Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 150611 arts geeft geen informatie over verdenking MS; verwijtbaar

Rb Utrecht 150611 arts geeft geen informatie over verdenking MS; verwijtbaar

5.  De beoordeling
in beide zaken

5.1.  Bij incidenteel vonnis van 23 februari 2011 in de zaak met zaak-/rolnummer 298557 / HA ZA 10-2700 zijn beide zaken gevoegd. VVAA is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde]. Gezien díe samenhang lenen de zaken zich voor een gezamenlijke beoordeling.

5.2.  Het rapport van Kapelle is op verzoek van beide partijen opgesteld, zie ook punt 3.12. In die zin is Kapelle derhalve geen partijdeskundige. Om die reden zal de rechtbank de inhoud van het rapport, indien en voor zover nodig, in haar beoordeling betrekken.

5.3.  Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] op 7 juni 2005 de conclusie van [X] dat het beeld het meest past bij MS niet aan [eiseres] meegedeeld. De vraag die daarmee voorligt is of [gedaagde] op dat moment wèl had moeten meedelen dat het een verdenking op MS betrof. Op basis van vaste jurisprudentie geldt dat bij de beoordeling van het handelen van medisch specialisten als maatstaf dient de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend medicus mag worden verwacht. De rechtbank zal het onderhavige geschil dan ook aan die maatstaf toetsen.

5.4.  Bij de beoordeling van de hiervoor vermelde maatstaf is in dit geval van belang hetgeen is bepaald in artikel 7:448 BW. Kort gezegd komt de in dat artikel vermelde informatieplicht van een hulpverlener hierop neer dat hij de patiënt op duidelijke wijze inlicht over, voor zover hier van belang, diens gezondheidstoestand. Deze informatie kan de hulpverlener de patiënt slechts onthouden als dat kennelijk ernstig nadeel voor de patiënt zou meebrengen, de zogeheten therapeutische exceptie. Artikel 7:448 BW is als onderdeel van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst op 1 april 1995 in werking getreden. Aan de inwerkingtreding en de gevolgen daarvan is in die periode zowel in de juridische als in de medische literatuur veel aandacht geschonken. Uit zowel de tekst als uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het hoofddoel van dit artikel (de leden 1 en 2) is dat de hulpverlener, waartoe ook de arts gerekend moet worden, de patiënt zo volledig mogelijk informeert over de diagnose, de therapie, andere behandelingsmogelijkheden, bijwerkingen, gevolgen voor de levensstijl enzovoort. Slechts in uitzonderingsgevallen (lid 3) mag de arts dat nalaten.

5.5.   De rechtbank is van oordeel dat, nu de situatie van [eiseres] volgens [gedaagde], op basis van de anamnese en de MRI-scan, kón duiden op MS, hij de diagnose “vermoedelijk MS” ook aan [eiseres] had moeten meedelen. De omstandigheid dat het, zoals [gedaagde] aanvoert “slechts” een verdenking betreft en het op dat moment nog een onzekere diagnose is, maakt dit niet anders. De rechtbank ziet namelijk niet in op grond waarvan onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen de diagnose “vermoedelijk MS” en “zeker MS”. Immers, in beide gevallen betrof het belangrijke informatie over de gezondheidstoestand van een patiënt. De patiënt dient daarover te worden geïnformeerd. De rechtbank is van oordeel dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam neuroloog mag worden verwacht dat hij een patiënt zo volledig mogelijk en zo concreet mogelijk informeert over zijn/haar gezondheidstoestand, en dat hieronder ook moet worden begrepen een op dat moment nog onzekere diagnose, zoals “verdenking MS”, waarvan echter wel een serieuze “verdenking” bestaat, dat vervolgonderzoek vereist alvorens de “definitieve” diagnose kan worden gesteld. Mede op grond van artikel 7:448 BW heeft een patiënt immers recht op alle relevante informatie over zijn/haar gezondheid, onder andere om te begrijpen en te kunnen instemmen met te nemen vervolgstappen, verder(e) onderzoek(en) en behandeling(en). De rechtbank benadrukt dat [gedaagde] [eiseres] op 7 juni 2005 dus niet had hoeven meedelen dat het zeker MS betrof, maar wel dat een kans bestaat dat het, na verloop van tijd en op basis van nader onderzoek, MS zou kunnen zijn. De argumenten die [gedaagde] verder aanvoert op grond waarvan hij de afweging heeft gemaakt de diagnose “verdenking MS” niet aan [eiseres] mee te delen, die zich vooral richten op de idee dat een arts zijn patiënt niet onnodig moet belasten met een onzekere diagnose van een ongeneeslijke ziekte, wegen naar het oordeel niet op tegen het feit dat een patiënt, zoals hiervoor ook is overwogen, recht heeft op en belang heeft bij juiste en volledige informatie over zijn/haar gezondheid. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet is gesteld of gebleken dat het verstrekken van de inlichtingen kennelijk ernstig nadeel voor [eiseres] zou opleveren zodat voor het aannemen van de therapeutische exceptie geen grond bestaat. De rechtbank vindt ten slotte steun voor haar oordeel in de inhoud van het rapport van Kapelle, waar hij zegt dat hij van mening is dat de betrokken specialist de patiënt had behoren te vertellen dat de klinische bevindingen en de afwijkingen die werden gevonden op de MRI-scan van de hersenen konden passen bij multipele sclerose, met daarbij uiteraard de toevoeging dat de prognose nog onzeker is. Volgens Kapelle is dit ook de gangbare praktijk in Nederland. Naast de stelling van [gedaagde] en VVAA dat die mening van de deskundige niet de enige gangbare is, is geen nadere onderbouwing aan dat verweer gegeven. Het verweer moet dan ook worden verworpen.

5.6.  Het vooroverwogene leidt de rechtbank tot de slotsom dat [gedaagde] ten opzichte van [eiseres] heeft gehandeld in strijd met de van een redelijk handelend en redelijk bekwaam neuroloog te verwachten en jegens [eiseres] te betrachten zorgvuldigheid, en dus dat sprake is van onrechtmatig handelen dan wel van een tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen die op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst op de arts rusten. De gevorderde verklaring van recht zal dan ook ten opzichte van zowel [gedaagde] als VVAA op na te melden wijze – bij eindvonnis – worden toegewezen.

5.7.  [eiseres] vordert verwijzing naar de schadestaatprocedure. Hoewel aannemelijk is dat mogelijk schade is geleden is de rechtbank van oordeel dat de schade, gezien het tijdsverloop en de door [eiseres] (summier) genoemde schadeposten, reeds in deze procedure kan worden begroot. Hierbij is het uitgangspunt dat het gaat om schade die voortvloeit uit het niet verkrijgen van de informatie door [gedaagde] en niet schade als gevolg van de MS zelf. De rechtbank zal de zaak dan ook naar de rol verwijzen, zodat [eiseres] de door haar genoemde schadeposten nader kan toelichten. Tevens wordt [eiseres] verzocht in te gaan op het verband tussen de gestelde schade en het feit dat [gedaagde] haar in juni 2005 niet heeft meegedeeld dat een kans bestond dat zij aan MS leed. Vanzelfsprekend kunnen zowel [gedaagde] als VVAA daarop vervolgens bij antwoordakte reageren. LJN BQ8717