Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 300119 tandartskosten cf begroting € 15.970,28; implantaten in de kaak, onderprotheses en onderzoek

RBMNE 300119 Al eerder in deelgeschil geoordeeld over VAV. afwijzing wegens gebrek aan belang, wel oordeel over tandartskosten en smartengeld;
- smartengeld € 25.000,00; ernstig aangezichtsletsel en gebitsletsel, stabiele C7 fractuur, crurisfractuur rechts en ischiadicus letsel linkerbeen 
- tandartskosten cf begroting € 15.970,28; implantaten in de kaak, onderprotheses en onderzoek.

kosten verzocht 24 uren x € 240,-- + 6% + 21% , toegewezen (1/2 x 18 + 6) 15 uren x € 220,-- + BTW excl kantoorkosten.

2e deelgeschil; zie ook rb-midden-nl-091215-gelet-op-langdurige-werkloosheid-in-verleden-faillissement-enige-opdrachtgever-en-leeftijd-is-nadere-concretisering-arbeidsmogelijkheden-zonder-ongeval-vereist

Gebitsschade

4.10.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank te bepalen dat de schade aan het gebit en de kaak wordt vastgesteld op € 15.970,28 conform de begroting van [naam tandartsenpraktijk] te [vestigingsplaats] d.d. 25 augustus 2011 (productie 12 van [verzoeker] ). ASR heeft een bedrag van €7.500,-- aan ‘herstel aan het gebit’ betaald en een bedrag dienaangaande van € 1.927,58 en € 34,10 onder de noemer ‘overige kosten’. In totaal is er dus € 9.461,68 ter zake van schade aan het gebit betaald. ASR heeft gesteld dat onbekend is hoe de toestand van het gebit van [verzoeker] was vóór het ongeval, dat dus onduidelijk is of de begroting geheel de gevolgen van het ongeval betreft, dat [verzoeker] eerder een bedrag van € 7.500,-- in totaal heeft genoemd en dat hij de behandelingen beter en goedkoper in Turkije zou laten uitvoeren. De overgelegde nota’s van uitgevoerde behandelingen komen in totaal slechts neer op € 2.032,16 (productie 12 van [verzoeker] ), zodat met de betaalde bedragen de kosten ruimschoots zijn voldaan, aldus ASR.

4.11.
Zonder twijfel had [verzoeker] (bij een ernstig aangezichtstrauma) forse schade aan het gebit en de kaak na het ongeval. Kaakchirug [C] schrijft in zijn brief van 20 juni 2013 (productie 10 van [verzoeker] ) dat er sprake is van een goed herstel na uitgebreid aangezichtsletsel, ‘met nog enkele te herstellen gebitselementen’. Verzekeringsarts [D] schrijft in zijn brief van 23 februari 2015 in ieder geval dat er op tandheelkundig gebied nog geen eindsituatie is (productie 6 van [verzoeker] ). Gelet op de aard van het ongeval en het beschreven letsel is naar het oordeel van de rechtbank buiten twijfel dat de begroting van 25 augustus 2011 betrekking heeft op de gevolgen van het ongeval. Immers, deze begroting betreft het plaatsen van implantaten in de kaak, onderprotheses en het onderzoek. Omdat [verzoeker] ook uitsluitend vergoeding van deze begroting vordert, acht de rechtbank de staat van zijn gebit voor het ongeval niet relevant. ASR heeft de begroting als zodanig ook niet (als overbodig of onzinnig) ter discussie gesteld. De vergoeding voor de gebitsschade zal dan ook worden bepaald op € 15.970,28 (waarvan dus al een deel, zoals hiervoor omschreven, is betaald).

Kosten van de procedure

4.12.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

[verzoeker] maakt aanspraak op een vergoeding van (18 + 6) 24 uren x € 240,--, te vermeerderen met 6% kantooropslag en 21% BTW, althans de rechtbank begrijpt zijn verzoeken onder D. en E. in die zin.

Anders dan ASR is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een volstrekt onnodig of onterecht ingediend verzoek. Voor het oordeel dat de gemaakte kosten niet voor begroting in aanmerking komen, moet sprake zijn van misbruik van het processuele middel van een verzoekschrift ex artikel 1019w Rv. Een dergelijk misbruik acht de rechtbank niet aanwezig, althans niet wat betreft alle verzoeken.

4.13.
ASR voert aan dat het aantal bestede uren onredelijk is, terwijl zij met betrekking tot het uurtarief aanvoert dat het bovenmatig is.

Deze zaak betreft naar het oordeel van de rechtbank een voor wat betreft de omvang en complexiteit ervan beperkt en overzichtelijk deelgeschil.

Het aan het deelgeschil bestede en opgegeven aantal uren is daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming, temeer niet omdat er geen belang is bij (herhaling van) het verzoek met betrekking tot het verlies aan verdienvermogen zoals hiervoor is overwogen. De met het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank worden begroot op (1/2 x 18 + 6) 15 uren x € 220,-- exclusief BTW en kantoorkosten. Bij dit uurtarief ziet de rechterbank geen aanleiding voor vergoeding van kantoorkosten. Het te begroten bedrag komt neer op € 3.993,-- inclusief BTW, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 291,--.

ASR zal tot betaling daarvan aan [verzoeker] worden veroordeeld.

4.14.
Omdat tegen een beschikking op een verzoek in een deelgeschil op grond van artikel 1019bb Rv geen hogere voorziening openstaat, zal de rechtbank het verzoek de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, afwijzen. ECLI:NL:RBMNE:2019:334