Overslaan en naar de inhoud gaan

CRvB 170206 fibromialgie in relatie tot het MAOC

Centrale Raad van Beroep, 17/03/2006
Ingevolge artikel 18 van de WAO is - voor zover in dit verband van belang - bepaald dat arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring met arbeid gewoonlijk verdienen.
Naar vaste rechtspraak van de Raad dient dit artikel aldus te worden uitgelegd dat slechts sprake is van arbeidsongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten.
Voorts is in de vaste jurisprudentie van de Raad tot uitdrukking gebracht dat in bijzondere gevallen kan worden aangenomen dat aan laatstgenoemde eis is voldaan, ook al is niet geheel duidelijk aan welke ziekte of aan welk gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven. Het gaat hierbij om de door de Raad aanvaarde, van
19 september 1996 daterende, door appellant op 2 april 1997 met terugwerkende kracht per 1 maart 1997 als uitvoerige werkinstructie voor verzekeringsartsen gehanteerde en later in het per 26 juli 2000 in werking getreden, van 8 juli 2000 daterende en op de thans in geding zijnde datum (7 februari 2001) geldende Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten opgenomen Richtlijn medisch arbeidsongeschiktheidscriterium (de zogeheten Maoc-richtlijn). In paragraaf 4.6 daarvan, welke betrekking heeft op moeilijk objectiveerbare aandoeningen zoals fibromyalgie, is vermeld dat het feit dat er geen lichamelijke of psychische oorzaken van de klachten van de verzekerde kunnen worden aangetoond, niet betekent dat er geen stoornissen, beperkingen en handicaps kunnen bestaan. Maar om het bestaan van een uitzonderingsgeval als daar bedoeld te kunnen aannemen, moet zijn voldaan aan de (minimum-)eis dat bij de (onafhankelijke) medische deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren gemotiveerde alsook verantwoorde opvatting bestaat dat de verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de desbetreffende arbeid te verrichten.
(...)
Rijst vervolgens de dit geding beheersende vraag of (op basis van de thans voorhanden gedingstukken kan worden beantwoord de vraag of) in dit geval voldoende aanleiding bestaat om aan te nemen dat er ten tijde in geding sprake was van een bijzonder geval als bedoeld in de Maoc-richtlijn.

De Raad beantwoordt de dit geding beheersende vraag bij gebrek aan overeenstemming tussen de betrokken medische deskundigen ontkennend. Op basis van de thans voorhanden medische gedingstukken kan niet worden staande gehouden dat er sprake is van een bij die deskundigen - waaronder, anders dan gedaagde meent, niet zijn te verstaan een klinisch psycholoog en een fysiotherapeut, ook al kan aan hen een dosis medisch inzicht niet op voorhand worden ontzegd, maar wèl óók appellants
(bezwaar-)verzekeringsartsen - bestaande vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren gemotiveerde alsook verantwoorde opvatting dat de verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de desbetreffende eigen arbeid te verrichten. Met name de (vrijwel) eenduidigheid ontbreekt.
LJNAV8813