Rb Haarlem 201206 loondoorbetaling tijdens ziekte; rechter passeert deskundigenoordeel UWV
- Meer over dit onderwerp:
Rb Haarlem 20-12-2006 loondoorbetaling tijdens ziekte; rechter passeert deskundigenoordeel UWV
Het staat zowel werknemer als werkgever vrij om bij het UWV een second opinion te vragen ter vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Het mag dan zo zijn dat aan het deskundigenoordeel op zichzelf geen rechtsgevolgen kunnen worden verbonden, dat wil niet zeggen dat het oordeel door een der partijen zonder meer ter zijde kan worden gelegd indien dit afwijkt van het oordeel van de bedrijfsarts. Dit zou het aanvragen van een deskundigenoordeel – het doel is immers het verkrijgen van een onafhankelijk en onpartijdig oordeel - in feite zinledig maken. Het enkele feit dat de diagnose van de bedrijfsarts niet overeenstemt met het deskundigenoordeel, rechtvaardigt derhalve niet de conclusie dat aan dat oordeel geen waarde behoeft te worden gehecht. Daarvoor is minstens noodzakelijk dat blijkt van bijkomende feiten en omstandigheden op grond waarvan aan het deskundigen-oordeel minder gewicht dient te worden toegekend dan aan het oordeel van de bedrijfsarts, die immers geen deskundige in de zin der wet is. Van deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de kantonrechter in het onderhavige geval sprake. Met name het feit dat, zoals Ahrend onbetwist heeft gesteld, de rapportage van de deskundige van het UWV slechts is gebaseerd op de door [eiser] aangedragen gegevens, aangezien het UWV vooraf Ahrend noch de bedrijfsarts heeft geraadpleegd, moet tot de conclusie leiden dat niet voldaan is aan de eisen van artikel 7:629a BW. Voorts is van belang dat het deskundigenoordeel ruim een half jaar na de rapportage van de bedrijfsarts is opgesteld en geen enkel inzicht geeft in de totstandkoming ervan. Het verweer van Ahrend treft derhalve doel. LJN AZ5326
Het staat zowel werknemer als werkgever vrij om bij het UWV een second opinion te vragen ter vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Het mag dan zo zijn dat aan het deskundigenoordeel op zichzelf geen rechtsgevolgen kunnen worden verbonden, dat wil niet zeggen dat het oordeel door een der partijen zonder meer ter zijde kan worden gelegd indien dit afwijkt van het oordeel van de bedrijfsarts. Dit zou het aanvragen van een deskundigenoordeel – het doel is immers het verkrijgen van een onafhankelijk en onpartijdig oordeel - in feite zinledig maken. Het enkele feit dat de diagnose van de bedrijfsarts niet overeenstemt met het deskundigenoordeel, rechtvaardigt derhalve niet de conclusie dat aan dat oordeel geen waarde behoeft te worden gehecht. Daarvoor is minstens noodzakelijk dat blijkt van bijkomende feiten en omstandigheden op grond waarvan aan het deskundigen-oordeel minder gewicht dient te worden toegekend dan aan het oordeel van de bedrijfsarts, die immers geen deskundige in de zin der wet is. Van deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de kantonrechter in het onderhavige geval sprake. Met name het feit dat, zoals Ahrend onbetwist heeft gesteld, de rapportage van de deskundige van het UWV slechts is gebaseerd op de door [eiser] aangedragen gegevens, aangezien het UWV vooraf Ahrend noch de bedrijfsarts heeft geraadpleegd, moet tot de conclusie leiden dat niet voldaan is aan de eisen van artikel 7:629a BW. Voorts is van belang dat het deskundigenoordeel ruim een half jaar na de rapportage van de bedrijfsarts is opgesteld en geen enkel inzicht geeft in de totstandkoming ervan. Het verweer van Ahrend treft derhalve doel. LJN AZ5326