Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 181213 getuigenverhoor schietincident Alphen a/d Rijn; psychiater en psychiatrisch verpleegkundige kunnen zich beroepen op verschoningsrecht

Rb Den Haag 181213 getuigenverhoor schietincident Alphen a/d Rijn; psychiater en psychiatrisch verpleegkundige kunnen zich beroepen op verschoningsrecht

vervolg op: hof-s-gravenhage-061112-voorlopig-getuigenverhoor-tzv-schietincident-alphen-a/d-rijn-gelast enrb-s-gravenhage-230112-getuigenverhoor-tzv-schietincident-riddershof-alphen-aan-de-rijn-afgewezen

1 Het verzoek en de beoordeling daarvan
1.1
Op 1 oktober 2013 is besloten dat de psychiater [psychiater] (hierna: de psychiater) en de psychiatrisch verpleegkundige [psychiatrisch verpleegkundige] (hierna: de psychiatrische verpleegkundige) in dit voorlopig getuigenverhoor over de schietpartij in het winkelcentrum De Ridderhof te Alphen aan den Rijn op 9 april 2011 als getuige zullen worden gehoord in de zaken tegen de Staat, de (rechtsopvolger van) het politiekorps Hollands-Midden, [de vader], NN, GGZ en de schietvereniging over wat de getuige [de vader] (hierna: de vader) heeft verklaard over het gedrag/de gezondheidstoestand van [Tristan] en verder over (het verloop van) de behandeling van Tristan en de gesprekken die in dat verband hebben plaatsgehad.

1.2
Overeenkomstig de daarover gemaakte afspraak met partijen heeft mr. Westenberg op 24 oktober 2013 het eerder aangekondigde beroep op het verschoningsrecht van deze twee getuigen (hierna: de getuigen) schriftelijk toegelicht en hebben de andere partijen zich daar vervolgens schriftelijk over uitgelaten. Verzoekers hebben zich verzet tegen honorering van het beroep op het verschoningsrecht. De andere partijen hebben het beroep op het verschoningsrecht ondersteund of hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de rechter-commissaris.

1.3
Hangende de behandeling van het verzoek de getuigen te horen en het daaropvolgend beroep op het verschoningsrecht is de moeder van Tristan, [de moeder], (hierna: de moeder) in deze procedure als getuige gehoord over dezelfde bewijsthema’s als waar de vader eerder over was gehoord. Het wordt er daarom voor worden gehouden dat verzoekers de getuigen ook willen horen over wat de moeder als getuige heeft verklaard over het gedrag/de gezondheidstoestand van Tristan.

1.4
De psychiater en de psychiatrisch verpleegkundige beroepen zich op het in artikel 165, lid 2, aanhef en onder b, Rv neergelegde verschoningsrecht (hierna ook: het verschoningsrecht). Getuigen aan wie dit verschoningsrecht toekomt kunnen zich verschonen van hun wettelijke plicht om een getuigenis af te leggen. Dit verschoningsrecht komt toe aan personen die tot geheimhouding verplicht zijn uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking omtrent hetgeen hun in die hoedanigheid is toevertrouwd. Dat is een beperkte groep van personen die uit hoofde van de aard van hun maatschappelijke functie verplicht zijn tot geheimhouding van al hetgeen hun in hun hoedanigheid wordt toevertrouwd. De grondslag van dit verschoningsrecht is gelegen in een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat bij zodanige vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besproken tot hen moet kunnen wenden. De aard van het verschoningsrecht brengt met zich dat de opgegeven vragen niet behoeven te worden beantwoord, zolang de rechter aan redelijke twijfel onderhevig acht of die beantwoording naar waarheid zou kunnen geschieden zonder dat geopenbaard wordt wat verborgen moet blijven. Het verschoningsrecht is in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de geheimhouder als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven het verschoningsrecht.

1.5
Voor een geslaagd beroep op het verschoningsrecht is in de eerste plaats vereist dat een geheimhoudingsplicht bestaat. Namens de getuigen is gesteld dat zij allebei BIG-geregistreerd zijn en dat zij op grond van artikel 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG) verplicht zijn tot geheimhouding van datgene wat hen in de uitoefening van hun beroep is toevertrouwd. Namens verzoekers is hier tegenin gebracht dat reeds omdat de betreffende BIG-registraties niet zijn overgelegd, aan de getuigen geen beroep op het bepaalde in artikel 88 Wet BIG toekomt.

1.6
In artikel 88 Wet BIG is bepaald dat de arts verplicht is geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd of wat daarbij als geheim te zijner kennis is gekomen of wat daarbij te zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijk karakter moest begrijpen. Uit de wetgeschiedenis volgt dat dit artikel zich niet slechts richt tot de beroepsbeoefenaren die zijn ingeschreven in een bepaald register, maar ook tot de niet geregistreerde beroepsbeoefenaren (Kamerstukken II 1985-1986, 19522, nr. 3, p.l 145). De BIG-registratie is dus niet doorslaggevend voor het bestaan van een geheimhoudingsplicht op grond van artikel 88 Wet BIG. Niet in geschil is dat de getuigen hun beroep uitoefenen op het gebied van de individuele gezondheidszorg in de zin van artikel 88 Wet BIG. De in deze bepaling neergelegde geheimhoudingsplicht geldt dus voor hen en zij kunnen daar het verschoningsrecht aan ontlenen.
Los van het voorgaande geldt voor de psychiater dat de behandelend arts, naar de Hoge Raad sinds lang aanneemt - zie het arrest HR 21 april 1913, NJ 1913, p. 958 - behoort tot de geheimhouders aan wie verschoningsrecht toekomt en dat - zie het arrest HR 23 november 1990, NJ 1991, 761 - aan een verpleger, overeenkomstig hetgeen voor de arts geldt, in beginsel het recht toekomt zich van de verplichting getuigenis af te leggen te verschonen met betrekking tot al hetgeen hem in zijn hoedanigheid van verpleger is toevertrouwd.

1.7
Naar de Hoge Raad reeds lang aanneemt - zie het eerder aangehaalde arrest uit 1913 - geldt als hetgeen de arts in zijn hoedanigheid is toevertrouwd hetgeen de arts bij de behandeling te weten is gekomen door mededelingen van de patiënt zelf, door te zijnen behoeve gedane mededelingen en door eigen onderzoek en valt datgene waar de patiënt voor is behandelend en de wijze waarop dat is gebeurd binnen de reikwijdte van het verschoningsrecht. Dit is ook de reikwijdte van het verschoningsrecht van de verpleegkundige.

1.8
De verweren van verzoekers over de reikwijdte van het verschoningsrecht waar de getuigen zich op beroepen - te weten dat alleen datgene wat in de relatie tussen de betrokken arts en de patiënt en is besproken tot de kern van het beroepsgeheim behoort en dat de bewijsthema’s buiten het beroepsgeheim van de getuigen vallen omdat deze informatie van derden afkomstig is - stuiten af op het in ro 1.7 overwogene. De bewijsthema’s vallen binnen de onder 1.7 bedoelde reikwijdte van het verschoningsrecht en geoordeeld wordt dat het aan redelijke twijfel onderhevig is of beantwoording van de vragen over deze bewijsthema’s naar waarheid zou kunnen geschieden zonder dat geopenbaard wordt wat verborgen moet blijven.

1.9
Verzoekers hebben betoogd dat het verschoningsrecht van de getuigen moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding. Zij hebben in dit verband gewezen op de grote maatschappelijke onrust over de vraag hoe het zover heeft kunnen komen dat iemand als Tristan een wapenverlof en wapens heeft kunnen verkrijgen en op het grote maatschappelijk
belang en het persoonlijk belang van de slachtoffers van het blootleggen van de achtergrond daarvan. Volgens verzoekers is het belang van de waarheidsvinding eens temeer duidelijk nu - weliswaar achteraf - blijkt van aanwijzingen dat de combinatie van Tristan met een wapenverlof en wapens een levensgevaarlijke was en dat daarom zeer kritisch moet worden gekeken naar een beroep op een verschoningsrecht en de eigen verantwoordelijkheid van de getuigen. Verzoekers hebben in dit verband verder gewezen op drie omstandigheden die de waarheidsvinding belemmeren, te weten i) IGZ heeft in haar onderzoek bij GGZ hoe om te gaan met het conflict van plichten de interne en externe rapporten niet aangetroffen, ii) het wapenverlof van Tristan is uit de kluis van de politie verdwenen en iii) het openbaar ministerie heeft de zaak tegen de anonieme getuige geseponeerd.

1.10
Het belang van de waarheidsvinding dat kan prevaleren boven het verschoningsrecht is het belang van de waarheidsvinding in rechte, te weten in dit voorlopig getuigenverhoor waar verzoekers door het leveren van getuigenbewijs vooraf opheldering over de feiten kunnen verkrijgen en in staat worden gesteld hun positie - in een eventuele aanhangige of aanhangig te maken bodemprocedure - beter te bepalen. De eerste door verzoekers genoemde argumenten zien niet op deze waarheidsvinding, maar op waarheidsvinding in het algemeen maatschappelijk belang of waarheidsvinding die het persoonlijk belang van verzoekers dient. De laatste door verzoekers genoemde argumenten die kennelijk betrekking hebben op de waarheidsvinding in het kader van dit voorlopig getuigenverhoor zijn noch op zichzelf bezien noch in onderling verband beschouwd aan te merken als zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de geheimhouder als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht.

1.11
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de getuigen zich ten aanzien van de bewijsthema’s waar zij over moeten worden gehoord kunnen beroepen op het in artikel 165, lid 2, aanhef en onder b, Rv bedoelde verschoningsrecht.

1.12
Verzoekers hebben te kennen gegeven dat zij - ook als het beroep op het verschoningsrecht van de getuigen slaagt - vragen hebben voor deze getuigen waar geen verschoningsrecht voor geldt. Verzoekers zullen in de gelegenheid worden gesteld om uiterlijk op 8 januari 2014 een lijst met de concrete vragen waar zij op doelen in het geding te brengen. De andere partijen zullen daar uiterlijk op 15 januari 2014 op kunnen reageren. ECLI:NL:RBDHA:2013:18017