Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 210306 Motorongeval met te hoge snelheid

Hof Arnhem 21-03-2006:
Met grief 2 in het principaal appèl betoogt [appellant] allereerst dat deze snelheidsovertreding niet causaal geoordeeld kan worden voor het ontstaan van het ongeval. [appellant] verliest daarbij uit het oog dat snelheidsbepalingen in het wegverkeer, in het bijzonder in de bebouwde kom, de strekking hebben het gevaar van verkeersongevallen met daaraan verbonden schade te beperken. Ingevolge de zogenaamde omkeringsregel brengt dat met zich dat causaal verband in de zin van “conditio sine qua non”-verband tussen de snelheidsovertreding en de direct daarop gevolgde aanrijding moet worden aangenomen, tenzij [appellant] stelt en bewijst dat zulk verband ontbreekt. Hij heeft niet aangeboden het ontbreken van dat verband te bewijzen.

2.11  Met grief 3 in het principaal appèl komt [appellant] op tegen de beslissing van de rechtbank dat de fouten van [appellant] en van [E.] in gelijke mate aan het ontstaan van de aanrijding hebben bijgedragen.
In het licht van het slagen van grief I kan die beslissing geen stand houden. De belangrijkste oorzaak van het ongeval ligt - naar het oordeel van het hof - in het rijgedrag van [E.] die, naar moet worden aangenomen, zowel de haaientanden als het voor hem geldende rode verkeerslicht heeft genegeerd en bij rood licht de rijbaan die naar de Pleijweg voert is gaan oversteken. Niettemin kan van de verkeersfouten van [appellant] niet gezegd worden dat deze daarbij geheel in het niet vallen, te meer waar ieder van hen op zulke fouten van anderen bedacht moest zijn. [appellant] heeft wezenlijk bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval door accelerend naar en vervolgens met een aanzienlijk te hoge snelheid en, vermoedelijk mede daardoor veroorzaakte, onvoldoende aandacht voor overige weggebruikers op het kruispunt af te rijden waar het ongeval heeft plaatsgehad. Uit de mogelijk korte stilstand van de bromfiets vóór het oversteken mocht [appellant] niet afleiden dat de bromfiets niet zou gaan oversteken, zeker nu de bestuurder zichtbaar slechts lette op het van Nijmegen komend verkeer. Het hof oordeelt dat de fouten van [appellant], gelet op de mate waarin zij ieder tot het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen, moeten leiden tot een vermindering van de schadeplichtigheid van London met 20%. Voor het toepassen van een billijkheidscorrectie in verband met het door [appellant] opgelopen letsel bestaat geen grond, nu [appellant] noch de aard en ernst noch de gevolgen van dit letsel voldoende heeft gesteld.

2.12  Bij haar grief 4 in het incidenteel appèl, die ook de toepassing van artikel 6:101 lid 1 BW op het onderhavige geval betreft, voert London nog aan dat meegewogen moet worden dat [appellant] als motorrijder grotere letselschade op de koop toeneemt. De enkele, van algemene bekendheid zijnde omstandigheid dat motorrijders in verhouding tot automobilisten bij aanrijdingen eerder en ernstiger letselschade oplopen, is evenwel onvoldoende om de vergoedingsplicht van London jegens [appellant] te verminderen.
LJNAV7648