Rb Rotterdam 110112 het is aan [eiser] om voldoende duidelijk te stellen welke specifieke verwijten hij Erasmus MC maakt
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 110112 het is aan [eiser] om voldoende duidelijk te stellen welke specifieke verwijten hij Erasmus MC maakt
De beoordeling
Bij het vonnis van 9 maart 2011 heeft de rechtbank overwogen dat de kernvraag is of, zoals [eiser] stelt en Erasmus MC betwist, de bij Erasmus MC werkzame artsen bij de medische behandeling van [eiser] hebben gehandeld in strijd met hetgeen van redelijk handelende en redelijk bekwame vakgenoten mocht worden verwacht.
Erasmus MC heeft de door [eiser] in zijn processtukken vervatte diverse verwijten - alvorens deze gemotiveerd te weerspreken - bij conclusie van dupliek samengevat zoals hierna weergegeven:
1. het onjuist beoordelen van de op 10 januari 2003 gemaakte röntgenfoto en het onjuist beoordelen van de in juli 2004 gemaakte röntgenfoto, waardoor een botbreuk niet tijdig is onderkend en behandeld;
2. het aanleggen van knellend gips dat heeft geleid tot een hematoom en blaarvorming;
3. het vervolgens onbehandeld laten van de blaar, waardoor blaarvocht de operatiewond ingelopen is, hetgeen tot partiële necrose heeft geleid;
4. het onvoldoende voortvarend behandelen van pseudo-arthrose;
5. het niet betrekken van scheefstand van de talusrol in het behandelplan;
6. het niet uitvoeren van een arthrodese van het bovenste spronggewricht.
Bij het vonnis van 9 maart 2011 heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld om bij conclusie na tussenvonnis te reageren op de gemotiveerde betwisting door Erasmus MC van zijn stellingen. De rechtbank heeft [eiser] erop gewezen dat het op zijn weg ligt om:
a. gemotiveerd aan te geven of de opsomming door Erasmus MC van verwijten (dupliek, onder 6; zie ook onder 4.2 hiervoor) volledig is;
b. gemotiveerd, per gemaakt verwijt afzonderlijk, te reageren op hetgeen Erasmus MC daaromtrent als betwisting heeft aangevoerd;
c. daarbij, per gemaakt verwijt afzonderlijk, zoveel mogelijk (en voorzien van een toelichting) te verduidelijken welke van de bij dagvaarding overgelegde producties ter onderbouwing van het desbetreffende punt dienen;
d. gemotiveerd te reageren op het verweer van Erasmus MC dat het de vraag is of er nog een behandeling mogelijk was die de klachten zou kunnen opheffen.
[eiser] maakt bij conclusie na tussenvonnis onder 1 bezwaar tegen de zijns inziens ten onrechte op hem gelegde aanvullende stelplicht.
[eiser] is terecht van oordeel dat op Erasmus MC een verzwaarde stelplicht rust. Die verzwaarde stelplicht brengt mee dat van Erasmus MC mag worden verlangd dat zij in het kader van haar betwisting van de stellingen van [eiser] de (medische) informatie ter beschikking stelt in haar domein ligt. Die informatie heeft Erasmus MC echter verstrekt. Aan [eiser] is op zijn verzoek het medisch dossier ter beschikking gesteld. [eiser] heeft dit in deze procedure overgelegd. Vervolgens was het echter, anders dan [eiser] kennelijk meent, aan [eiser] om voldoende duidelijk te stellen welke specifieke verwijten hij Erasmus MC maakt ter zake van de behandeling. Kortom, welke fouten in zijn visie zijn gemaakt, wat zijn daarvan voor hem de gevolgen geweest en uit welke feiten en omstandigheden leidt hij dit af. Immers, dan zou Erasmus MC zich daartegen - desgewenst - gemotiveerd kunnen verweren, waarna de rechtbank daarover, zo nodig na het inwinnen van deskundig advies of bewijsvoering, zou kunnen beslissen.
De advocaat van [eiser] heeft ter comparitie van partijen desgevraagd toegelicht dat [eiser] op basis van een bijzondere regeling van de Raad voor Rechtsbijstand voor een bedrag van € 200,00 mondeling medisch advies heeft ingewonnen bij een niet bij naam bekend gemaakte medisch deskundige. [eiser] is deze procedure op basis van dat - positieve - advies begonnen. [eiser] heeft de inhoud van het door hem ingewonnen medisch advies niet bekend gemaakt. [eiser] heeft ter comparitie van partijen gesteld dat het mondeling aan zijn advocaat verstrekte advies in de dagvaarding is verwerkt. Met hetgeen [eiser] bij dagvaarding heeft gesteld, heeft [eiser] echter nog niet voldaan aan zijn stelplicht. Van [eiser] mag ook worden verwacht dat hij deugdelijk gemotiveerd reageert op hetgeen Erasmus MC naar aanleiding van zijn stellingen heeft aangevoerd. Bij tussenvonnis is aan [eiser] de gelegenheid geboden om alsnog aan de op hem rustende stelplicht te voldoen. De rechtbank zal thans ingaan op de nadere stellingen van [eiser].
[eiser] stelt bij conclusie na tussenvonnis onder 2, ter zake van het onjuist beoordeeld zijn van röntgenfoto's, dat de onjuiste beoordeling van de aanwezigheid van een botbreuk zich ook uitstrekt tot het - door aan Erasmus MC verbonden artsen - niet voldoende opdracht geven aan de radiologen tot onderzoek naar de mogelijkheid van een botbreuk. Voorts strekt de onjuiste beoordeling zich in de visie van [eiser] uit tot het niet voldoende in de beoordeling betrekken van eerdere onderzoeken. [eiser] wijst er op (onder 3) dat de radioloog in het onderzoek van 27 juli 2004 aanleiding zag om op 28 juli 2004 de huisarts te bellen en mede te delen dat het onderzoek van 27 juli 2004 een foute beoordeling van de röntgenfoto van het onderzoek van 10 januari 2003 toonde.
De rechtbank is van oordeel dat dit verwijt van [eiser] gebaseerd is op een misverstand, althans op een onjuiste interpretatie van uit het overgelegde medisch dossier blijkende gegevens.
Het verslag van het op 27 juli 2004 verrichte röntgenonderzoek vermeldt: "Wat mogelijk nieuw is is een klein hypodens lijntje in de distale fibula zonder losse fragmenten." Uit dat verslag kan niet worden afgeleid dat er een factuur was. Slechts diende volgens het verslag rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van een factuur. Dat lijkt nader onderzoek te rechtvaardigen en dat heeft dan ook plaatsgevonden. [eiser] stelt hierover zelf, bij conclusie na tussenvonnis onder 5, dat nadat op 28 juli 2004 aan de huisarts telefonisch mededeling werd gedaan door de radioloog onmiddellijk verwijzing naar Erasmus MC volgde op de door de radioloog genoemde verdenking.
Uit het verslag van 27 juli 2004 blijkt, anders dan [eiser] stelt, niet dat de röntgenfoto van 10 januari 2003 onjuist is beoordeeld. Het gaat in het verslag van 27 juli 2004 immers om een bevinding van iets dat mogelijk nieuw is ten opzichte van de röntgenfoto van 10 januari 2003. Op 24 augustus 2004 is [eiser] na verwijzing door de huisarts onder behandeling van de afdeling orthopedie van Erasmus MC gekomen. Op aanvraag van die afdeling is aanvullend beeldvormend onderzoek verricht. Op 15 december 2004 is vervolgens een CT-scan verricht. Er is geen fractuur gevonden. Het medisch dossier bevat geen aanwijzingen dat Erasmus MC destijds een botbreuk over het hoofd heeft gezien en dat de klachten van [eiser] daaruit kunnen worden verklaard.
[eiser] leidt uit het huisartsdossier ten onrechte af dat de radioloog op 28 juli 2004 aan de huisarts heeft medegedeeld dat het onderzoek van 27 juli 2004 een foute beoordeling van de röntgenfoto van het onderzoek van 10 januari 2003 toonde. De aantekening in het huisartsdossier op 28 juli 2004 luidt: "Enkel had 1,5 jr gleden al beter bekeken moeten worden(wij echter nooit uitslag gekregen en dhr ws nooit meer opgevraagd)." Kennelijk heeft de arts assistent radiologie de huisarts erop gewezen dat het op 21 januari 2003 aan de huisarts uitgebrachte verslag reeds als advies vermeldde: "specialistisch consult". Dat is iets wezenlijk anders dan dat door de arts-assistent radiologie aan de huisarts zou zijn medegedeeld dat de röntgenfoto van 10 januari 2003 destijds verkeerd was beoordeeld.
[eiser] stelt bij conclusie na tussenvonnis onder 5 een nieuw verwijt. Namelijk dat de huisarts naar aanleiding van de bevindingen van de radioloog in januari 2003 ten onrechte niet is geadviseerd [eiser] te verwijzen voor een specialistisch consult. Uit het huisartsdossier blijkt dat op 28 juli 2004 werd genoteerd dat de in het verslag van 21 januari 2003 van de radioloog geadviseerde doorverwijzing naar een specialist niet had plaatsgevonden omdat de huisarts nooit uitslag van het röntgenonderzoek had gekregen.
Uiteraard is denkbaar dat een door een radioloog aan de huisarts verzonden verslag niet aankomt. Dat zou ook met het verslag van 21 januari 2003 gebeurd kunnen zijn. Dat betekent echter niet zonder meer dat de radioloog is tekortgeschoten en dat [eiser] dientengevolge schade heeft geleden. Het ligt in een dergelijk geval in de rede dat de huisarts bij de radioloog informeert waar het verslag blijft. Door de patiënt zal immers bij de huisarts worden geïnformeerd naar de uitslag van het onderzoek waarvoor hij werd doorverwezen. Zodra de huisarts zich realiseert dat door hem nog geen verslag is ontvangen, kan dat verslag worden opgevraagd en nogmaals, of alsnog, worden verzonden. Desgevraagd heeft [eiser] hierover ter comparitie van partijen verklaard dat hij in 2003 van de huisarts heeft vernomen dat er geen breuk was. Het door [eiser] overgelegde gedeelte van het huisartsdossier strekt zich niet uit tot bezoeken die [eiser] in 2003 aan de huisarts heeft afgelegd, behoudens hetgeen hiervoor onder 2.3 is vermeld, zodat de rechtbank daaraan niet meer informatie kan ontlenen.
Het is de rechtbank onduidelijk hoe de huisarts in 2003 aan [eiser] heeft kunnen mededelen dat er geen breuk was zonder de uitslag van het röntgenonderzoek te hebben ontvangen. Wat daar ook van zij, de stellingen van [eiser] en de door hem overgelegde - beperkte - informatie rechtvaardigen weliswaar het vermoeder dat er ergens iets mis is gegaan in de communicatie, maar niet de conclusie dat de radioloog is tekortgeschoten. Voor de radioloog was immers tot 27 juli 2004 niet kenbaar dat de huisarts het verslag van 21 januari 2003 niet had ontvangen.
Bij conclusie na tussenvonnis onder 4 stelt [eiser] dat het lange tijdsverloop tussen het radiologisch onderzoek op 24 augustus 2004 en het daarvan opgemaakte verslag op 21 oktober 2004 geen voldoende voortvarend medisch handelen is en dat dit bovendien enigszins doet vermoeden dat interne consultatie heeft plaatsgevonden over de mogelijkheid van een medische fout alvorens dit verslag op te stellen. Erasmus MC heeft daartegen aangevoerd dat het vaker voorkomt dat een dergelijk verslag met enige vertraging wordt opgesteld. De bevindingen waren echter reeds mondeling doorgegeven aan de aanvragende afdeling (orthopedie). Erasmus MC heeft er voorts op gewezen dat zij niet op de door [eiser] veronderstelde wijze omgaat met eventuele medische fouten. [eiser] heeft deze verweren van Erasmus MC niet meer weersproken. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding om nader op deze verwijten van [eiser] in te gaan.
Bij conclusie na tussenvonnis onder 6 en 7 stelt [eiser] dat het eerst op 29 maart 2005 opereren door Erasmus MC geen voldoende voortvarend medisch handelen is, evenmin als het toen onbehandeld laten van de evidente scheefstand. Ook het vervolgens eerst op 26 januari 2007 opereren door Erasmus MC is in de visie van [eiser] geen voldoende voortvarend medisch handelen.
Erasmus MC heeft aangevoerd dat de behandeling die heeft plaatsgevonden de enig mogelijke behandeling is in het geval van arthrose. Voor het vastzetten van gewrichten wordt echter pas gekozen als dit noodzakelijk is. Het kan de klachten weliswaar verminderen, maar na het vastzetten van het gewricht is er geen beweeglijkheid van het gewricht meer mogelijk. Aan de operatie zijn derhalve nadelen inherent die meebrengen dat het in de rede ligt dat eerst na gedegen onderzoek het vastzetten van gewrichten wordt geadviseerd.
[eiser] heeft niet toegelicht op grond waarvan de operatie van 29 maart 2005 eerder geadviseerd en uitgevoerd had behoren te worden. Daarbij is van belang dat het bestaan van wachtlijsten voor onderzoeken en operaties en daaruit voortvloeiende vertraging in de behandeling niet zonder meer als medische fout aan Erasmus MC kunnen worden toegerekend. Dat het bestaan van (lange) wachtlijsten ongewenst is, doet daar niet aan af. Bovendien bestonden de enkelklachten van [eiser] al sedert 2001. Dat [eiser] gezondheidsschade heeft geleden doordat de operatie van 29 maart 2005 niet enkele weken of maanden eerder werd uitgevoerd, is door [eiser] niet onderbouwd, terwijl Erasmus MC gemotiveerd het tegendeel heeft aangevoerd.
Erasmus MC heeft voorts aangevoerd dat na de operatie van 29 maart 2005 het herstel van [eiser] langzaam verliep. In januari 2006 werd besloten de arthrodesekrammen te verwijderen. [eiser] werd op de wachtlijst voor de operatie geplaatst. De operatie werd gepland in oktober 2006, maar kon op dat moment niet doorgaan omdat [eiser] destijds koorts had en door de longarts met een antibioticum diende te worden behandeld. De operatie is op 26 januari 2007 alsnog uitgevoerd. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat hier sprake was van een medische fout aan de zijde van Erasmus MC, noch dat hij dientengevolge schade heeft geleden.
Uit de brief van 5 april 2005 van dr. [V], orthopedisch chirurg, blijkt waarom in eerste instantie is gekozen voor de op 29 maart 2005 verrichte operatie (zie onder 2.7 hiervoor) en niet voor een (nog) meer ingrijpende operatie. Uit het medisch dossier blijkt dat beeldvormend onderzoek is verricht, waaronder een CT-scan, en dat op basis van onderzoeksbevindingen het behandelbeleid werd bepaald. Dat daarbij fouten zijn gemaakt die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in vergelijkbare omstandigheden niet zou hebben gemaakt, in het bijzonder dat "de scheefstand" eerder behandeld had moeten worden, kan de rechtbank uit de stellingen van [eiser] niet afleiden. [eiser] verzuimt bovendien aan te geven hoe de scheefstand behandeld had kunnen worden, terwijl Erasmus MC heeft aangevoerd dat deze niet behandeld kon worden, behoudens door een arthrodese.
Het verwijt van [eiser] dat er geen deugdelijk behandelplan was (conclusie na tussenvonnis onder 14), is onvoldoende onderbouwd. Erasmus MC heeft erop gewezen dat, omdat [eiser] ook na januari 2007 nog klachten hield, met [eiser] is afgesproken dat zou worden bekeken of er met een orthopedische schoen voldoende klachtenvermindering bereikt zou kunnen worden. Zou dit niet het geval blijken te zijn, dan zou (ook) een arthrodese van het bovenste spronggewricht worden uitgevoerd. Omdat [eiser] zich vervolgens bij een ander ziekenhuis onder behandeling heeft gesteld, is de arthrodese van het bovenste spronggewricht daar uitgevoerd en niet in Erasmus MC. [eiser] heeft deze stellingen niet weersproken. Ook in zoverre kan uit de stellingen van [eiser] niet worden afgeleid dat sprake is geweest van een medische fout van Erasmus MC.
Bij conclusie na tussenvonnis onder 8 stelt [eiser] dat in strijd met geldend protocol een knellend gipsverband is aangelegd, hetgeen zijns inziens een medische fout is. Voorts is in de visie van [eiser] in strijd met geldend protocol afgezien van onmiddellijk geheel verwijderen van knellend gips. [eiser] meent dat ten onrechte het risico is genomen dat een blaar zou knappen en de wond zou vervuilen, welk risico zich heeft gerealiseerd.
Erasmus MC heeft aangevoerd dat het gips niet te strak is aangebracht, maar dat na de operatie een meer dan gemiddelde zwelling is ontstaan, waarbij ook blaarvorming van de huid is opgetreden. In eerste instantie is getracht de blaren te laten indrogen, hetgeen correct medisch handelen is. Dat bij [eiser] desondanks wondinfectie is opgetreden, doet hier in de visie van Erasmus MC niet aan af.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat op dit punt sprake was van een medische fout onvoldoende heeft onderbouwd en dat hij onvoldoende heeft gereageerd op het door Erasmus MC gevoerde verweer. [eiser] doet een niet toegelicht beroep op protocollen die niet zijn overgelegd. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Het lag op de weg van [eiser] om de door hem aan Erasmus MC gemaakte verwijten voldoende feitelijk te onderbouwen opdat de rechtbank deze zou kunnen beoordelen, temeer nu [eiser] er na twee schriftelijke ronden bij het tussenvonnis van 9 maart 2011 uitdrukkelijk op was gewezen dat op hem een stelplicht rust, waarna hij in de gelegenheid werd gesteld om daar alsnog aan te voldoen.
De enkele verwijzing door [eiser] bij conclusie na tussenvonnis onder 8 naar een radiologisch verslag dat vermeldt: "Foto's in gips van matige kwaliteit", rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake is geweest van een behandelingsfout met schade voor [eiser] als gevolg. Dat op enig moment wordt geconstateerd dat aangebracht gips op dat moment van matige kwaliteit is, rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake is van een medisch fout ter zake van het aanbrengen of (niet) verwijderen van dat gips, noch dat daar negatieve gevolgen voor [eiser] uit zijn voortgevloeid.
Bij conclusie na tussenvonnis onder 12 stelt [eiser] dat het moeilijke postoperatieve beloop is veroorzaakt door medische fouten van Erasmus MC en dat dit de pseudoarthrose heeft bevorderd. Hetzelfde geldt in de visie van [eiser] voor het onbehandeld laten van "de scheefstand".
De rechtbank wijst erop dat het feit dat na een behandeling complicaties optreden niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat de bij de behandeling betrokken hulpverleners niet hebben gehandeld zoals van redelijk bekwame en redelijk handelende hulpverleners in de betreffende omstandigheden mocht worden verwacht. [eiser] geeft onvoldoende aan welke feiten en omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat sprake is geweest van een tekortschieten van de hulpverleners die van de zijde van Erasmus MC betrokken zijn geweest bij de behandeling van [eiser].
Wat er ook zij van de stelling van [eiser] bij conclusie na tussenvonnis onder 16 dat een gebroken enkel in de regel goed kan worden behandeld en dat daarmee scheefstand en pseudoarthrose wordt voorkomen, uit het medisch dossier kan niet worden afgeleid dat [eiser] een gebroken enkel had. Voor Erasmus MC bestond er derhalve ook geen aanleiding om [eiser] voor een gebroken enkel te behandelen. De door [eiser] genoemde scheefstand en de aanwezigheid van arthrose werden reeds geconstateerd op de eerste röntgenfoto van 10 januari 2003 die op aanvraag van zijn huisarts werd gemaakt. Evident is dat die scheefstand niet het gevolg kan zijn van enigerlei behandeling door Erasmus MC. [eiser] was op dat moment immers nog niet onder behandeling bij Erasmus MC. Wel kampte [eiser] reeds twee jaar met ernstige klachten van de rechter enkel, welke waren ontstaan nadat hij over een kabel was gestruikeld.
Aan het feit dat het radiologisch verslag van 22 december 2004 meer (gedetailleerde) informatie over afwijkingen (arthrose en pseudoarthrose) bevat dan voorafgaande radiologische verslagen, verbindt [eiser] bij conclusie na tussenvonnis onder 15 de conclusie dat nieuwe afwijkingen zijn ontstaan. [eiser] schrijft deze toe aan onvoldoende voortvarend (be)handelen door Erasmus MC. [eiser] ziet echter over het hoofd dat op 15 december 2004 - juist om meer duidelijkheid te verkrijgen over de bestaande afwijkingen teneinde het behandelbeleid te kunnen bepalen - een CT-scan van de rechter enkel is gemaakt. Tevoren waren slechts röntgenfoto's vervaardigd die minder informatie opleverden, hetgeen gelet op de verschillende aard van de methoden ook te verwachten was.
[eiser] is bij tussenvonnis uitgenodigd om gemotiveerd te reageren op het verweer van Erasmus MC dat het de vraag is of er - gelet op de reeds drie jaar bestaande klachten en de geconstateerde afwijkingen van de enkel - nog wel een behandeling mogelijk was die de klachten zou kunnen opheffen. [eiser] stelt bij conclusie na tussenvonnis onder 17 dat bij een voortvarend medisch handelen, zonder medische fouten, [eiser] er nu aanzienlijk beter aan toe zou zijn en mobiel zou zijn. Een onderbouwing van die stelling ontbreekt. Zonder meer aannemelijk is de stelling echter niet. Evident is dat de mobiliteit ook ernstig beperkt zou zijn geweest indien eerder zowel een arthrodese van het onderste als ook van het bovenste spronggewricht zou zijn uitgevoerd. Denkbaar is dat [eiser] dan per saldo minder klachten zou hebben gehad. Doorslaggevend is echter of een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden destijds het behandelingsbeleid kon adviseren en uitvoeren dat is geadviseerd en uitgevoerd. Uit hetgeen [eiser] heeft gesteld en uit de door hem overgelegde informatie kan niet worden afgeleid dat dit niet het geval was.
De rechtbank ziet in de stellingen van [eiser] en de door hem overgelegde producties, voor zover hij daarop een voldoende gespecificeerd beroep heeft gedaan, onvoldoende aanleiding om het gelasten van een onderzoek door een of meer deskundigen te kunnen rechtvaardigen. De rechtbank schat de kans op reële toegevoegde waarde van een dergelijk deskundigenonderzoek als te gering in, mede gelet op het feit dat de door [eiser] gestelde schade van relatief beperkte omvang is. Bij tussenvonnis van 9 maart 2011 heeft de rechtbank [eiser] erop gewezen dat ter comparitie ook de mogelijkheid van een schikking aan de orde kon komen. In dat kader werd het wenselijk geacht dat [eiser] bij voorkeur voorafgaand aan de zitting, maar in ieder geval ter zitting Erasmus MC inzicht zou kunnen geven in de verschillende schadeposten en de hoogte daarvan. Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd medegedeeld dat hij de kosten van een door hem tweedehands aangeschafte scootmobiel zelf heeft moeten dragen en dat er sprake is van immateriële schade. Kortom, de eventueel uit enigerlei medische fout voortvloeiende schade kan voorshands slechts als relatief beperkt worden aangemerkt. De te verwachten mogelijke baten van een deskundigenonderzoek wegen in dit geval niet op tegen de daaraan verbonden nadelen, waaronder de daaraan verbonden relatief hoge kosten. Uiteraard staat het [eiser] vrij hierin een andere afweging te maken, maar in dat geval lag het in de rede om er niet reeds toe over te gaan om een vordering in rechte tegen Erasmus MC aanhangig te maken, maar om - eerst - een verzoek in de zin van artikel 202 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht) tot de rechtbank te richten.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] bij gebreke van een voldoende onderbouwing zullen worden afgewezen. LJN BV2557