Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zwolle 310507, linksaffer schampt motorrijder 2/3 aansprakelijk, ervaringsfeit

Rb Zwolle 310507, linksaffer schampt motorrijder 2/3 aansprakelijk, ervaringsfeit dat motorrijders files inhalen Partijen worden verdeeld gehouden over het antwoord op de vraag aan wie de aanrijding van 10 april 2006 is te wijten.

2.1 De kantonrechter stelt voorop dat [eisende partij] een gedraging in het verkeer heeft verricht die hij uit het oogpunt van verkeersveiligheid alleen dan mocht verrichten als hij daarmee geen gevaar of hinder voor het overige verkeer zou veroorzaken. Het inhalen van langzaam rijdend dan wel stilstaand verkeer op een drukke weg binnen de bebouwde kom tijdens de ochtendspits is immers een verkeersgedraging waaraan zekere risico’s kleven en die in relevante mate gevaarzettend moet worden beschouwd, zeker indien die gedraging wordt verricht kort voor een linksgelegen inrit naar een parkeerplaats en de 30 meter daarna gesitueerde verkeerslichten. Er moet immers in dat geval rekening mee worden gehouden dat een (eventuele) richtingaanduiding niet is bedoeld voor de richtingverandering na de verkeerslichten doch ziet op de daarvoor gelegen inrit.
2.2 Uit vast staande feit dat de aanrijding heeft plaatsgevonden op dan wel dicht tegen de middenas van de weg aan volgt dat [eisende partij] voornemens was om de voor hem rijdende auto(‘s) slechts op korte zijdelingse afstand te passeren en dat hij rekende op een door hem aangenomen weggedrag van [gedaagde partij], kennelijk dat [gedaagde partij] zijn richting tot aan de verkeerslichten zou vervolgen. Tegen de achtergrond van de ook voor [eisende partij] zichtbare, eerder gelegen inrit heeft hij met dat weggedrag onvoldoende rekening gehouden met een in het verkeer altijd mogelijke onverwachte handeling van zijn voorligger. Daardoor heeft [eisende partij] zijn motor niet tijdig tot stilstand kunnen brengen toen [gedaagde partij] voor hem opdoemde.
2.3 Met het voorgaande heeft [eisende partij] aldus een gevaarzettende manoeuvre uitgevoerd, waardoor de aanrijding (mede) aan hem te wijten is.
3.1 Anders dan [gedaagde partij] heeft betoogd, is de kantonrechter van oordeel dat ook hij een manoeuvre heeft uitgevoerd die hij pas mocht verrichten indien hij daardoor voor het overige verkeer geen gevaar of hinder zou veroorzaken. Uit de door partijen overgelegde stukken is weliswaar niet onomstotelijk gebleken - hoewel daarvoor in het door partijen ingevulde en ondertekende aanrijdingsformulier als ook in het door de politie van het ongeval opgemaakte registratieset zwaarwegende aanwijzingen zijn te vinden - dat [gedaagde partij] met zijn auto de middenas van de weg heeft overschreden doch wel dat [gedaagde partij] onmiddellijk voorafgaande aan de aanrijding naar links heeft gestuurd met de bedoeling om de nabij gelegen inrit linksaf in te slaan. Op die wijze heeft [gedaagde partij] een in artikel 54 RVV bedoelde bijzondere manoeuvre ingezet.
3.2 Die bijzondere manoeuvre wordt niet anders indien zou moeten worden aangenomen dat [gedaagde partij] onmiddellijk voorafgaande aan de aanrijding tot stilstand was gekomen, zoals hij stelt en [eisende partij] betwist. [gedaagde partij] had deze manoeuvre immers pas mogen inzetten indien hij zich ervan had vergewist of er geen ander verkeer was dat hij voor moest laten gaan, waartoe artikel 54 RVV hem verplicht. Een en ander betekent eveneens dat het debat van partijen of [gedaagde partij] zijn richtingaanwijzer naar links had aanstaan als niet relevant in het midden kan blijven.
3.3 De op [gedaagde partij] rustende verplichting klemt te meer nu hij zich, zoals blijkt uit de door de politie opgetekende verklaring van [gedaagde partij], ervan bewust was dat [eisende partij] (al) geruime tijd achter hem reed. [gedaagde partij] had er aldus rekening mee moeten houden dat - zoals bij motorrijders niet ongebruikelijk - bij een afremmend en tot stilstand komend verkeer bij verkeerslichten - zoals in dit geval - de door hem eerder waargenomen motorrijder een inhaalmanoeuvre zou uitvoeren. [gedaagde partij] heeft ook niet gesteld dat hij op het moment dat hij zijn bijzondere manoeuvre inzette, in zijn spiegels heeft gekeken om die mogelijkheid uit te sluiten.
4. De slotsom is dat zowel [eisende partij] als [gedaagde partij] een verkeersfout hebben gemaakt. Het aandeel van de fout van [gedaagde partij] moet echter als van zwaarder gewicht worden geacht dan die van [eisende partij]. Hieraan bestaat aanleiding om [gedaagde partij] 2/3 van de schade te laten dragen en 1/3 voor rekening van [eisende partij] te laten.
LJN BA8655