conclusies te onderschrijven.
kosten deelgeschil
3.32.
De kantonrechter moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten, ook als een verzoek niet wordt toegewezen. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de kantonrechter bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.33.
De kantonrechter zal de kosten van de deelgeschilprocedure niet begroten. Naar het oordeel van de kantonrechter is deze deelgeschilprocedure volstrekt onterecht ingediend. Zoals hiervoor geoordeeld mocht ASR de onderhandelingen afbreken en had het voor (de gemachtigde van) [verzoeker] duidelijk moeten zijn dat dit deelgeschil zijn cliënt niet zou kunnen baten. ASR is zich immers steeds op het standpunt blijven stellen dat zij niet wenst te onderhandelen zoals onder meer blijkt uit de mailwisseling van 11 september 2023 en 30 oktober 2023 tussen de gemachtigde van [verzoeker] en ASR12. Terzijde merkt de kantonrechter op dat uit de processuele opstelling van (de gemachtigde van) [verzoeker] voortvloeit dat bij een begroting van de deelgeschilkosten (aan kosten van rechtsbijstand is € 5.852,50 verzocht) er niet of nauwelijks ruimte was overgebleven voor [verzoeker] zelf (namelijk € 1.109,96) gelet op het reeds verstrekte voorschot van (€ 18.037,54) en de onvoorwaardelijke beperking van de totale vordering tot de competentiegrens van de kantonrechter.
Tegenverzoek kosten
3.34.
ASR doet een tegenverzoek waarbij zij vraagt om [verzoeker] in de kosten van deze procedure te veroordelen. Dit kan niet in een deelgeschilprocedure. In artikel 1019aa eerste lid Rv is geregeld dat alleen de kosten van de benadeelde worden begroot. Het tegenverzoek van ASR zal de rechtbank dus afwijzen. Rechtbank Midden-Nederland 18 december 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7536
1[naam 1] , De deelgeschilprocedure (Burgerlijk Proces & Praktijk nr. 21), Deventer: Wolters Kluwer 2019 (8.7)
[naam 2] , Het voorlopig getuigenverhoor (Burgerlijk Proces & Praktijk nr. XVII) (diss. Amsterdam VU), Deventer: Wolters Kluwer 2015 (148)
2Ingetrokken met ingang van 1 januari 2024
3Hof 's-Hertogenbosch 20-02-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:511
4Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942
5Productie 11 verweerschrift
6Rapport 1-TEK, bijlage 1, productie 12 verweerschrift
7Productie 6 verzoekschrift
8Productie 11 verzoekschrift
9Productie 11 verweerschrift
10Productie 12 verweerschrift
11Productie 10 verweerschrift
12Productie 11 verzoekschrift