Rb Dordrecht 050912 zoon woonde feitelijk thuis; behoefte levensonderhoud tot aanvang eigen inkomen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Dordrecht 050912 vaste lasten moeten concreet berekende en onderbouwd worden; afwijzing abstracte benadering obv 65,5%
- behoefte dochter dient onderbouwd te worden met studieresultaten en hoogte studiefinanciering;
- zoon woonde feitelijk thuis; behoefte levensonderhoud tot aanvang eigen inkomen;
- de uitkeringen uit ongevallen- en reisverzekering zijn behoeftigheidsverminderend;
- kosten jaarlijkse herdenking afgewezen;
- rekenrente 2,5%
- kosten afgewezen mede obv Rapport Voorwerk II; noodzaak kosten schadeberekening en medisch advies niet aangetoond
Vordering zoon [eiser 2]
5.16. In de dagvaarding stelt zoon [eiser 2] dat er vanuit gegaan moet worden dat hij nog een levensonderhoud zou hebben genoten van € 5.000,-- en dat hij door zijn vader en moeder werd onderhouden.
[gedaagde] voert bij antwoord aan dat deze vordering in het geheel niet is onderbouwd. Betwist wordt dat de [betrokkene] ten tijde van zijn overlijden geheel of gedeeltelijk voorzag in het levensonderhoud van [eiser 2]. Op dat moment was hij 19 jaar oud en woonde hij niet meer bij zijn ouders. Vanaf september 2007 werkt hij als servicemedewerker bij de NS en was aldus in staat om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien.
Ter zitting heeft de zoon, inmiddels 24 jaar oud, het volgende verklaard. Vanaf september 2007 werkt hij bij de NS. Hij woont nog steeds thuis. Hij heeft bij zijn broer ingeschreven gestaan, maar dat was voor de studiefinanciering. Hij betaalt geen kost en inwoning. Hij betaalt wel zijn eigen lasten, zoals de lasten van de door hem in 2009 aangeschafte auto (die incidenteel door zijn moeder wordt gebruikt), tv-/internetabonnement, zorgverzekering, kleding, zakgeld, eten op het werk e.d.
Namens [gedaagde] is verklaard dat het gevorderde bedrag van € 5.000,-- erg hoog is en dat het nergens op gebaseerd is.
5.17. Op de voet van artikel 6:108 lid 1, aanhef en onder b, BW is [gedaagde] gehouden tot vergoeding van gederfd levensonderhoud aan de zoon mits de [betrokkene] reeds ten tijde van het overlijden geheel of ten dele in zijn levensonderhoud voorzag. Bepalend daarbij is de (hypothetische) draagkracht van de [betrokkene], zoals hiervoor in 5.4 is vastgesteld, en de behoefte van de zoon zoals deze zich na het overlijden verder ontwikkelt. De behoefte is dan hetgeen hij, gelet op zijn individuele leefomstandigheden, nodig heeft voor zijn levensonderhoud. Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat vast dat de zoon ten tijde van het overlijden van de [betrokkene] feitelijk thuiswoonde. De rechtbank is van oordeel dat de zoon slechts tot september 2007, toen hij bij de NS is gaan werken en dus een eigen inkomen is gaan verdienen, behoefte aan levensonderhoud had. In de berekening van Mens is voor 2007 “ex aequo et bono” uitgegaan van € 2.500,--, hetgeen niet bovenmatig voorkomt. Dit bedrag komt derhalve voor vergoeding in aanmerking. LJN BX6924