Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zeeland-West-Brabant 190417 Letsel aan hand kapper na mishandeling bij uitgaan. toegewezen nettoloon; interne begeleidingskosten; afgewezen: BGK

Rb Zeeland-West-Brabant 190417 Letsel aan hand kapper na mishandeling bij uitgaan. toegewezen nettoloon; interne begeleidingskosten; afgewezen: BGK

4.3
De kantonrechter oordeelt hierover het volgende.

4.4.1
[adres 3] baseert haar vordering tot vergoeding van het door haar aan [naam 1] uitbetaalde (netto) loon op artikel 6:107a lid 2 BW. Daarin is bepaald dat een werkgever die krachtens artikel 7:629 lid 1 BW of krachtens (collectieve) arbeidsovereenkomst verplicht is om het loon door te betalen van een werknemer die arbeidsongeschikt is als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, jegens die ander recht heeft op schade-vergoeding.

4.4.2
Niet in geschil is dat [naam 1] tijdens de vechtpartij die in de vroege ochtend van 29 november 2014 plaatsvond, letsel heeft opgelopen waardoor hij arbeidsongeschikt is geraakt. Evenmin is in geschil dat hij in de daaropvolgende maanden als gevolg van die arbeidsongeschiktheid de bedongen werkzaamheden niet (volledig) heeft verricht, terwijl [adres 3] gehouden was het loon aan hem door te betalen en zij dit ook heeft gedaan. De vraag is of de arbeidsongeschiktheid van [naam 1] het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aansprakelijk zijn. Hoewel zij dit alle drie betwisten komt de kantonrechter tot een ander oordeel.

4.4.3
Vast staat dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] bij de vechtpartij betrokken waren en daaraan actief hebben deelgenomen. Zij zijn daarvoor strafrechtelijk veroordeeld. Alle drie stellen evenwel dat het letsel van [naam 1] vermoedelijk door diens eigen toedoen, althans niet door (een van) hen is toegebracht. Daarin worden zij niet gevolgd. De door [gedaagde sub 3] in het geding gebrachte opname bevestigt de hierboven weergegeven beschrijving door de politie van hetgeen is gebeurd en toont een plotselinge en volstrekt onbegrijpelijke eruptie van geweld, aangesticht door [gedaagde sub 2] , die vrijwel onmiddellijk wordt ‘geassisteerd’ door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] . Het verweer dat [naam 1] zich niet aan het door hen uitgeoefende geweld heeft onttrokken is, gelet op het tijdsbestek waarbinnen het gehele incident zich heeft voltrokken - van 03.15.30 uur totdat [naam 1] 8 seconden later om 03.15.38 uur werd neergeslagen -, nauwelijks serieus te nemen. Evenmin acht de kantonrechter het waarschijnlijk dat [naam 1] letsel aan zijn hand heeft opgelopen doordat hij zelf met een bierfles heeft geslagen. Niet alleen valt op de camerabeelden niet waar te nemen dat hij met het voorwerp dat hij in zijn hand heeft een persoon of ander voorwerp raakt waardoor ten gevolge van weerstand letsel aan zijn hand zou kunnen zijn ontstaan, ook uit de in het geding gebrachte stukken, waaronder de medische verslagen, blijkt deze mogelijke oorzaak van het letsel in het geheel niet. Wel is op de camerabeelden te zien dat [gedaagde sub 3] [naam 1] schopt terwijl die op grond ligt. Aannemelijker is dat hierdoor (het) letsel is veroorzaakt, dan door eigen toedoen van [naam 1] . De conclusie moet in ieder geval zijn dat niet is vast komen te staan dat de door [naam 1] geleden schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:101 BW.

4.4.5
Naar het oordeel van de kantonrechter is in rechte wel in voldoende mate komen vast te staan dat de door [gedaagde sub 2] geïnitieerde geweldsorgie, waar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] zich vrijwel onmiddellijk bij hebben aangesloten, heeft geleid tot zodanig letsel bij [naam 1] dat die als gevolg daarvan arbeidsongeschikt is geraakt. Het handelen van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] was onrechtmatig tegenover [naam 1] . [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de daaruit voortgevloeide schade, waarbij niet van belang is wie van hen welk letsel heeft toegebracht. Immers is sprake geweest van groeps-handelen. De kans op het toebrengen van schade had ieder van hen behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. De door [adres 3] gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden uitgesproken.

4.5.1
De schadevergoeding die [adres 3] ingevolge artikel 6:107a lid 2 BW toekomt bestaat uit ten hoogste het door haar aan [naam 1] betaalde loon gedurende diens arbeidsongeschiktheid en kan niet meer zijn dan het bedrag waarvoor [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aansprakelijk zouden zijn wanneer een loondoorbetalingsverplichting ontbreekt, verminderd met de schadevergoeding die zij aan [naam 1] moeten voldoen. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] betogen in dat verband dat [naam 1] in de strafrechtelijke procedures niet ontvankelijk is verklaard in de vordering die hij als benadeelde partij heeft ingediend. Voor zover zij daarmee willen zeggen dat naar het oordeel van de strafrechter aan [naam 1] geen vergoeding toekomt worden zij daarin niet gevolgd. Uit de aantekening van het mondelinge vonnis in de zaken van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] blijkt dat de kinderrechter oordeelde dat [naam 1] zijn vordering in een civiele procedure diende aan te brengen en uit het vonnis van de politierechter in de zaak van [gedaagde sub 2] blijkt dat aan hem, ten gunste van [naam 1] , een voorschot van € 750,- op een immateriële schadevergoeding werd opgelegd. In hoger beroep werd deze beslissing vernietigd door het gerechtshof, omdat het hof onvoldoende in staat was om een gewogen beslissing te geven op de door [naam 1] gestelde schade en daarom oordeelde dat [naam 1] zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kon aanbrengen. Van een inhoudelijk oordeel of onherroepelijk geworden beslissing over de door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] toegebrachte schade is dan ook geen sprake geweest. Waar verder niet is gesteld of gebleken dat [naam 1] zijn aanspraken aan de burgerlijke rechter heeft voorgelegd, of dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] of [gedaagde sub 3] buiten rechte enige vergoeding ter compensatie van schade aan [naam 1] hebben betaald, behoeft bij de vaststelling van de schadevergoedingsplicht daarmee dus geen rekening te worden gehouden.

4.5.2
Aldus bestaat de schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:107a lid 2 BW in beginsel uit het nettoloon dat [adres 3] over de maanden december 2014 tot en met maart 2015 aan [naam 1] heeft betaald. Daarop strekt in mindering het loon over de uren waarin [naam 1] in het kader van zijn re-integratie werkzaamheden heeft verricht. Haar stelling dat aan deze werkzaamheden geen loonwaarde kan worden toegekend heeft [adres 3] onvoldoende gemotiveerd. Voor het overige acht de kantonrechter de door [adres 3] in het geding gebrachte stukken inzake de re-integratie voldoende om in rechte vast te stellen dat [naam 1] niet meer uren heeft kunnen werken, zoals [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] trachten aan te tonen.
Uitgaande van het bij dagvaarding (productie 7) overgelegde opbouwschema en het op 14 januari 2015 opgestelde plan van aanpak (productie 12 bij de akte overlegging stukken van [adres 3] ) heeft [naam 1] in de maanden december 2014 tot en met 29 januari 2015 geen werkzaamheden kunnen verrichten en in de daaropvolgende 9 weken tot en met 31 maart 2015 niet meer dan 148 uren. Bij een werkweek van gemiddeld 38 uren heeft hij dus 194 uren als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzuimd ((9 x 38) -/- 148), gemiddeld circa 43%. Dit betekent dat [adres 3] in de maanden februari en maart 2015 (0,57 x 2 x € 1.538,98 =) € 1.754,43 aan [naam 1] heeft moeten betalen zonder dat daar enige werkzaamheden tegenover stonden. Het nettoloon van december 2014 en januari 2015 van (2 x € 1.538,98 =) € 3.077,96 daarbij opgeteld komt dan neer op een toe te wijzen bedrag aan loonschade van € 4.832,39.

4.5.3
Aan het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] dat het voor rekening en risico van [adres 3] komt dat zij geen verzekering heeft gesloten waaruit de loonkosten bij verzuim van [naam 1] gedekt zouden zijn geweest gaat de kantonrechter voorbij. Immers is de schade veroorzaakt door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] en niet door het ontbreken van een dergelijke verzekering. Door een dergelijke verzekering zou de schade -overigens tegen betaling van een premie- slechts niet meer bij [adres 3] als werkgever van [naam 1] hebben gelegen.

4.6.1
[adres 3] vordert daarnaast € 142,80 ter vergoeding van kosten die zij heeft omdat een medewerkster van haar belast is geweest met de re-integratie en begeleiding van [naam 1] . Zij baseert deze vordering op artikel 6:107a lid 3 BW. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] menen dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd en dat de werkzaamheden tot de normale bedrijfsvoering behoren. Hierop heeft [adres 3] gewezen op het plan van aanpak waarin de betreffende medewerkster als casemanager wordt genoemd en op een specificatie van haar salaris (respectievelijk producties 12 en 9 van [adres 3] ).

4.6.2
Overeenkomstig artikel 6:107a lid 3 BW zijn [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] verplicht om de door [adres 3] gemaakte redelijke kosten ter nakoming van haar in artikel 7:658a BW bedoelde verplichtingen inzake de re-integratie van een arbeidsongeschikte werknemer, te vergoeden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [adres 3] genoegzaam aangetoond dat door haar voor zoveel mogelijk aan de betreffende verplichtingen is voldaan en dat de genoemde mede-werkster daarmee was belast. De daarmee gemoeide kosten komen alleszins redelijk voor. Niet valt in te zien dat het hier gaat om werkzaamheden die behoren tot de gewone bedrijfs-voering van [adres 3] , te meer nu deze kosten niet het gevolg zijn van gebeurtenissen waarop [adres 3] als werkgever invloed heeft gehad.

4.7
De vordering tot vergoeding van juridische kosten wordt afgewezen. [adres 3] stelt dat zij haar gemachtigde heeft aangezocht voor juridisch advies en de communicatie met (de gemachtigden van) [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , met wie diverse keren is gecorrespondeerd. Overwogen wordt dat deze kosten zowel kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijk-heid (als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW) kunnen zijn, als kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (artikel 6:96 lid 2 sub c BW), maar ook kosten in verband met deze procedure die op grond van artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering buiten het bereik van artikel 6:96 BW vallen. Ter onderbouwing van haar vordering heeft [adres 3] enkel een viertal declaraties van haar gemachtigde overgelegd met daarin als omschrijving “honorarium”, “dossierkosten” en “diverse kosten”. Een specificatie van de verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten is niet in het geding gebracht, zodat een deugdelijke onderbouwing van de vordering ontbreekt. Daarom kan niet worden vastgesteld dat het hier gaat om kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Voor toewijzing van deze vordering ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten bestaat evenmin aanleiding. [adres 3] heeft niet meer dan twee sommatiebrieven in het geding gebracht. Voor deze verrichtingen is volgens vaste rechtspraak een vergoeding ingesloten in de proceskosten.
Dit laatste -ingesloten in de proceskosten- geldt eveneens voor de gevorderde vergoeding van € 44,60 voor gemeentelijke leges, zodat ook deze vordering zal worden afgewezen.

4.8
Aldus zal worden toegewezen (€ 4.832,39 + € 142,80 =) € 4.975,19. Op de vordering van [adres 3] zal over dat bedrag tevens wettelijke rente worden toegewezen vanaf 14 december 2015 tot aan de dag van de volledige betaling.

4.9
Voor matiging van het toe te wijzen bedrag zoals [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] subsidiair hebben bepleit bestaat geen aanleiding. Ingevolge artikel 6:109 lid 1 BW kan de kantonrechter een wettelijke verplichting tot schadevergoeding matigen indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en de draagkracht van iedere partij, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Van dat laatste is geen sprake. [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] zijn volledig aansprakelijk voor de door hen veroorzaakte schade. Te meer nu zij gedrieën zullen worden veroordeeld tot betaling van (het toe te wijzen deel van) de door [adres 3] geleden schade zal geen rekening worden gehouden met hun ter zitting naar voren gebrachte, maar op geen enkele wijze onderbouwde verweer dat zij geen (voldoende) financiële middelen hebben om de schadevergoeding te voldoen.

4.10
Gelet op de uitkomst van de procedure zullen [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] tevens hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten van [adres 3] . Die kosten bedragen in totaal € 861,05 en bestaan uit (3 x € 77,75) = € 233,25 voor de dagvaarding, (3 x € 1,60 =) € 4,80 voor inlichtingen uit de gemeentelijke basisregistratie personen, € 223,00 voor het griffierecht en € 400,00 (2 punten van € 200,00 per punt) voor het salaris van de gemachtigde van [adres 3] . De over deze kosten gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar. ECLI:NL:RBZWB:2017:2605