Rb Zwolle 141107 verhaal door wg-'er op wn-er die collega mishandelde; loonschade,rei.kosten,kbr
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zwolle 141107 verhaal door wg-'er op wn-er die collega mishandelde; loonschade,reintegratiekosten, kbr
4.1. IDH voert aan dat zij op grond van artikel 6:107a BW een verhaalsrecht heeft voor het aan [de heer A] in de periode van diens arbeidsongeschiktheid door betaalde nettoloon, omdat die ongeschiktheid is veroorzaakt door de mishandeling door [gedaagde sub 1].
4.2. Aangezien [gedaagde sub 1] voor de mishandeling van [de heer A] onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld, is daarmee het dwingende bewijs geleverd van het opzettelijke karakter van zijn gedraging en daardoor tevens van het onrechtmatige karakter van diens daad jegens [de heer A]. Aangezien het letsel opzettelijk aan [de heer A] is toegebracht, moeten de gevolgen daarvan aan [gedaagde sub 1] worden toegerekend. Een andere reden voor (het voortduren van) [de heer A] arbeidsongeschiktheid is niet aanwezig.
4.3. Onjuist is de veronderstelling dat IDH beschikt over een verzuimverzekering waarop zij een beroep kan doen. Aan nettoloon heeft IDN in de periode van november 2005 tot en met januari 2007 een bedrag van EUR 19.357,75 aan [de heer A] betaald, welk loon [gedaagde sub 1] krachtens artikel 6:107a BW moet vergoeden. Die vergoedingsplicht en -grond gelden ook voor de gemaakte buitengerechtelijke kosten ad EUR 2.764,44.
4.4. IDH heeft ten behoeve van [de heer A] re-integratie kosten gemaakt ten bedrage van EUR 1.587,55 en EUR 2.651,91, welke bedragen [gedaagde sub 1] op grond van artikel 6:107 BW aan haar dient te vergoeden. Dit geldt ook voor de door IDH gemaakte reiskosten ad EUR 126,72 en bestede manuren ten behoeve van het halen en brengen van [de heer A] naar diens werkplek te Heino aangezien [de heer A] in eerste instantie niet in staat was om zelf te reizen.
4.5. Al met al beloopt thans de schade al EUR 26.742,98, welk bedrag nog vermeerderd moet worden met de rente vanaf 17 november 2006. Nu de schade nog oploopt, heeft IDH recht en belang bij de gevorderde verklaring voor recht, een voorschot op de geleden en nog te lijden schade en een verwijzing naar de schadestaatprocedure.
5. Het verweer
5.1. [gedaagde sub 1] voert ter afwering aan dat diens veroordeling door de politierechter voor mishandeling niet betekent dat het bewijs is geleverd voor opzet of bewuste roekeloosheid. [de heer A] heeft dat bewijs ook niet geleverd, nu hij [de heer A] slechts heeft geraakt ter afwering althans in reactie van [de heer A] slaan, zodat IDH geen verhaalsrecht op grond van artikel 6:107a BW toekomt.
5.2. Daarenboven is de schade en het verband met het aan hem gemaakte verwijt geenszins aannemelijk gemaakt. Er zijn geen medische stukken overgelegd aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welk letsel is opgelopen en dat er sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid. Bij gebrek aan onderbouwende stukken kan evenmin worden getoetst of de opgevoerde schadeposten qua noodzaak en hoogte reëel zijn. Naar verluidt beschikt IDH voorts over een verzuimverzekering zodat zij de loonschade op die grond evenmin op hem mag verhalen.
5.3. Niet is aangetoond dat de buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan. De re-integratiekosten zijn niet verhaalbaar omdat [de heer A] die kosten niet had kunnen verhalen. Overigens is deze post niet onderbouwd en niet duidelijk nu het letsel duister is gebleven. De gevorderde vergoedingen voor reiskosten en gederfde manuren zijn evenmin voldoende onderbouwd. Er is met een en ander evenmin grond voor toewijzing van wettelijke rente of een vergoeding voor proceskosten.
6. De beoordeling
6.1. Het bepaalde in het tweede lid van artikel 6:107a BW creëert voor een werkgever een verhaalsrecht voor het netto-gedeelte van het aan een arbeidsongeschikte werknemer door betaalde loon. Voor een succesvolle uitoefening van dat recht is dan wel vereist dat de arbeidsongeschikte werknemer zelf een aanspraak heeft op schadevergoeding tegenover de schadeveroorzaker. Het derde lid van artikel 6:107a BW bepaalt daarenboven dat een verhaal op een andere werknemer van dezelfde werkgever slechts mogelijk is in geval van opzet of bewuste roekeloosheid van deze andere werknemer.
6.2. Anders dan [gedaagde sub 1] betoogt, is voormelde opzet gegeven met zijn strafrechtelijke veroordeling voor mishandeling van [de heer A]. Van het in artikel 300 Sr bedoelde delict ‘mishandeling’ maakt opzet immers een bestanddeel uit en volgens vaste rechtspraak kan opzet op mishandeling ook worden afgeleid uit het (gericht op andermans hoofd) geven van een klap. Nu vast staat dat die veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan, levert dat dwingend bewijs op van niet alleen de mishandeling van [de heer A] doch ook van [gedaagde sub 1] opzet daartoe. Het daartegen vrijstaande tegenbewijs heeft [gedaagde sub 1] niet aangeboden en de rechtbank ziet evenmin aanleiding om hem ambtshalve tot dat bewijs toe te laten.
6.3. Vast staat dat de mishandeling bestond uit het geven van een klap op het hoofd van [de heer A]. [gedaagde sub 1] heeft onvoldoende weersproken dat [de heer A] als gevolg van die klap is komen te vallen waarbij hij met zijn hoofd eerst een kast (van een koffie-automaat) en daarna de grond heeft geraakt. Uit de aangifte van [de heer A] en de schriftelijke verklaringen van IDH’s werknemers [B] en [C] blijkt dat [de heer A] als gevolg van een en ander bewusteloos is geraakt. Onomstreden is voorts dat [de heer A] per ambulance naar het ziekenhuis is afgevoerd en dat hij daar enige dagen heeft moeten verblijven. Die feiten wettigen een voldoende vermoeden van causaliteit tussen de mishandeling en de daarna ingetreden arbeidsongeschiktheid van [de heer A]. Uit de door IDH overgelegde correspondentie van haar bedrijfsarts blijkt voorts dat die arbeidsongeschiktheid onveranderd heeft bestaan tot in ieder geval 24 januari 2007 en dat pas per die datum een aanvang is gemaakt met een gedeeltelijke werkhervatting.
6.4. [gedaagde sub 1] heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld en zonodig te bewijzen aangeboden, waaruit kan worden afgeleid dat die ingetreden arbeidson-geschiktheid en/of het - in ieder geval tot 24 januari 2007 - voortduren daarvan (een) andere oorza(a)k(en) had dan voormelde klap en de daardoor veroorzaakte val.
6.5. Dat IDH geen nadere relevante medische informatie heeft overgelegd, anders dan bedoelde berichten van haar bedrijfsarts over het verloop van [de heer A] arbeidsongeschiktheid en de daaromtrent gepleegde inspanningen, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen reden om aan het in punt 6.3. verwoorde vermoeden van causaal verband te twijfelen. De aard en de ernst van het incident van 22 november 2005 maken immers aannemelijk dat [de heer A] een serieus te nemen vorm van hersenbeschadiging - al dan niet als ‘hersenschudding’ te duiden - heeft opgelopen, waarvoor, zoals blijkt uit de correspondentie van de bedrijfsarts, gedurende een langere periode medische behandelingen, onderzoeken en begeleiding nodig zijn/is geweest, niet alleen door medici doch ook door ‘De Gezonde Zaak’, een onderneming gericht op gezondheidsbevordering en werkhervatting. Bij die stand van zaken ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek via bewijslevering en/of met behulp van een deskundige naar bedoelde causaliteit.
6.6. Het bovenstaande leidt dan ook tot de conclusie dat de arbeidsongeschiktheid van [de heer A] het gevolg is van een gebeurtenis, te weten het - door het toedienen van een slag in het gezicht - toebrengen van letsel, zijnde een onrechtmatige daad, waarvan [gedaagde sub 1] een verwijt te maken valt en waarvoor hij dus aansprakelijk is.
6.7. Voor zover [gedaagde sub 1] betoogt dat hij geen aansprakelijkheid draagt omdat hij alleen maar in reactie op [de heer A] slaan op zijn rug aan [de heer A] een klap heeft gegeven, faalt dat betoog. Uit de stellingen van [gedaagde sub 1] bij antwoord volgt immers dat hij de confrontatie met [de heer A] heeft opgezocht door hem de weg te versperren, waarbij overigens uit zowel de aangifte van [de heer A] als de verklaring van collega-werknemer [C] blijkt dat [gedaagde sub 1] [de heer A] daarbij heeft geduwd. Dat [de heer A] [gedaagde sub 1] vervolgens dan op de rug ‘slaat’, zoals [gedaagde sub 1] stelt, dan wel ‘tikt’, zoals collega-werknemer [B] heeft verklaard, rechtvaardigt dan op geen enkele manier een op het hoofd van [de heer A] gerichte slag die zodanig hard is dat deze als gevolg daarvan valt en het bewustzijn verliest. Voor zover [de heer A] van die gebeurtenis dan een verwijt is te maken, valt dit in het niet bij het daarvan aan [gedaagde sub 1] te maken verwijt.
6.8. [gedaagde sub 1] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat op IDH tijdens [de heer A] arbeidsongeschiktheid een verplichting rustte tot doorbetaling van het loon als in punt 2.5. weergegeven. [gedaagde sub 1] stelt wel dat IDH ter zake een beroep had kunnen doen op een verzuimverzekering doch dat dit laat die doorbetalingsverplichting tegenover [de heer A] onverlet. Overigens is die stelling van [gedaagde sub 1] expliciet door IDH weersproken. Nu die stelling niet meer is dan een vermoeden en iedere verdere onderbouwing ontbreekt, moet daaraan hoe dan ook worden voorbijgegaan.
6.9. Gelet op het voorgaande heeft IDH tegenover [gedaagde sub 1] dan ook recht op vergoeding van loonschade als bedoeld in het punt 6.1. bedoelde artikellid.
6.10. Wat betreft de door IDH gevorderde loonschade staat als onweersproken vast dat IDH bij arbeidsongeschiktheid gehouden is om gedurende de eerste jaren daarvan het loon door te betalen.
6.10.1. Aangezien die periode van twee jaren op zeer korte termijn zal verstrijken en overigens uit de stukken blijkt dat [de heer A] in de eerste helft van 2007 in toenemende mate tot werkhervatting in staat was, komt het de rechtbank voor dat de door IDH geleden loonschade inmiddels kan worden begroot.
6.10.2. De zaak zal dan ook voor een voortzetting van het debat over de omvang van deze schadepost - een wijziging van eis daaronder begrepen - naar de rol worden verwezen.
6.10.3. Van IDH wordt daarbij verlangd dat zij een gespecificeerd en zonodig met stukken onderbouwd overzicht verschaft van de periodes en de mate van werkhervatting door [de heer A] en welke loonwaarde daaraan kan worden toegekend. IDH dient tevens de door haar alsdan te vorderen loonschade op navolgbare wijze voor te rekenen.
6.11.1. Voor zover die vordering betrekking heeft op kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c. BW geldt dat daarop het algemene schadevergoedingsrecht rechtstreeks toepasselijk is. Gelet op de weigering van [gedaagde sub 1] om maar iets aan IDH te vergoeden, heeft IDH - als iedere crediteur van wie de vordering niet wordt voldaan - ingevolge hiergenoemd artikel recht op vergoeding van redelijke kosten ter zake. Voor dat recht is dus nodig dat de kosten de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan.
6.11.2. Voor zover deze vordering betrekking heeft op kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b. BW, geldt dat, gelet op wat de Hoge Raad in zijn arresten van 26 september 2003 (NJ 2003, 645) en 9 juli 2004 (NJ 2004, 572) heeft overwogen, lid 2 van artikel 6:107a BW eveneens grond biedt voor verhaal van dergelijke gemaakte kosten, met dien verstande dat deze kosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen indien en voor zover deze door de benadeelde zijn gemaakt of, zo deze zijn gemaakt door de werkgever, zij onder deze bepaling zouden vallen, indien zij door de benadeelde zouden zijn gemaakt.
6.11.3. Gelet op het voorgaande heeft IDH dan ook te specificeren en zoveel mogelijk met stukken te onderbouwen waarop de door haar gevorderde vergoeding van kosten betrekking heeft, zowel naar aard als omvang van die kosten en de data van die gemaakte kosten. IDH heeft de rolverwijzing ook daarvoor te benutten.
6.12. IDH heeft voorts, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6:107 BW, de vergoeding gevorderd van de door haar in verband met de re-integratie van [de heer A] tot en met januari 2007 gemaakte kosten ad EUR 4.239,46.
6.12.1. Ingevolge dat artikel komen ten behoeve van de gekwetste gemaakte kosten van derden, anders dan krachtens verzekering gemaakt, voor vergoeding in aanmerking, mits het gaat om een verplaatsing van kosten waarvoor de aansprakelijke tegenover de gekwetste tot vergoeding gehouden zou zijn.
6.12.2. Gezien die vereisten staat buiten twijfel dat eventuele door IDH ten behoeve van [de heer A] betaalde herstel- of re-integratiekosten voor vergoeding in aanmerking komen.
6.12.3. Gelet op wat in de punt 6.10. tot en met 6.10.3. is overwogen, zal IDH tevens in de gelegenheid worden gesteld om dit deel van haar vordering zonodig te vermeerderen en van nadere bescheiden te voorzien. LJN BD3195