Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 240523 afwikkeling cf richtlijn denktank, machtiging tot aangaan vso, verdeling tussen moeder en 4 kinderen

RBMNE 240523 afwikkeling cf richtlijn denktank, machtiging tot aangaan vso, verdeling tussen moeder en 4 kinderen

2.
De feiten

2.1.
Verzoekster is de moeder van de minderjarigen, over wie zij (als enige) het ouderlijk gezag uitoefent.

2.2.
De vader van de minderjarigen (hierna: de vader) is op 26 februari 2016 bij een bedrijfsongeval om het leven gekomen. Hij was op dat moment de echtgenoot van verzoekster en vormde met haar en met de minderjarigen een economische eenheid.

2.3.
De (verzekeraar van de) werkgever van de vader heeft aansprakelijkheid erkend.

2.4.
Verzoekster heeft de schade die zij en haar kinderen lijden ten gevolge van het overlijden van de vader eenzijdig door een schade-expert laten berekenen op circa € 1,8 miljoen. Deze schade is berekend als 'gezinsschade', volgens de rekenmethode van de Denktank Overlijdensschade. De schade is dus niet per persoon berekend.

2.5.
Onderhandelingen tussen verzoekster, de werkgever en de verzekeraar van de werkgever hebben vervolgens geresulteerd in overeenstemming over het aangaan van een vaststellingsovereenkomst. In deze overeenkomst is opgenomen dat de verzekeraar een slotuitkering zal doen van € 800.000,00 aan verzoekster en de minderjarigen. De verzekeraar heeft eerder een voorschot uitgekeerd van € 200.000,00 voor de reeds geleden schade. Voorts is in de overeenkomst opgenomen dat de werkgever zelf ook € 200.000,00 zal uitkeren aan verzoekster en de minderjarigen. Deze bedragen strekken tot vergoeding van de gezamenlijke schade van verzoekster en de minderjarigen. Tot slot zal de werkgever € 12.000,00 betalen ten behoeve van studiefondsen van de minderjarigen. Samengevat ontvangen verzoekster en de minderjarigen derhalve € 1.212.000,00 (incl. voorschot), tegen finale kwijting.

3.
Het verzoek en de beoordeling

3.1.
Verzoekster heeft de kantonrechter op grond van artikel 1:253k jo. 1:345 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht:
- primair: om haar - op grond van de toelichting uit de notitie van de Denktank Overlijdensschade - machtiging te verlenen om mede namens de minderjarigen de overgelegde (concept-)vaststellingsovereenkomst aan te gaan, die strekt tot vergoeding van de overlijdensschade, en die schade niet onderling te verdelen;

- subsidiair: om haar een machtiging te verlenen om mede namens de minderjarigen de overgelegde (concept-)vaststellingsovereenkomst aan te gaan, onder de voorwaarde dat de aan de minderjarigen uit te keren gelden worden gestort op een rekening waarvan slechts bedragen kunnen worden opgenomen met toestemming van de kantonrechter en waarbij verzoekster een doorlopende machtiging ontvangt om de jaarschades, al dan niet in overleg met de aansprakelijke partijen, steeds op te nemen. Verzoekster merkt hierbij op dat de jaarschades op dit moment niet inzichtelijk zijn. Daarom verzoekt zij de kantonrechter haar in de gelegenheid te stellen om de jaarschades vast te stellen, indien de kantonrechter het subsidiair verzochte zou toewijzen.

Het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst

3.2.
De kantonrechter overweegt dat de overeenkomst tussen verzoekster en de aansprakelijke partij na onderhandelingen tot stand is gekomen, waarbij verzoekster bijstand heeft gehad van een letselschadeadvocaat. De kantonrechter acht het in het belang van de minderjarigen dat deze vaststellingsovereenkomst wordt gesloten. De kantonrechter zal machtiging verlenen voor het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst namens de minderjarigen.

Toestemming om de schadevergoeding niet onderling te verdelen

3.3.
Verzoekster heeft dit gedeelte van het verzoek als volgt gemotiveerd. Bij de berekening van de schade is uitgegaan van het principe van 'gezinsschade'. Dat wil zeggen dat niet is berekend welke schade elk gezinslid door het overlijden van de vader heeft geleden, maar dat is berekend welke schade het gezin als geheel heeft geleden. Hierbij is de Notitie Denktank Overlijdensschade als uitgangspunt genomen. Deze manier van berekenen strookt met de feitelijke situatie. Omdat de schade op deze manier is berekend, en het vergoedingsbedrag vervolgens door onderhandelingen nog wat is verkleind, is niet meer inzichtelijk welk deel van de onderhandelingen ziet op welk deel van de begrote schade. Verdeling is daarom niet meer redelijk, aldus verzoekster.

3.4.
Voorts is verzoekster van mening dat het in het belang van de minderjarigen is als zij zelf over het gehele bedrag kan beschikken. Ter zitting heeft verzoekster hierover toegelicht dat zij het bedrag niet (helemaal) nodig heeft voor de opvoeding van de minderjarigen. Haar maandelijkse inkomen is hiervoor toereikend. Daarom zou ze het geld graag voor haar kinderen willen investeren, bijvoorbeeld in onroerend goed. Als de schadevergoeding niet hoeft te worden verdeeld, geeft dat verzoekster de ruimte om zoiets te doen.

3.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Hoewel de kantonrechter verzoekster kan volgen in haar standpunt dat de geleden schade moet worden gezien als gezinsschade, is de kantonrechter van oordeel dat evenwel ook de individuele belangen van de minderjarigen moeten worden beschermd. Dat is in deze procedure ook de taak van de kantonrechter. Vanuit dat oogpunt acht de kantonrechter het van belang dat de schadevergoeding tot het 18° levensjaar van elk kind beschikbaar blijft voor het doel waarvoor het is betaald, namelijk voor het (jaarlijkse) onderhoud en de opvoeding van de minderjarigen. Als het gehele bedrag ter vrije besteding aan verzoekster wordt uitbetaald, is er geen garantie voor de minderjarigen dat het geld voor dit doel beschikbaar blijft. De kantonrechter zal daarom dit deel van het (primair) verzochte afwijzen en bepalen dat een deel van de totale schadevergoeding moet worden verdeeld over de vier minderjarigen. Deze bedragen moeten worden gestort op rekeningen met BEM-clausules.

3.6.
De kantonrechter zal het subsidiair verzochte wel toewijzen en een doorlopende machtiging verlenen om de jaarschade van de minderjarigen op te nemen van hun BEM- rekeningen.

3.7.
De kantonrechter merkt nog op dat het onder 3.5 en 3.6. bepaalde niet wil zeggen dat verzoekster het geld ook steeds voor onderhoud en opvoeding moet gebruiken. Het staat haar vrij om het jaarschadebedrag anders te besteden, niet op te nemen of elders op te sparen. Het betekent wel dat verzoekster zonder (extra) machtiging van de kantonrechter jaarlijks niet méér kan opnemen van de BEM-rekeningen dan het jaarschadebedrag.

3.8.
Ter zitting is gesproken over de verdeling van de schadevergoeding. De kantonrechter sluit hiervoor in beginsel aan bij de verdelingstabel van het NIBUD. Op grond daarvan wordt voor een gezin met vier kinderen een verdeling aangehouden van 58% van de jaarschade voor de ouder en 11% van de jaarschade voor elk kind. Omdat verzoekster gemotiveerd gesteld heeft dat haar maandelijkse inkomen reeds toereikend is om de opvoeding van de minderjarigen te bekostigen, ziet de kantonrechter aanleiding om van deze verdeling af te wijken en te bepalen dat verzoekster een verdeling mag aanhouden waarbij 70% van de jaarschade aan haarzelf toekomt en 7,5% aan elk van de kinderen.

3.9.
In de berekening moet het voorschot buiten beschouwing worden gelaten. Het bedrag dat is betaald ten behoeve van studiefondsen moet gelijkelijk over de minderjarigen worden verdeeld. Dit geld moet beschikbaar blijven voor de studie van de kinderen en mag niet als jaarschadevergoeding worden opgenomen. De kantonrechter berekent het bedrag dat tussen die vier minderjarigen moet worden verdeeld en waaruit de jaarschades opgenomen mogen worden op € 300.000,00. De minderjarigen hebben gezamenlijk 40 jaren (met inbegrip van het huidige kalenderjaar) tot zij hun 18 levensjaar bereiken, zodat er per kind per jaar € 7.500,00 beschikbaar is voor opvoeding en onderhoud. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat de feitelijke jaarschade niet behoeft te worden berekend.

3.10.
De voorgaande berekening resulteert in de volgende bedragen per kind:

Kind Aantal  x Jaarschade per  Totaal
  opvoedingsjaren  kind +  
  (tot 18e jaar): studiefondsen:  
X 8 x € 7.500 + € 3.000  € 63.000
Y 9 x € 7.500 + € 3.000  € 70.500
Z 11 x € 7.500 + € 3.000  € 85.500
A 12 x € 7.500 + € 3.000  € 93.000

3.10.
De kantonrechter zal verzoekster opdragen om stortingsbewijzen van de bovenstaande totaalbedragen op de BEM-rekeningen van de betreffende minderjarigen over te leggen.

De beoordeling

- verleent machtiging aan verzoekster voor het ondertekenen van de overgelegde vaststellingsovereenkomst namens de minderjarigen;

- wijst het verzoek om toestemming om de schadevergoeding niet tussen verzoekster en de minderjarigen te verdelen af;

- bepaalt dat 30% van de ontvangen schadevergoeding (excl. voorschot) en het gehele bedrag voor studiefondsen aan de kinderen moet toekomen, tussen hen verdeeld naar rato van het aantal jaren dat zij nog minderjarig zijn, en draagt verzoekster op om stortingsbewijzen over te leggen waaruit blijkt dat deze bedragen én de bedragen voor studie op rekeningen met BEM-clausules zijn gestort;

- verleent een doorlopende machtiging aan verzoekster voor de opname van € 7.500,00 per kalenderjaar (met ingang van 1 januari 2023) per kind van deze BEM- rekeningen;

- wijst het meer of anders verzochte af.

Met dank aan mr. Y. Boendermaker, Boendermaker Letselschade Advocatuur, voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2023/RBMNE-240523