Rb Amsterdam 260511 vrachtwagenchaffeur aangereden door vorkheftruck op bedrijventerrein; 185 WvW nvt. wg-er heftruckchauffeur aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb Amsterdam 260511 vrachtwagenchaffeur wordt aangereden door vorkheftruck op bedrijventerrein; volledige aansprakelijkheid ex 6:162 BW na billijkheidstoets;
kosten 37 uur x € 250,00 + 5% kantoorkosten en BTW = € 11.557,87, gevorderd was € 19.627,23
2. De feiten
2.1. Op 22 oktober 2008 is [A] betrokken geraakt bij een ongeval op het bedrijventerrein van [B].
2.2. [A] was ten tijde van het ongeval als vrachtwagenchauffeur in dienst bij transportbedrijf LIT Polska. Op 22 oktober 2008 was hij, samen met zijn collega [D] (hierna: [D]), bij [B] om een lading cellulose op te halen. Na zich te hebben gemeld en de benodigde papieren te hebben ontvangen, zijn zij opgehaald door [C]. Zij zijn achter hem aangereden naar de plaats waar de vrachtwagens beladen zouden worden. [A] heeft zijn vrachtwagen om de hoek van de uitgang van de loods van [B] gezet om te worden beladen. [D] heeft zijn vrachtwagen daar op enkele meters afstand parallel naast gezet.
2.3. [C] was op 22 oktober 2008 als ingeleend heftruckchauffeur werkzaam bij [B]. Hij transporteerde met de vorkheftruck pakken met cellulose vanuit de loods van [B] naar de te beladen vrachtwagens. Hij vervoerde daarbij steeds vier balen cellulose van elk twee ton tussen de balenklem van de vorkheftruck. Tijdens het rijden hees hij de balenklem op ongeveer een meter boven de grond. De onderkant van de lading bevond zich op een halve meter boven het wegdek. [C] reed vooruit met de vorkheftruck. Door de lading op de balenklem werd zijn zicht beperkt.
2.4. [C] heeft eerst de vrachtwagen van [A] beladen. Na het beladen van de vrachtwagen heeft [A] op dezelfde plaats zijn vrachtwagen afgezeild. Voor het volledig afzeilen van zijn vrachtwagen waren twaalf klemmen benodigd. Twee van de klemmen waren stuk. [A] is vervolgens naar de vrachtwagen van [D] gelopen om twee nieuwe klemmen te halen. Op dat moment was [C] de vrachtwagen van [D] aan het laden. Terwijl [A] vanaf de vrachtwagen van [D] terugliep naar zijn eigen vrachtwagen, is hij geraakt door de lading op de vorkheftruck van [C], die vanuit de loods op weg was naar de vrachtwagen van [D]. [C] heeft niet geclaxonneerd bij het verlaten van de loods. [A] bevond zich op het moment van het ongeval op enkele meters afstand van zijn eigen vrachtwagen.
2.5. Doordat [A] door de lading werd geraakt, is hij ten val gekomen en met zijn benen onder het rechter voorwiel van de vorkheftruck terecht gekomen. Als gevolg daarvan zijn zijn beide onderbenen geamputeerd.
2.6. Op het terrein van [B] gold het interne verkeersreglement van [B]. Dit reglement houdt, voor zover hier van belang, in:
“(..)
20. Heftrucks
(..)
Bij het in- en uitrijden van de loods dient de snelheid te worden aangepast en bij mogelijk gevaar een claxonsignaal te worden gegeven.
(..)”
2.7. Het voorschrift in de brochure BMWT “Veilig werken met de heftruck” houdt, voor zover hier van belang, in:
“(..)
• Rijd achteruit bij beperkt zicht door de last.
(..)”
2.8. Aan de poort van de terminals van [B] staat een voor vrachtwagenchauffeurs die het terrein op komen zichtbaar bord. De tekst op het bord houdt onder meer, voor zover hier van belang, in:
“(..)
SAFETY FIRST
DANGER
YOU’RE NOW ENTERING AN OPERATIONS AREA
BEWARE OF TERMINAL TRAFFIC
DO NOT ENTER WORKING AREA OF CRANES, FORKLIFTS
RESPECT OUR TERMINAL REGULATIONS AT ALL TIME
(..)
NO PEDESTRIANS
(..)”
2.9. Op de loods die het dichtst bij het kantoor van [B] is gelegen staat een bord met dezelfde tekst als hierboven vermeld onder r.o. 2.8.
3. Het deelgeschil
3.1. Het verzoek van [A] aan de rechtbank houdt in dat [A] de rechtbank verzoekt een beslissing te nemen over de aansprakelijkheid van [B] c.s. en daarbij te beslissen dat [B] c.s. hoofdelijk voor 100% aansprakelijk is voor de schade die [A] geleden heeft en/of nog zal lijden als gevolg van het ongeval van 22 oktober 2008. Voorts verzoekt [A] op grond van artikel 7:954 BW te beslissen dat Amlin gehouden is het bedrag dat [A] van [B] en/of [C] ter zake de schade te vorderen heeft, aan [A] dient te betalen. Tenslotte verzoekt [A] [B] c.s. te veroordelen in de kosten van dit geding, aan de zijde van [A] begroot op € 19.672,23.
3.2. [A] legt aan zijn verzoek primair het volgende ten grondslag. [B] heeft direct na het ongeval aansprakelijkheid erkend door de reis- en verblijfkosten van de echtgenote van [A] te betalen zonder daarbij enig voorbehoud ten aanzien van de schuldvraag te maken. Indien de rechtbank hierin geen volledige erkenning van aansprakelijkheid ziet, legt [A] subsidiair het volgende aan zijn verzoek ten grondslag. [B] (als eigenaar van de vorkheftruck) en [C] (als bestuurder van de vorkheftruck) zijn aansprakelijk op grond van artikel 185 Wegenverkeerswet (hierna: WVW). [B] is bovendien, op grond van artikel 6:170 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), aansprakelijk voor de fouten die [C] heeft gemaakt. Nu [A] werkzaamheden binnen de onderneming van [B] verrichtte, is [B] voorts op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk voor de schade van [A]. Tenslotte zijn [B] en [C] aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW.
3.3. [B] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.
4. De beoordeling
[B] aansprakelijk: erkenning door betaling?
4.1. De rechtbank gaat allereerst in op de stelling van [A] dat [B] aansprakelijkheid voor de schade van [A] als gevolg van het ongeval heeft erkend doordat [B] direct na het ongeval de reis- en verblijfkosten van de echtgenote van [A] heeft betaald zonder daarbij een voorbehoud ten aanzien van de schuldvraag te maken. [B] c.s. heeft betwist dat zij door betaling van de reis- en verblijfkosten van de echtgenote van [A] aansprakelijkheid heeft erkend. De rechtbank is van oordeel dat [A] uit de enkele betaling door [B] van reis- en verblijfkosten aan de echtgenote van [A], niet kon afleiden dat [B] daarmee aansprakelijkheid voor het ongeval heeft erkend. De primaire grondslag voor het verzoek kan dan ook niet tot toewijzing leiden.
[B] en/of [C] aansprakelijk: op grond van artikel 185 WVW?
4.2. De rechtbank komt vervolgens toe aan beoordeling van de vraag of [B] (als eigenaar van de vorkheftruck) en/of [C] (als bestuurder van de vorkheftruck) op grond van artikel 185 WVW aansprakelijk zijn voor het ongeval. [B] c.s. heeft de stellingen van [A] hieromtrent gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt als volgt.
4.3. Voor de toepassing van artikel 185 WVW is vereist dat er op een voor het verkeer openstaande weg een ongeval plaatsvindt. Tussen partijen staat vast dat het ongeval heeft plaatsgevonden op het met slagbomen afgesloten terrein van [B]. Een met slagbomen afgesloten terrein is niet een voor het verkeer openstaande weg, zoals bedoeld in de WVW. Dit betekent dat [B] en [C] niet op grond van artikel 185 WVW aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van het ongeval.
[C] aansprakelijk: op grond van artikel 6:162 BW?
4.4. Nu artikel 185 WVW niet van toepassing is, dient de vraag naar de aansprakelijkheid voor het ongeval beantwoord te worden aan de hand van artikel 6:162 BW. Bij de beoordeling daarvan kan bij het stelsel van artikel 185 WVW worden aangeknoopt en is volgens vaste rechtspraak onzorgvuldigheid in de zin van artikel 6:162 BW gegeven indien de bestuurder van een motorrijtuig van zijn verkeersgedrag jegens ongemotoriseerde verkeersdeelnemers rechtens enig verwijt kan worden gemaakt. Fouten van die laatste verkeersdeelnemers zijn daarbij alleen van belang, indien zij voor de bestuurder zo onwaarschijnlijk waren dat hij daarmee bij het bepalen van zijn verkeersgedrag naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden. De bestuurder dient in dat geval een beroep op overmacht te doen.
4.5. Nu [B] c.s. geen beroep heeft gedaan op overmacht aan de zijde van [C] (als bestuurder van de vorkheftruck), en aansprakelijkheid voor het ongeval heeft erkend, staat de aansprakelijkheid van [C] voor de schade die [A] als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden, vast. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is of [C] aansprakelijk is voor de volledige schade van [A], of dat een deel van de schade op grond van eigen schuld voor rekening van [A] dient te blijven.
4.6. De rechtbank stelt voorop dat in het geval sprake is van eigen schuld van [A], bij het bepalen van de omvang van de schadevergoedingsplicht als uitgangspunt geldt dat de schade over [A] en [C] moet worden verdeeld naar evenredigheid met de mate waarin de aan ieder van hen toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Het is aan [C] om te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen, dat er aan de zijde van [A] sprake is geweest van gedragingen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade. [C] heeft in dat kader -kort weergegeven- gesteld dat [A] niet had moeten rondlopen op de plaats van het ongeval, en dat de omstandigheid dat hij dat toch heeft gedaan aan hem kan worden toegerekend. [C] gaat uit van een causale bijdrage van [A] aan het ongeval van 50%. [A] daarentegen is van mening dat hem geen enkel verwijt valt te maken. Indien de rechtbank toch van oordeel is dat hem een verwijt valt te maken, dan is zijn causale bijdrage aan het ongeval maximaal 10%, aldus [A]. De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt.
4.7. Vast staat dat op het terrein van [B] met borden was aangegeven dat het voor voetgangers verboden was zich op het terrein te bevinden. Voorts staat vast dat [A] zich op het moment van het ongeval buiten zijn vrachtwagen bevond, op enkele meters afstand van zijn vrachtwagen. [A] liep op dat moment terug vanaf de vrachtwagen van zijn collega [D], bij wie hij na het beladen van zijn vrachtwagen was toegelopen om klemmen te halen waarmee hij zijn lading kon zekeren. [A] heeft gesteld dat hij de vrachtwagen niet mocht verplaatsen voordat zijn lading volledig gezekerd was. Deze stelling heeft [C] niet betwist, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat [A] zich wel als voetganger op het terrein moest bevinden om klemmen te gaan lenen. [A] heeft bij de politie verklaard dat hij wist dat op het moment dat hij de klemmen ging lenen, de vrachtwagen van [D] werd geladen. [A] wist dus dat er een vorkheftruck rondreed in het gebied waar hij liep. Hij had om die reden extra waakzaam moeten zijn op de aanwezigheid van de vorkheftruck. Anderzijds staat vast dat [C] niet heeft geclaxonneerd bij het uitrijden van de loods, terwijl hij daartoe op grond van het interne verkeersreglement van [B] wel gehouden was, immers er was door de aanwezigheid van de twee vrachtwagens met hun chauffeurs en het overige personeel bij [B], sprake van mogelijk gevaar. Voorts heeft [C] verklaard dat hij met de vorkheftruck vooruit reed, terwijl hij op grond van de voorschriften in de brochure “Veilig werken met de heftruck” achteruit had moeten rijden op het moment dat hij lading vervoerde. Het zicht vanuit de vorkheftruck was door de lading immers beperkt, zo is vast komen te staan. [B] c.s. heeft niet weersproken dat deze voorschriften de leidraad vormen voor het veilig omgaan met de vorkheftruck.
4.8. Nu een aan [A] toe te rekenen gedraging, te weten het lopen op het terrein waar dat voor voetgangers verboden was zonder daarbij voldoende waakzaam te zijn op de aanwezigheid van de vorkheftruck, heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade, dient op grond van artikel 6:101 BW in beginsel een deel van de schade van [A] voor zijn eigen rekening te blijven. Een verdeling van de schade op basis van de mate waarin gedragingen van [C] enerzijds (te weten het zonder claxonneren uitrijden van de loods en vooruit rijden waar achteruit rijden geboden was) en de gedragingen van [A] anderzijds hebben bijdragen aan het ontstaan van het ongeval, leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat de causale bijdrage van [A] op 25% moet worden gesteld, zodat de schadevergoedingsplicht van [C] in beginsel met 25% wordt verminderd.
4.9. De billijkheidscorrectie kan meebrengen dat [C] gehouden is om meer dan 75% van de schade te vergoeden. Een grond voor toepassing van de billijkheidscorrectie is onder meer de ernst van het letsel, waarbij geldt dat hoe ernstiger het letsel is, hoe meer grond bestaat om de billijkheidscorrectie in het voordeel van [A] toe te passen. [C] heeft gesteld dat de ernst van het letsel van [A] in dit geval enige bijstelling, van ten hoogste 25%, van de causale verdeling rechtvaardigt. [A] heeft gesteld dat, los van de causale verdeling, [C] op grond van de billijkheidscorrectie gehouden is de volledige schade van [A] te vergoeden. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Vast staat dat als gevolg van het ongeval de beide benen van [A] zijn geamputeerd. Dit letsel en de gevolgen die dit voor het leven van [A] heeft acht de rechtbank zodanig ernstig, dat aanleiding bestaat om een billijkheidscorrectie ter hoogte van 25% toe te passen.
4.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [C] aansprakelijk is voor 100% van de schade die [A] als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden.
[B] aansprakelijk: op grond van artikel 6:170 BW?
4.11. [A] heeft gesteld dat [B], als werkgever van [C], aansprakelijk is voor diens fouten, op grond van artikel 6:170 BW. Dit artikel stelt de werkgever risico-aansprakelijk voor de fouten van zijn ondergeschikte. [B] heeft erkend dat zij op grond van artikel 6:170 BW mede aansprakelijk is voor de schade die is toegebracht door [C]. [B] heeft echter aangevoerd dat het niet gaat om volledige aansprakelijkheid, gelet op de mate van eigen schuld van [A].
4.12. Nu de rechtbank in het hiervoor onder r.o. 4.4. tot en met 4.10. bepaalde heeft geoordeeld dat er weliswaar sprake is van eigen schuld aan de zijde van [A], echter dat de billijkheid in dit concrete geval eist dat [C] aansprakelijk is voor 100% van de schade die [A] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval, is [B], op grond van het in artikel 6:170 BW bepaalde, voor 100% mede-aansprakelijk voor de schade die [C] aan [A] heeft toegebracht.
4.13. Voorgaande leidt tot de conclusie dat [C] en [B] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor 100% van de schade die [A] als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden.
[B] aansprakelijk: op grond van 7:658 BW dan wel 6:162 BW?
4.14. [A] heeft aan zijn vordering voorts ten grondslag gelegd dat [B] aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW dan wel 6:162 BW. [B] c.s. heeft dit betwist. De vraag of [B] op grond van deze artikelen aansprakelijk zou zijn voor de schade van [A] behoeft geen bespreking meer, nu hiervoor reeds is geoordeeld dat [B] op grond van artikel 6:170 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor 100% van de schade van [A].
Amlin aansprakelijk: op grond van artikel 7:954 BW?
4.15. [A] heeft verzocht te beslissen dat Amlin gehouden is het bedrag dat [A] van [B] en/of [C] ter zake de schade te vorderen heeft, aan [A] te betalen. Op dit verzoek heeft Amlin geen verweer gevoerd. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Hiervoor is geoordeeld dat [C] en [B] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor 100% van de schade die [A] lijdt en heeft geleden ten gevolge van het ongeval. [B] is verzekerd tegen aansprakelijkheid van zichzelf en haar werknemers bij Amlin. Op grond van artikel 7:954 BW heeft [A] een directe actie jegens Amlin om rechtstreeks van Amlin betaling van de schade te vorderen.
4.16. Het verzoek van [A] om te beslissen dat Amlin gehouden is het bedrag dat [A] van [B] en/of [C] ter zake de schade te vorderen heeft, aan [A] dient te betalen, wordt dan ook toegewezen.
Kostenveroordeling
4.17. [A] heeft verzocht [B] c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden door [A] begroot aan de hand van het uurtarief van mr. Hovinga van € 420,00 vermenigvuldigd met het geschatte aantal van 37 door hem gewerkte uren in deze zaak, en vermeerderd met 5% kantoorkosten en 19% BTW. Totaal worden deze kosten begroot op € 19.627,23. [B] c.s. heeft verweer gevoerd en hiertoe aangevoerd dat de door [A] gemaakte kosten niet redelijk zijn. Niet alleen komen de gemaakte uren haar hoog voor (de urenspecificaties zijn summier, er is 29 uur gedeclareerd voor het bijwonen van de strafzitting tegen [C] en de mate van eigen schuld dient door te werken in de kosten), ook het gehanteerde uurtarief acht zij niet redelijk. Volgens [B] c.s. is een uurtarief van € 250,00 marktconform. De rechtbank overweegt als volgt.
4.18. [B] c.s. heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend zodat als uitgangspunt heeft te gelden dat [A] de door hem werkelijk gemaakte kosten van de deelgeschilprocedure niet zelf hoeft te dragen. Op grond van artikel 1019aa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden de kosten door de rechtbank begroot waarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Of deze kosten redelijk zijn hangt ervan af of de kosten redelijk zijn gemaakt en of de hoogte van deze kosten redelijk is.
4.19. De rechtbank is van oordeel dat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Immers, deze zijn gemaakt teneinde een tussen partijen gerezen geschilpunt te laten beslechten opdat partijen buitengerechtelijk tot een vergelijk kunnen komen.
4.20. De rechtbank acht de hoogte van de gemaakte kosten niet redelijk. Hoewel het aantal aan de zaak bestede uren de rechtbank niet onredelijk voorkomt, acht zij het door mr. Hovinga gehanteerde uurtarief niet marktconform. Volgens de toelichting van [A] is het uurtarief van mr. Hovinga van € 420,00 gebaseerd op een standaard uurtarief van € 200,00, vermeerderd met een opslag van 25% gelet op het specialisme van mr. Hovinga, en vermeerderd met een opslag naar gelang het belang van de zaak, waarbij geldt dat als het belang tussen de € 250.000,00 en € 400.000,00 ligt, een uurtarief van € 420,00 wordt gehanteerd. De rechtbank acht het standaard uurtarief, vermeerderd met een opslag voor het specialisme van mr. Hovinga gerechtvaardigd. Immers, dit is een tarief wat algemeen wordt gehanteerd in zaken waarvoor een gespecialiseerde advocaat moet worden ingeschakeld. Een uurtarief hoger dan € 250,00 acht de rechtbank niet marktconform.
4.21. Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank, als verzocht, bepalen dat [B] c.s. wordt veroordeeld in de kosten in- en buiten rechte van deze deelgeschillenprocedure, welke kosten aan de zijde van [A] gemaakt, begroot worden op een bedrag van: 37 uur x € 250,00 + 5% kantoorkosten en BTW = € 11.557,87. LJN BR2561