Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 241121 motor haalt andere motor rechts in en komt in botsing met uit parkeerplek wegrijdende derde motor; rb gelast getuigenverhoor

RBROT 241121 motor haalt andere motor rechts in en komt in botsing met uit parkeerplek wegrijdende derde motor; rb gelast getuigenverhoor

locatie ongeval: https://goo.gl/maps/ps8ufq4SdhjafsEV6

2.
De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde 2] zijn op 7 juni 2020 op de Molenvliet te Zwijndrecht, ongeveer ter hoogte van [adres] , betrokken geraakt bij een (verkeers-)ongeval. [eiser] en [gedaagde 2] reden beiden op hun motor en zijn met elkaar in aanraking gekomen (hierna: het ongeval), ten gevolge waarvan (alleen) [eiser] met zijn motor ten val is gekomen.

2.2.
Op de Molenvliet is de maximum toegestane snelheid 50 kilometer per uur.

2.3.
[gedaagde 2] was ten tijde van het ongeval op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) verzekerd bij Achmea.

2.4.
[eiser] heeft bij het ongeval ernstig letsel opgelopen in de vorm van een open beenbreuk.

3.
Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat [gedaagde 2] en/of Achmea aansprakelijk zijn voor de volledige schade van [eiser] voortvloeiende uit het ongeval van 7 juni 2020 op de Molenvliet in Zwijndrecht, als ook Achmea te veroordelen om aan [eiser] te vergoeden de nader bij staat op maken schade, vermeerderd met rente en kosten.

3.2.
Achmea en [gedaagde 2] voeren verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure, zulks bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.
De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde 2] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade. Partijen twisten primair over de toedracht van het ongeval.

4.2.
Omtrent de toedracht van het ongeval gaan beide partijen van het volgende uit. [gedaagde 2] reed, voorafgaand aan het ongeval, achter een andere motorrijder, de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ). Gezien vanuit de rijrichting van [gedaagde 2] waren er aan de linkerzijde van de weg enkele wasboxen van een autowasstraat en aan de rechterzijde parkeerplekken, “kops” (dwars) ten opzichte van de rijrichting. [persoon A] remde op een gegeven moment af. [eiser] stond op zijn motor op een parkeerplek klaar voor vertrek. [persoon A] remde af en [eiser] begreep dat [persoon A] hem vóór liet gaan bij het wegrijden vanuit zijn parkeerplaats, waarna [eiser] uit de parkeerplek is weggereden, rechtsaf, dus in dezelfde rijrichting als [persoon A] en [gedaagde 2] . Toen [persoon A] afremde heeft [gedaagde 2] [persoon A] rechts ingehaald. [gedaagde 2] heeft na die inhaalmanoeuvre naar links moeten uitwijken vanwege de (weggereden) [eiser] en heeft vervolgens met zijn motor [eiser] (of de motor van [eiser] ) geraakt.

[gedaagde 2] heeft [eiser] niet gezien op het moment dat hij besloot [persoon A] rechts in te halen. [eiser] heeft [gedaagde 2] niet gezien op het moment dat hij besloot er gebruik van te maken dat [persoon A] hem voor liet gaan.

4.3.
[eiser] stelt dat het ongeval is te wijten aan de gedragingen van [gedaagde 2] en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan. [persoon A] verminderde vaart en verplaatste zich richting de wasboxen door zich van rechts op de rijbaan naar het midden van de rijbaan te verplaatsen. [persoon A] liet vervolgens [eiser] voorgaan om uit de parkeervakken te vertrekken. [gedaagde 2] kwam met te hoge snelheid voor de situatie, en/of te kort (te dicht) op [persoon A] aanrijden, en moest, toen [persoon A] remde, kennelijk noodgedwongen de inhaalmanoeuvre rechts langs [persoon A] inzetten, maar hij had [persoon A] in die situatie nooit rechts mogen inhalen, omdat én de weg smal is, én [persoon A] nog niet stil stond, nog geen (linker)knipperlicht aan had gezet, en zich niet geheel links op de rijbaan bevond maar alleen van rechts op de rijbaan naar de as van de rijbaan was bewogen, zodat er ter rechterzijde van [persoon A] weinig ruimte was, terwijl [persoon A] ook nog eens [eiser] vóór liet gaan. [eiser] was het parkeervak al uitgereden en reed dan ook al volledig op de rijbaan en ook in de richting van die rijbaan toen hij door [gedaagde 2] werd geraakt en ten val kwam. Het was geen botsing waarbij [gedaagde 2] hem raakte terwijl hij, [eiser] , nog schuin op de weg reed in de uitrijmanoeuvre. Als dat het geval was geweest, zou ook [gedaagde 2] zijn gevallen en schade hebben geleden. [gedaagde 2] schampte slechts met (de valbeugels van) zijn motor [eiser] (‘ motor).

4.4.
Achmea en [gedaagde 2] betwisten dat het ongeval is veroorzaakt door verwijtbare gedragingen van [gedaagde 2] en voeren daartoe – kort samengevat – het volgende aan voor wat betreft de feitelijke toedracht. [persoon A] verminderde vaart en sorteerde links op de rijbaan voor, tegen de wegas, terwijl hij met zijn benen balanceerde, zodat [gedaagde 2] begreep dat hij linksaf wilde slaan naar een wasbox, en zodat voldoende ruimte ontstond om [persoon A] rechts in te halen. [gedaagde 2] verminderde vaart bij het inhalen van [persoon A] , en heeft hierbij niet te hard gereden. [gedaagde 2] moest tijdens/na het inhalen van [persoon A] naar links uitwijken voor [eiser] , die uit het parkeervak was gekomen. De aanrijding vond plaats ter hoogte van een – ten opzichte van het parkeervak waaruit [eiser] was vertrokken – naast of nabij gelegen parkeervak. [eiser] had pas een paar meter afgelegd op de weg. [eiser] is bovendien in de linkerflank geraakt. Dit betekent dat de motor van [eiser] geraakt werd terwijl deze nog in een schuine lijn reed en niet in een rechte lijn nadat de wegrijmanoeuvre was voltooid. [eiser] had [gedaagde 2] voor moeten laten gaan alvorens uit het parkeervak weg te rijden.

4.5.
Om proces-economische redenen is in overleg met partijen besloten eerst de toedracht van het ongeval nader te onderzoeken aan de hand van een getuigenverhoor, bij gelegenheid waarvan in het bijzonder de getuige [persoon A] zal moeten worden gehoord, en voorts de partijen [eiser] en [gedaagde 2] , omdat helderheid omtrent de toedracht een noodzakelijke voorwaarde is om over aansprakelijkheid en eigen schuld te kunnen beslissen. Dit getuigenverhoor wordt gelast op de hierna te melden wijze.

4.6.
In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden. ECLI:NL:RBROT:2021:13555