RBROT 220223 afwijzing loonschade, re-integratiekosten obv causaal verband; kosten vervangende arbeidskracht komen niet voor vergoeding in aanmerking
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 220223 afwijzing loonschade, re-integratiekosten obv causaal verband; kosten vervangende arbeidskracht komen niet voor vergoeding in aanmerking
2.
De feiten
2.1.
Merwede is een onderneming die zich richt op het ontwerpen, vervaardigen en verkopen van afsluiters voor onder meer de (petro)chemische industrie.
2.2.
[naam01] is vanaf 1 april 2013 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam geweest bij Merwede, laatstelijk in de functie van administratief medewerkster.
2.3.
Op 9 mei 2020 heeft er een verkeersongeval op de A15 plaatsgevonden, waarbij [naam01] van achteren is aangereden door [gedaagde01] .
2.4.
Op 11 mei 2020 heeft [naam01] zich bij Merwede ziekgemeld.
2.5.
De WAM-verzekeraar van [gedaagde01] , Univé, heeft jegens [naam01] aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
2.6.
Merwede heeft Univé op 9 september 2020 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van haar loondoorbetalingsverplichting (als bedoeld in artikel 7:629 BW) jegens [naam01] gedurende haar arbeidsongeschiktheid. Merwede heeft daarbij op grond van artikel 6:107a BW aanspraak gemaakt op vergoeding van loon- en integratiekosten en extra kosten voor de inzet van een externe vervanger van [naam01] .
2.7.
Univé heeft jegens Merwede aansprakelijkheid op grond van artikel 6:107a BW voor de door het ongeval ontstane schade erkend.
2.8.
Univé heeft in totaal een bedrag van € 33.226,47 aan Merwede uitgekeerd. Dit bedrag ziet op de vergoeding voor de door Merwede geleden netto loonschade over de periode mei tot en met november 2020 en op vergoeding van gemaakte re-integratiekosten.
2.9.
[naam01] is mogelijk al per 1 februari 2022, maar in ieder geval per 1 april 2022, volledig hersteld.
3.
Het geschil
3.1.
Merwede vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde01] en Univé hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door Merwede geleden en nog te lijden schade,
II. [gedaagde01] en Univé, voor zover mogelijk, hoofdelijk te veroordelen om aan Merwede te betalen een bedrag van € 99.933,69,
III. [gedaagde01] en Univé, voor zover mogelijk, hoofdelijk te veroordelen om aan Merwede te betalen de wettelijke rente over de schadeposten vanaf 9 mei 2020 dan wel telkens vanaf het tijdstip c.q. de data dat de respectievelijke schadeposten voor Merwede zijn ontstaan, tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. [gedaagde01] en Univé, voor zover mogelijk, hoofdelijk te veroordelen om aan Merwede te betalen de door Merwede nog te lijden schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
V. [gedaagde01] en Univé, voor zover mogelijk, hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en met de nakosten.
3.2.
[gedaagde01] en Univé voeren verweer.
4.
De beoordeling
4.1.
Merwede stelt dat [gedaagde01] en diens aansprakelijkheidsverzekeraar Univé alle door Merwede geleden schade en gemaakte kosten als gevolg van de arbeidsongeschiktheid van haar werknemer [naam01] moet vergoeden. De gemaakte loon- en re-integratiekosten (in totaal respectievelijk € 42.496,63 en € 14.539,18) moeten door [gedaagde01] en Univé vergoed worden op grond van artikel 6:107a lid 2 en 3 BW. De kosten voor vervangende arbeidskrachten (in totaal € 63.642,11) moeten volgens Merwede niet zozeer vergoed worden op grond van artikel 6:107a BW, maar op grond van het ‘reguliere schadevergoedingsrecht’. Daarnaast vordert Merwede vergoeding voor de gemaakte juridische kosten van € 5.723,- en interne kosten van € 6.759,24. Op de vordering strekt in mindering het door Univé reeds betaalde bedrag van € 33.226,47, waardoor volgens Merwede een te betalen bedrag van € 99.933,69 resteert.
4.2.
Univé bestrijdt dat zij de gestelde schade van Merwede moet vergoeden omdat het causaal verband tussen het ongeval en de arbeidsongeschiktheid van [naam01] niet is aangetoond. Univé heeft slechts uit coulance een bedrag van ruim € 33.000,- aan Merwede uitgekeerd als vergoeding voor gemaakte loonkosten en re-integratiekosten. De overige gevorderde kosten komen op grond van artikel 6:107a BW sowieso niet voor vergoeding in aanmerking en een andere grond voor een plicht tot vergoeding van deze kosten is er ook niet, aldus Univé.
4.3.
De rechtbank wijst de vorderingen van Merwede af en overweegt daartoe als volgt.
Wettelijk kader
4.4.
Indien een werkgever verplicht is om tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid van zijn werknemer het loon door te betalen, heeft de werkgever, indien de ongeschiktheid tot werken van de werknemer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, jegens deze ander recht op schadevergoeding ten bedrage van het door de werkgever aan de werknemer doorbetaalde loon en de door de werkgever gemaakte redelijke kosten in het kader van zijn re-integratieverplichtingen. De aansprakelijke kan hetzelfde verweer voeren dat hem jegens de gekwetste ten dienste zou hebben gestaan (artikel 6:107a lid 2 en 3 BW).
Causaal verband
4.5.
De aansprakelijkheid van Univé staat vast. Beoordeeld moet daarom worden of de arbeidsongeschiktheid van [naam01] , en daarmee de loondoorbetalingsverplichting van Merwede, het gevolg is van het ongeval dat [naam01] op 9 mei 2020 is overkomen (de vraag naar het causaal verband). De rechtbank is van oordeel dat dit causaal verband niet is komen vast te staan en overweegt daartoe als volgt.
4.6.
In de dagvaarding heeft Merwede niets gesteld over het causaal verband. Tijdens de zitting heeft zij gesteld dat met de enkele erkenning van aansprakelijkheid door Univé het vereiste causale verband simpelweg is gegeven, maar dit is onjuist. Ook bij erkenning van aansprakelijkheid moet Merwede op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv stellen en – zo nodig – bewijzen dat de aan de loondoorbetalingsverplichting ten grondslag liggende arbeidsongeschiktheid van [naam01] het gevolg is van het (door de verzekerde van Univé veroorzaakte) verkeersongeval.
4.7.
In dit verband is van belang dat er op dit moment nog een letselschadezaak loopt tussen [naam01] en Univé. In die zaak heeft Univé het bestaan van het causaal verband gemotiveerd betwist, omdat er volgens Univé sprake is van pre-existente klachten. Volgens Univé blijkt uit het rapport van haar medisch adviseur van 16 september 2021 (in de onderhavige procedure overgelegd als productie 8 conclusie van antwoord) dat [naam01] al twee jaar voor het ongeval onder behandeling heeft gestaan van diverse klachten (met name nek-, schouder- en hoofdpijnklachten) die mogelijk deels zijn ontstaan als gevolg van het thuiswerken in coronatijd. Of daar daadwerkelijke sprake van is, zal in de letselschadezaak beoordeeld moeten worden. Met deze betwisting is in ieder geval wel duidelijk dat het op dit moment nog niet vast staat of de klachten en beperkingen die [naam01] heeft ervaren (volledig) door het ongeval zijn veroorzaakt. Logischerwijs heeft Univé daarom ook in onderhavige zaak (dus de zaak tussen Merwede en Univé) het causaal verband betwist.
4.8.
Gelet op de medisch onderbouwde betwisting van het causaal verband door Univé (in het bijzonder ten aanzien van de mogelijke pre-existente problematiek), welk verweer zij al in de conclusie van antwoord heeft gevoerd, had het op de weg van Merwede gelegen om uiterlijk op de zitting, aan de hand van medische rapportage, onderbouwd te stellen waarom de arbeidsongeschiktheid van [naam01] het gevolg is geweest van het ongeval. Merwede heeft echter in het geheel geen medische rapportage in het geding gebracht en zij heeft, zo is ter zitting naar voren gekomen, ook geen initiatieven genomen om de klachten van [naam01] te laten beoordelen door een medisch deskundige. Dergelijke initiatieven hadden wel van Merwede mogen worden verwacht. Hieraan doet niet af dat Merwede naar eigen zeggen geen medische informatie van [naam01] kan verstrekken omdat zij geen inzage heeft in medische dossiers van haar werknemers en deze ook niet mag opvragen en verzenden.
4.9.
Wel is namens Merwede ter zitting verklaard dat het causaal verband volgens haar is aangetoond ‘doordat de klachten van [naam01] zijn opgetreden als gevolg van het ongeval’ en dat [naam01] geen schade zou hebben gehad als het ongeval zou worden weggedacht. Deze verklaring komt neer op de stelling dat causaal verband is gegeven omdat er voor het ongeval geen klachten waren. Bij gebreke van enige (medische) onderbouwing zijn dergelijke blote stellingen, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van Univé, onvoldoende om te kunnen gelden als gemotiveerde onderbouwing van het causaal verband. Hetzelfde geldt voor de ter zitting ingenomen stellingen dat [naam01] vóór het ongeval niet ziek en altijd volledig inzetbaar is geweest en dat van pre-existente klachten geen sprake kan zijn omdat [naam01] nooit heeft thuisgewerkt. Ook de verwijzing naar de zinsnede in het rapport van de medisch adviseur van Univé (productie 8 conclusie van antwoord, blz. 7, 5e alinea) ‘dat de bedrijfsarts geen melding [maakt] van uitval door deze klachten’ is onvoldoende om de mogelijkheid van pre-existente klachten terzijde te schuiven.
Omvang schade en vergoeding daarvan
4.10.
Maar ook wanneer in deze procedure wel vast zou staan dat de arbeidsongeschiktheid van [naam01] het gevolg is geweest van het ongeval, dan nog zou de vordering zoals vermeld in 3.1. onder II niet onverkort toegewezen kunnen worden. In de eerste plaats omdat ter zitting namens Merwede is bevestigd dat [naam01] tijdens de laatste fase van haar arbeidsongeschiktheid weer deels in haar eigen werk aan het werk is gegaan en het aantal werkzame uren daarbij heeft opgebouwd tot het moment dat zij weer volledig hersteld was in februari/april 2021. Dit zou dan tot gevolg moeten hebben dat het door Merwede gevorderde bedrag aan vergoeding van loonschade moet worden verminderd met de uren die [naam01] tijdens haar arbeidsongeschiktheid tegen loonwaarde heeft gewerkt. Ook ten aanzien van de mate waarin [naam01] in de loop der tijd weer aan het werk is gegaan heeft Merwede overigens geen onderbouwing gegeven. De tweede reden waarom voormelde vordering niet onverkort kan worden toegewezen, is dat de kosten van vervangende arbeidskrachten, die bijna tweederde van de vordering omvatten, niet op grond van artikel 6:107a lid 3 BW voor vergoeding in aanmerking komen en Merwede onvoldoende onderbouwd heeft gesteld waarom die kosten op grond van het ‘reguliere schadevergoedingsrecht’ (daarbij kennelijk doelend op artikel 6:162 BW) wel voor vergoeding in aanmerking zouden komen.
De vorderingen
4.11.
De vordering van Merwede tot verklaring voor recht dat [gedaagde01] en Univé hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door Merwede geleden en nog te lijden schade, wordt afgewezen. Nog daargelaten dat strikt genomen Univé als aansprakelijkheidsverzekeraar niet zelf aansprakelijk is jegens [naam01] (alleen [gedaagde01] is als veroorzaker van de aanrijding aansprakelijk), staat vast dat Univé aansprakelijkheid al in oktober 2020 heeft erkend. Merwede heeft dus geen belang bij deze vordering.
4.12.
Nu in 4.5. tot en met 4.9. is geoordeeld dat het causaal verband tussen het ongeval en de arbeidsongeschiktheid van [naam01] niet is komen vast te staan, worden de overige vorderingen eveneens afgewezen.
Proceskosten
4.13.
Merwede zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde01] en Univé worden begroot op € 2.837,00 aan griffierecht en € 3.540,00 aan salaris advocaat (2 punten × tarief € 1.770,00), totaal € 6.377,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen in verband met nakosten. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
ECLI:NL:RBROT:2023:1964