Rb Haarlem 250209 is er een nieuwe loondoorbetalingsverplichting van 104 weken ontstaan na wijziging
- Meer over dit onderwerp:
Rb Haarlem 250209 is er een nieuwe loondoorbetalingsverplichting van 104 weken ontstaan na wijziging bedongen arbeid
3. Niet in geschil is dat voor het ontstaan van een nieuwe periode van 104 weken als
bedoeld in artikel 7:629 lid 1 BW in ieder geval is vereist dat de
bedongen arbeid na het ontstaan van de ‘eerste’ arbeidsongeschiktheid
is gewijzigd. Partijen verschillen van mening over de vraag wat moet
worden verstaan onder (wijziging van de) bedongen arbeid.
4. Er is volgens [eiseres] reden dit begrip ruim uit te leggen, omdat
zij anders zou vallen in het hiaat tussen artikel 39a lid 1 WAO en
artikel 7:629 BW. Dat hiaat bestaat doordat artikel 7:629 bij
hernieuwde (of toegenomen) arbeidsongeschiktheid geen onderscheid maakt
tussen ziekte ten gevolge van dezelfde of een nieuwe oorzaak, terwijl
volgens artikel 39a lid 1 WAO alleen een herziening van de
WAO-uitkering plaatsvindt indien de hernieuwde (of toegenomen)
arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit dezelfde oorzaak als die waarvoor
reeds een uitkering wordt genoten. Door deze discrepantie kan de
situatie ontstaan dat er na afloop van de 104 weken termijn van artikel
7:629 BW geen recht is op aanpassing van de WAO- uitkering.
5. [eiseres] stelt dat in haar geval sprake is geweest van een
wijziging van de bedongen arbeid, omdat (i) zij vanaf december 2003 12
uur (in plaats van 20 uur) per week is gaan werken, terwijl ook haar
taak is aangepast, in die zin dat zij geen reizigers meer begeleidt
naar de gate, (ii) zij sindsdien geen contact meer heeft gehad met de
bedrijfsarts en over een
re-integratie in haar oude functie niet is gesproken en (iii) vanaf 1
juni 2004 op haar loonstrook minder loondagen en loonuren staan vermeld
en haar salaris is aangepast naar 60%. Uit dit alles blijkt, aldus
[eiseres], dat haar arbeidsovereenkomst op essentiële punten
(stilzwijgend) is gewijzigd, zodat zij in april 2008 arbeidsongeschikt
is geraakt voor de uitoefening van de gewijzigde bedongen arbeid.
6. [eiseres] kan niet in haar betoog worden gevolgd. De tussen
partijen gesloten arbeidsovereenkomst betreft de functie van Senior
Airport Services Agent voor 20 uur per week. Niet gesteld of gebleken
is dat partijen met elkaar afspraken hebben gemaakt, in die zin dat een
nieuwe arbeidsovereenkomst voor een nieuwe functie voor 12 uur per week
is gesloten. De omstandigheid dat [eiseres] al geruime tijd dezelfde,
aan haar mogelijkheden aangepaste werkzaamheden heeft verricht, kan
niet tot de conclusie leiden dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend is
gewijzigd. Zo’n stilzwijgende wijziging mag immers niet snel worden
aangenomen. Onvoldoende daartoe is tevens de omstandigheid dat Delta
geen of onvoldoende inspanningen zou hebben verricht om [eiseres] in
haar (volledige) functie te re-integreren. Uit hetgeen hierover op de
zitting over en weer is gesteld leidt de kantonrechter af dat geen van
partijen zich actief met re-integratie heeft bezig gehouden. Waarom dat
niet is gebeurd, is in dit kort geding niet duidelijk geworden. Het
gaat echter te ver om reeds op grond daarvan te concluderen, dat tussen
partijen een overeenkomst tot wijziging van de oorspronkelijke bedongen
arbeid tot stand is gekomen. De door [eiseres] genoemde wijziging van
haar salaris en veranderingen op haar loonstrook kunnen evenmin steun
bieden aan haar stellingname, omdat deze aanpassingen rechtstreeks
volgen uit artikel 7:629 lid 5 BW.
7. Het voorgaande brengt mee dat naar het voorlopige oordeel van de
kantonrechter genoegzaam is gebleken dat [eiseres] vanaf 21 mei 2003
onafgebroken ten gevolge van ziekte ongeschikt is geweest tot het
verrichten van de bedongen arbeid. Het is vooralsnog niet aannemelijk
dat in een bodemprocedure zal komen vast te staan, dat de door
[eiseres] vanaf 1 december 2003 verrichte werkzaamheden als de nieuwe
bedongen arbeid kunnen worden aangemerkt en dat op 6 april 2008 een
nieuwe loondoorbetalingsverplichting aan de zijde van Delta is
ontstaan. Hiermee komt de primaire grondslag aan de vordering te
ontvallen.
8. Met betrekking tot de subsidiaire grondslag wordt het volgende
overwogen. Het besluit van Delta om de loonbetaling per 1 januari 2009
te beëindigen is gebaseerd op de wet en kan Delta niet worden
tegengeworpen. Delta heeft betoogd dat zij de tweede
arbeidsongeschiktheid van [eiseres] niet bij het UWV behoefde te
melden, omdat zij dit al naar aanleiding van de eerste
arbeidsongeschiktheid had gedaan. Delta stelt dat zij daarmee aan haar
wettelijke verplichting heeft voldaan, zoals ook blijkt uit het feit
dat het UWV haar geen loonsanctie (als bedoeld in artikel 7:629 lid 11
sub a BW) heeft opgelegd. Nu [eiseres] dit betoog van Delta niet
gemotiveerd heeft betwist en zij voorts haar stelling dat Delta heeft
nagelaten haar correct te adviseren over de door haar aan te vragen
uitkering niet heeft onderbouwd, is naar het voorlopig oordeel van de
kantonrechter de verwachting niet gewettigd, dat in een bodemprocedure
zal komen vast te staan dat Delta zich niet als goed werkgeefster heeft
gedragen. Daarbij is mede van belang dat onbetwist is komen vast te
staan dat Delta [eiseres] al in een vroeg stadium op de noodzaak van
het aanvragen van een uitkering heeft gewezen. Dit leidt ertoe dat ook
de subsidiaire grondslag de vordering niet kan dragen.
9. Al het voorgaande brengt mee dat de gevorderde voorlopige voorziening moet worden geweigerd.
10. De proceskosten zullen ingevolge artikel 7:629a lid 6 BW worden
gecompenseerd, nu niet is gebleken dat [eiseres] kennelijk onredelijk
gebruik van het procesrecht heeft gemaakt. LJN BH5169