Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 060422 kosten voortzetten paardenhobby dienen te worden aangemerkt als kosten ter voorkoming of beperking van schade

RBLIM 060422 kosten voortzetten paardenhobby dienen te worden aangemerkt als kosten ter voorkoming of beperking van schade
- kosten cf verzoek toegewezen 23 uur x € 255,00 + 21% = € 7096,65

2.
De feiten

2.1.
[ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] is op 9 januari 2007 een bedrijfsongeval overkomen tijdens haar werkzaamheden in de Stadsschouwburg te Heerlen. [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] heeft hierbij blijvend letsel opgelopen en is als gevolg van dit letsel blijvend en duurzaam arbeidsongeschikt.

2.2.
Ten tijde van het ongeval was [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] werkzaam als schoonmaakster bij [ X ] , een inmiddels gefailleerd schoonmaakbedrijf.

2.3.
De kantonrechter van de rechtbank Maastricht, locatie Sittard heeft bij vonnis van 31 december 2008 (zaaknummer 256806 CV EXPL 07-1564) onder meer geoordeeld dat [ X ] aansprakelijk is voor de door [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het haar op 9 januari 2007 overkomen bedrijfsongeval. Op grond van art. 7:954 BW heeft [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] een aanspraak op de aansprakelijkheidsverzekeraar van de inlenend werkgever [ X ] , te weten HDI.

2.4.
In 2014 is door partijen aan [ Y ] (hierna: [ Y ] ) van Arbeidsdeskundig Bureau Radar gevraagd een onderzoek te verrichten naar:
1. de hypothetische carrière van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] alsmede het daarbij behorende inkomen dat zij gegenereerd zou hebben, het ongeval weggedacht;
2. de noodzaak en de omvang van de huidige en toekomstige huishoudelijke hulp (tuin, paardenverzorging en honden) alsmede eventuele aanpassingen in en om de woning;
3. advies bij de aanschaf van een scootmobiel. Dit heeft geresulteerd in een aantal achtereenvolgende onderzoeksrapporten van 11 april 2014, 30 april 2014, 7 mei 2014, 11 juni 2014 en 30 juni 2014.

2.5.
Bij beschikking van 6 augustus 2019 heeft deze rechtbank in de deelgeschillenprocedure tussen partijen het aanvullend voorschot op de vermogensschade afgewezen.

2.6.
[ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] heeft deze rechtbank verzocht tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht op grond van bezwaren tegen de rapportage van de eerder aangezochte arbeidsdeskundige [ Y ] . Bij beschikking van 30 juni 2021 heeft deze rechtbank geoordeeld:

"( ... ) Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bezwaren van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] tegen het deskundigenbericht van [ Y ] ( ... ) voldoende zwaarwegend en steekhoudend. Het verzoek ( ... ) kan dan ook worden toegewezen.

Voordat een nieuw te benoemen deskundige met zijn onderzoek kan starten dient de uitkomst te worden afgewacht van het voorlopig getuigenverhoor dat op verzoek van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] is gelast ( ... ) De processen-verbaal van deze getuigenverhoren die deskundige bij zijn onderzoek te worden betrokken. ( ... )

Tussen partijen bestaat evenwel nog discussie over het aantal paarden dat [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] bezat ten tijde van het ongeval. ( ... ) Deze discussie is naar het oordeel van de rechtbank relevant en dient te zijn beëindigd voordat de nieuwe deskundige zijn onderzoek start. ( ... ) Als partijen het hier niet over eens worden geeft de rechtbank partijen in overweging om hierover een deelschil te starten. ( ... )

In afwachting van het resultaat van voormeld voorlopig getuigenverhoor alsmede voormeld eventueel door [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] te starten deelgeschil over het aantal paarden dat zij bezat ten tijde van het ongeval, houdt de rechtbank thans iedere verdere beslissing aan. ( ... )"

2.7.
Op verzoek van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] heeft deze rechtbank bij beschikking van 8 december 2021 een voorlopig getuigenverhoor gelast. In het kader daarvan zijn op 28 februari 2022 als getuigen gehoord:
- [zus verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] (zus van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] )
- [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ]
- [ moeder verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] (moeder van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] )

3.
Het geschil

Het verzoek

3.1.
[ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] heeft verzocht dat de rechtbank op grond van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bij beschikking:
a) bepaalt dat de deskundige die benoemd zal worden om het verlies aan zelfwerkzaamheid van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] in kaart te brengen als uitgangspunt moet nemen dat [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] tot 2010 eigenaar of bezitter was van één paard en vanaf 2010 eigenaar of bezitter was en is van twee paarden en één pony'tje;
b) bepaalt dat de tijdsbesteding en daarmee de kosten in verband met verzorging van de paarden/het pony'tje onderdeel uitmaakt van het verlies aan zelfwerkzaamheid van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] en niet kan worden gezien als kosten ter voorkoming van schade;
c) subsidiair - voor zover de rechtbank oordeelt dat de tijdsbesteding/kosten in verband met de verzorging van de paarden/het pony'tje dienen te worden gezien als kosten ter voorkoming van immateriële schade en de vergoeding van deze schadepost gemaximeerd dient te worden tot het bedrag aan extra immateriële schade waarop [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] recht zou hebben gehad bij het beëindigen van haar paardenhobby - bepaalt dat de extra immateriële schade, tot welk bedrag de vergoeding van deze schadepost gemaximeerd moet worden, gesteld moet worden op de waarde van de opofferingen in tijd die [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] zich in de hypothetische situatie zonder ongeval pleegde te getroosten in verband met de verzorging van haar paarden om haar paardenhobby te kunnen uitoefenen terwijl de waarde van deze opofferingen kan worden gelijkgesteld aan de kosten van het inschakelen van een vervangende arbeidskracht;
d) HDI - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - veroordeelt tot betaling van de (buitengerechtelijke) kosten van € 7.096,65, te vermeerderen met het griffierecht.

3.2.
HDI heeft verweer gevoerd.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling - voor zover relevant - nader ingegaan.

Het tegenverzoek

3.4.
HDI verzoekt de rechtbank te verklaren voor recht dat:
- [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] voldoende schadeloos wordt gesteld door betaling door HDI aan haar van een bedrag van € 10.000,00 inclusief eventuele wettelijke rente voor alle vermogens- en niet vermogensschade die [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] door haar ongeval en de gevolgen daarvan leed of lijdt in verband met haar paardenhouden, paardrijden, paardenverzorging of andere onderdelen van de paardenhobby van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] , hetzij te betalen als definitieve vergoeding van kosten van schadebeperking ten aanzien van niet-vermogensschade van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] in verband met haar ongeval gerelateerde beperkingen bij het uitoefenen van haar paardenhobby, hetzij te betalen als aanvulling op het eerder reeds voldane smartengeld van € 50.000,00 in verband met die beperkingen, naar keuze van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] ;
- HDI door deze betaling van € 10.000,00 voor alle hiervoor bedoelde vermogens- en niet vermogensschade in haar verhouding tot [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] definitief is gekweten.

3.5.
[ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] heeft verweer gevoerd.

3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling - voor zover relevant - nader ingegaan.

4.
De beoordeling

Het verzoek

4.1.
Door het voorlopig getuigenverhoor is tussen partijen niet langer in geschil dat [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] ten tijde van het ongeval in januari 2007 eigenaar was van één paard, genaamd Hedwig. Voorts houdt [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] zich niet beroepsmatig met paarden bezig, maar betreft het een hobby.

4.2.
In geschil is of de door [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] gestelde schade als gevolg van het ongeval, bestaande uit gemaakte en te maken kosten in verband met de inschakeling van een derde (familie) ten behoeve van de voortzetting van haar paardenhobby, gekwalificeerd moet worden als vermogensschade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid, zoals [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] stelt, dan wel als kosten van beperking / voorkoming van immateriële schade, zoals HDI stelt.

4.3.
Noch in de wet noch in de jurisprudentie is steun te vinden voor het standpunt van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] . De rechtbank sluit zich dan ook aan bij Gerechtshof 's-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:1998:AB7574) en rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2017:6086) en is van oordeel dat de kosten verbonden aan het voortzetten van de paardenhobby van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] dienen te worden aangemerkt als kosten ter voorkoming of beperking van schade als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub a BW. Dergelijke kosten komen als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking voor zover dit redelijk is. Het vorenstaande betekent dat het verzoek onder b) afgewezen dient te worden.

4.4.
Nu de rechtbank zojuist heeft geoordeeld dat de kosten verbonden aan het voortzetten van de paardenhobby van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] niet als vermogensschade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid kunnen worden aangemerkt, komt aan het verzoek onder a) geen betekenis meer toe. Dit brengt met zich dat dit verzoek eveneens zal worden afgewezen.

4.5.
Het subsidiaire verzoek onder c) komt erop neer dat [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] de kosten van beperking van immateriële schade wil stellen op de kosten van het inschakelen van een vervangende arbeidskracht. Daarmee probeert [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] via de achterdeur alsnog de schade te berekenen als ware er sprake van verlies aan zelfwerkzaamheid. Daarbij geldt verder dat [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] geen concreet bedrag noemt en het op dit punt ook aan concrete informatie ontbreekt aan de hand waarvan de rechtbank een realistische schatting van die kosten kan maken. Het subsidiaire verzoek onder c) dient dan ook afgewezen te worden.

4.6.
Ten aanzien van de proceskosten, verzoek d), overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt, dient te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Dat is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Het door [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] ingediende verzoekschrift kan niet als volstrekt onnodig of onterecht worden beschouwd. De discussie tussen partijen zag niet enkel op het aantal paarden waarvan [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] ten tijde van het ongeval eigenaar was. Het geschil tussen partijen heeft ook betrekking op de vraag of de kosten aangemerkt dienen te worden als vermogensschade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid of kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub a BW. De rechtbank zal daarom overgaan tot een begroting van de kosten aan de zijde van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] .

4.7.
Mr. Verbeemen stelt in totaal een bedrag van € 7.096,65 (inclusief btw) aan advocaatkosten te hebben gemaakt. Daarbij is zij uitgegaan van 23 uur, een uurtarief van € 255,00 en 21% btw. HDI heeft tegen het aantal gedeclareerde uren en het uurtarief geen bezwaar gemaakt. Gezien het voorgaande zullen de kosten van deze procedure aan de zijde van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] worden begroot op een bedrag van € 7.181,65 (€ 7.096,65 inclusief btw + € 85,00 griffierecht).

4.8.
Nu de aansprakelijkheid van HDI vaststaat, zal de rechtbank HDI, overeenkomstig het verzoek daartoe van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] , veroordelen tot betaling van de met het deelgeschil gemoeide kosten, zoals hiervoor onder r.o.4.7. door de rechtbank begroot is.

Het tegenverzoek

4.9.
HDI is bereid aan [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] een bedrag van € 10.000,00 aan kosten van beperking: van immateriële schade als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub a BW te betalen. De rechtbank overweegt dat HDI deze kosten van geen enkele onderbouwing heeft voorzien. Een beslissing over deze kostenpost is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet mogelijk. Concrete informatie aan de hand waarvan een realistische schatting kan worden gemaakt, ontbreekt. Het lijkt erop dat de verzorging van de paarden een gezamenlijke familiaire aangelegenheid is. Iedereen (ouders, zus en schoonbroer) draagt een steentje bij en neemt waar nodig de zorg of taken van een ander (tijdelijk) over. Echter wat de rol van ieder gezinslid en hun bijdrage daarin precies is (geweest), is onduidelijk. Deze kwestie is dus nog onvoldoende uitgekristalliseerd voor een in het kader van de deelgeschilprocedure door de rechtbank te nemen beslissing op dit punt, op basis van de zich in het dossier bevindende informatie. Het vorenstaande brengt met zich dat het tegenverzoek zal worden afgewezen.

4.10.
Mr. Verbeemen stelt dat met het tegenverzoek extra werkzaamheden gemoeid waren van één uur. Nu dit van de zijde van HDI niet is betwist, zullen de kosten van deze procedure aan de zijde van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] worden begroot op een bedrag van € 308,55 inclusief btw (1 uur x € 255,00 en 21% btw). Nu de aansprakelijkheid van HDI vaststaat, zal de rechtbank HDI, overeenkomstig het verzoek daartoe van [ verzoekster, verweerster in het zelfstandig tegenverzoek ] , veroordelen tot betaling van deze kosten.

Met dank aan mevrouw mr. M.H.M. Verbeemen, Wout van Veen Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2022/RBLIM-060422