RBNHO 210922 provincie niet aansprakelijk voor val met motor op 80 km/u-weg; geen gebrekkige weg
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 210922 provincie niet aansprakelijk voor val met motor op 80 km/u-weg; geen gebrekkige weg
locatie ongeval: goo.gl/maps
2
De feiten
2.1.
De Provincie is wegbeheerder van de A.C. de Graafweg te Medemblik (N 241), een geasfalteerde provinciale weg met twee rijstroken waar een maximumsnelheid van 80 km per uur geldt.
2.2.
Op 9 maart 2019 omstreeks 14.34 uur reed [eiser] op zijn motor (een Honda met kenteken [kenteken] ) op de N 241 in de richting van Wognum. Zijn minderjarige dochter [dochter] zat bij hem achterop de motor. Zijn partner [partner] reed op een andere motor achter hem.
2.3.
Ter hoogte van hectometerpaal 21.4, bij een lichte bocht naar rechts, is [eiser] ten val gekomen. De motor is doorgegleden over de andere weghelft en kon door de tegemoetkomende auto (een Opel van [betrokkene]) niet worden ontweken. De motor raakte de auto, waardoor deze met de wielen in de berm kwam en in de naastgelegen ondiepe sloot belandde.
2.4.
De verbalisant die na het ongeval ter plaatse is geweest, heeft op vragen van de gemachtigde van [eiser] op 22 augustus 2019 verklaard:
Ik kan me de zaak nog goed herinneren. Dit was die motorrijder die tijdens dat noodweer was gevallen op de A.C. de Graaf weg en waarbij de tegenpartij met zijn auto de sloot in was gereden. Dit was een zeer ervaren motorrijder het was echt mega rot weer, harde regen en zeer harde windstoten en hagel. We hebben daar ter plaatse de strepen op het wegdek gecontroleerd op gladheid en deze waren op dat moment wel glad. Of dit kwam door het weer of dat de strepen altijd glad zijn is mij niet bekend.
2.5.
In opdracht van [eiser] heeft Bosccha Ongevallenanalyse B.V. de toedracht van het ongeval onderzocht. In het rapport van 14 september 2020 staat onder meer:
( ... )
Op 24 juli 2020 heb ik op en nabij de ongevalplaats gesproken met [eiser] over de toedracht van het hem overkomen ongeval. ( ... ) Tijdens het gesprek heb ik aantekeningen gemaakt die ik daarna heb uitgewerkt naar een conceptverklaring. Deze heb ik hem doen toekomen en na het aanbrengen van een enkele correctie accordeerde hij op 27 juli 2020 de volgende verklaring:
( ... ) Op een gegeven moment reden we op de N241 (tussen Opmeer en Wognum). We zijn daar niet bekend. Ik reed voorop en [partner] reed schuin rechts achter mij (baksteen verband). ( ... ) Ik rijd dan wat links van het midden op onze rijstrook. Zodoende hebben we beiden goed zicht op hetgeen voor ons ligt. ( ... ) Die zaterdag middag was het een beetje druilerig weer. Er was sprake van motregen. Het slechte weer waarover de Politie spreekt (windstoten, harde regen en hagel) kwam pas nadat het ongeval gebeurd was. Op de N241 was het erg druk. In beide richtingen reden er veel voertuigen. Het elkaar inhalen was niet aan de orde. We reden volgens mij met een snelheid van ca. 76 á 77 km/u, beslist geen 80 km/u. Voordat we bij de bewuste flauwe bocht naar rechts kwamen was er geen enkel vermoeden bij ons dat het wel eens glad zou kunnen zijn. Ik anticipeerde op de te nemen bocht naar rechts door iets snelheid te minderen. Plotseling voelde ik dat het achterwiel begon uit te breken. Dit ging naar links. Ik corrigeerde meteen door naar links te sturen teneinde motor terug te halen, maar dat hielp niet meer. Na die correctie ging de Honda “plat” op zijn linkerflank. ( ... )
U vraagt mij naar de oorzaak van het gaan slippen/uitbreken van de achterband. Naar mijn mening is dat een las geweest in het wegdek. Er was in die bewuste bocht een lange lasnaad in de langsrichting. Daar heb ik zeker niet op gereden, want dat is bij regen vragen om moeilijkheden (net als het rijden op/over witte strepen). Maar deze lasnaad in de langsrichting had ook af en toe een aftak in dwarsrichting. Die kan ik natuurlijk niet ontwijken. Nu ik hier sta en de lasnaad van toen vergelijk met zoals die er nu uitziet, dan valt het me op dat hij nu redelijk vlak aansluit op het wegdek, maar toen duidelijk boven het wegdek uitstak. ( ... )
Mijn vrouw [partner] heeft het ongeval zien gebeuren. Zij zag dat mijn motor plotseling en zonder duidelijke reden ging wiebelen. Vervolgens zag zij dat ik probeerde te corrigeren, maar dat dit niet hielp. Ik hoor haar zeggen dat ik een hele goede motorrijder ben die nooit risico’s neemt en al helemaal niet als dochter [dochter] bij mij achterop zit. ( ... )
2.6.
Aan het ongeval kon ik niets doen. We reden niet te hard en ik reed zeer geconcentreerd (ook met het oog op het meerijden van dochter [dochter] en mijn vrouw [partner] die nog niet zoveel ervaring heeft). Ik heb niet over witte strepen gereden en ook niet over de langsnaad van de bitumen las. Naar alle waarschijnlijkheid ben ik onderuit gegaan als gevolg van het niet kunnen ontwijken van dwarslassen in het wegdek (ter reparatie van scheurvorming).
(…)
Plaats van het onderuit gaan
Ter plaatse hebben [eiser] en zijn vrouw [partner] aangegeven waar (ongeveer) de Honda destijds onderuit is gegaan. Daarover bestond bij hen geen enkele twijfel. [partner] heeft op enige afstand schuin achter [eiser] gereden en zij had daardoor een goed zicht op het gebeurde. Het door hen aangewezen traject besloeg een meter of 11 in lengte. Aan het begin van dat traject heb ik een oranje pylon geplaatst. De foto’s laten zien dat de problemen ontstaan zijn in een flauwe bocht naar rechts (kijkend in zijn rijrichting).
Ter hoogte van die pylon laat de rechterrijstrook niet alleen een bitumen lasnaad zien die in de lengte richting ligt, maar ook ééntje in dwarsrichting (rechts van de langsnaad en die richting de berm loopt). ( ... ) Ca. 11 meter verderop (in de rijrichting van [eiser] ) is de langsnaad nog steeds aanwezig maar is daar nu ook een dwarsnaad bijgekomen die naar links (richting de wegas verloopt). ( ... )
[eiser] en zijn vrouw [partner] hebben verklaard dat zij schuin achter elkaar hebben gereden. [eiser] wat links (van het midden) in de rechterrijstrook en [partner] wat rechts (van het midden) van de rechterrijstrook ( ... ). Dat brengt met zich mee dat ter hoogte van de ongevalplaats [eiser] links van de langsnaad zal hebben gereden en [partner] rechts daarvan. ( ... )
Oorzaak van het onderuit gaan
( ... )
Uiteraard heb ik het wegdek grondig bekeken met het oog op het vinden van een reden waarom het achterwiel van de motorfiets zo plotseling is uitgebroken. Ik vond geen scheuren of oneffenheden die de aanleiding zouden kunnen hebben gevormd van het uitbreken. Misschien is er een relatie te leggen met een (te) lage wrijvingscoëfficiënt van het wegdek. Dat is zonder stroefheidsmetingen niet vast te stellen. ( ... )
Met een meetresultaat van 0,571 en 0,585 bevond het desbetreffende weggedeelte zich in 2017 nog wel boven de norm van 0,44 en zou dit in 2019 mogelijk ook zo zijn geweest, maar qua stroefheid is dit wegdek bepaald niet in optimale/top conditie.
De vraag kan gesteld worden welke waarde er kan worden gegeven aan het alleen noemen van meetresultaten (uit 2017) in de lopende discussie of de rijbaan op de ongevalplaats wel voldoende veiligheid bood.
In dat kader is het van belang om te weten waar de meting precies werd uitgevoerd. Welke eisen worden er aan dergelijke metingen gesteld en wie heeft de normen daarvoor opgesteld (CROW?). Het kan naar mijn mening zo zijn dat de meetresultaten gelden voor bepaalde plaatsen / posities in het opgegeven traject, maar dat daarmee nog geen uitsluitsel is te geven ten aanzien van de specifieke plaats op de rijbaan waar het in dit geval mis is gegaan.
Wat dat betreft viel het me op dat er lichte spoorvorming waarneembaar is in de door [eiser] aangegeven rijpositie (links van het midden) op de rechter rijbaanhelft. ( ... ) De diepte van dat spoor bedraagt daar 1,5 cm.
In het door het echtpaar aangegeven traject waar hij onderuit is gegaan passeert hij een dwarslas die gesitueerd is tussen de langsas en de wegas. Bedoelde lasnaad is te zien op de foto’s die op pagina 5 zijn geplaatst en die deel uitmaken van [eiser] zijn verklaring. Op 9 maart 2019 stak die lasnaad duidelijk verder boven het omliggende wegdek uit dan toen ik de ongevalplaats bezichtigde op 24 juli 2020.
Als ik alle factoren langsloop die bij elkaar waarschijnlijk geleid hebben tot het gaan verliezen van de controle over zijn motorfiets zijn dat waarschijnlijk de volgende:
1. Een behoorlijk gesleten wegdek (nog wel boven de norm in 2017, maar het is de vraag of de meetresultaten ook betrekking hebben op de precieze plaats waar het mis is gegaan);
2. Het onderuit gaan vond plaats tijdens het doorrijden van een (flauwe) bocht naar rechts (in een bocht gaat een tweewieler nu eenmaal eerder onderuit dan op een recht gedeelte);
3. In het rijspoor waar [eiser] doorreed zal meer regen water hebben gestaan dan in het omringende weggedeelte. Daardoor zal de kans op het gaan slippen zijn toegenomen.
4. De boven het wegdek uitstekende (dwarse) lasnaad werkt verstorend op het contact band/wegdek. De wrijvingscoëfficiënt van die las zal naar mijn overtuiging (ver)onder die van de omliggende wegdekverharding liggen. ( ... )
Conclusies
( ... )
3. Er zijn geen aanwijzingen dat het rijgedrag van [eiser] (bijvoorbeeld de snelheid) en/of de technische staat van de motorfiets (bijvoorbeeld een gladde band) een negatieve invloed hebben gehad op de oorzaak van dit ongeval.
4. Naar alle waarschijnlijkheid is de oorzaak gelegen in de volgende combinatie van factoren:
- wegdek dat niet meer optimaal was (maar mogelijk nog wel boven de gestelde norm);
- dwarse lasnaad die boven het wegdek uitstak
- rijspoor van ca. 1,5 cm diep waarin regenwater zal hebben gestaan
- de flauwe bocht naar rechts.
2.7.
Door het ongeval is de motor zwaar beschadigd geraakt. Deze schade is door een expert begroot op € 5.625,-. [eiser] zelf is door het ongeval niet gewond geraakt maar heeft daarna wel enige behandelingen door de fysiotherapeut ondergaan. Dochter [dochter] is ongedeerd gebleven.
3
De vordering
3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter:
I. voor recht verklaart dat de Provincie op grond van artikel 6:714 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiser] door het ongeval op 9 maart 2019 heeft geleden;
II. de Provincie veroordeelt tot betaling aan [eiser] van de door hem geleden schade ad€ 12.913,70 inclusief wettelijke rente;
III. de Provincie veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 904,14;
IV. de Provincie veroordeelt tot betaling van de proceskosten inclusief de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat hem als gevolg van het gebrekkige wegdek van de N 214 een ongeval is overkomen waardoor hij schade heeft geleden. De Provincie is als wegbeheerder op grond van het bepaalde in artikel 7:174 BW aansprakelijk voor de geleden schade die bestaat uit materiële en immateriële schade.
4
Het verweer
4.1.
De Provincie betwist de vordering. Zij voert daartoe het volgende aan. Primair is de Provincie van oordeel dat de toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan, zodat ook niet vast staat dat het ongeval het gevolg is van het door [eiser] gestelde gebrekkige wegdek. Subsidiair betwist de Provincie dat sprake is van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW. Het wegdek voldeed nog aan het minimaal vereiste stroefheidsniveau. Verder zijn bitumen lasnaden een algemeen aanvaarde en veilige manier van herstel van scheuren in asfalt. Meer subsidiair voert de Provincie aan dat sprake is van eigen schuld van [eiser] omdat hij zijn rijgedrag onvoldoende heeft aangepast aan de wegomstandigheden en het weer. Dat moet ertoe leiden dat tenminste een deel van de schade voor eigen rekening van [eiser] komt.
5
De beoordeling
Juridisch toetsingskader
5.1.
Op grond van artikel 6:174 BW is de wegbeheerder aansprakelijk indien een weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert en dat gevaar zich verwezenlijkt. Bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is. Daarbij is ook van belang hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Verder komt betekenis toe aan de toenmalige stand van wetenschap en techniek en de financiële kaders waarbinnen het de wegbeheerder zijn beleidsdoelstellingen tracht te realiseren. Tenslotte is van belang dat het enkele feit dat de weg ter plaatse gevaar oplevert, onvoldoende is voor het oordeel dat de weg niet voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld.
5.2.
De stelplicht en de bewijslast rusten in beginsel op de benadeelde. Die stelplicht en bewijslast zien niet alleen op de gebrekkigheid van de weg, maar ook op het causaal verband tussen die gebrekkigheid en het ongeval. Dat betekent dat de stelplicht en bewijslast betreffende de toedracht van het ongeval op [eiser] rusten, tenzij hij een beroep heeft gedaan op de omkeringsregel van artikel 150 Rv. Dat laatste heeft hij echter niet gedaan, zodat het bewijsrisico van de toedracht van het ongeval op hem blijft rusten. Overigens zouden ook in het geval hij wel een beroep zou hebben gedaan op de omkeringsregel, de stelplicht en de bewijslast betreffende de gebrekkigheid van de weg op [eiser] blijven rusten.
Ongevalsanalyse
5.3.
Uit het door [eiser] overgelegde ongevalsrapport volgt dat de oorzaak van het ongeval naar alle waarschijnlijkheid is gelegen in een combinatie van de volgende factoren:
- wegdek dat niet meer optimaal was (maar mogelijk nog wel boven de gestelde norm);
- dwarse lasnaad die boven het wegdek uitstak;
- rijspoor van ca. 1,5 cm diep waarin regenwater zal hebben gestaan;
- de flauwe bocht naar rechts.
Naar de kantonrechter begrijpt, stelt [eiser] zich op het standpunt dat op grond van deze factoren de N 214, althans het wegvak waar het ongeval plaatsvond, gebrekkig is.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat geen van voornoemde omstandigheden (onafhankelijk van elkaar of in samenhang bezien) maakt dat sprake is van een wegvak dat niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Daartoe is het volgende redengevend. Uitgangspunt is dat van de Provincie niet kan worden verlangd dat een weg continu in een staat van uiterste perfectie verkeert en op ieder punt volkomen egaal en stroef is onder iedere denkbare weersomstandigheid. Van de Provincie kan wel worden verwacht dat een weg in een staat van onderhoud verkeert die niet ligt beneden het niveau dat van een wegbeheerder kan worden geëist. Dat onderhoudsniveau is vastgelegd in richtlijnen die hier als minimumnorm te gelden hebben.
Stroefheid
5.5.
Dat het wegdek, zoals in het rapport wordt gesteld, niet meer in optimale/top conditie verkeerde, is niet bepalend voor de vraag of sprake is van een gebrekkige weg in de zin van artikel 6:174 BW. Het wegdek moet voldoen aan daarvoor geldende minimale normen. Aan die minimum normen moet dus worden getoetst. Partijen zijn het er over eens dat de minimale stroefheidsindex 0,440 bedroeg.
Verder volgt uit de door de Provincie overgelegde Richtlijnen handelwijze bij onvoldoende stroefheid of teveel spoorvorming (hierna: de Richtlijnen) dat indien de gemeten waarde zich (ten minste) tot 0,03 boven de norm bevindt, geen veiligheids- of onderhoudsmaatregelen genomen hoeven te worden. De meting vindt ongeveer één keer in de twee jaar plaats en de laatste meting van vóór het ongeval was in maart 2017. Toen werd een seizoensgecorrigeerde waarde van 0,571 gemeten, terwijl in 2015 nog sprake was van een waarde van 0,606, derhalve een afname van 0,035. Volgens de Provincie ligt het voor de hand dat de afname tussen 2017 en 2019 ook in die orde van grootte lag, waardoor ook in 2019 de minimale norm van 0,440 ruimschoots werd gehaald. Ook als sprake zou zijn geweest van een grotere afname, dan ligt het niet voor de hand dat deze zodanig groot was dat daardoor de minimumnorm in 2019 niet meer werd gehaald. In het ongevallen rapport wordt dat eigenlijk ook wel bevestigd omdat de rapporteur aangeeft dat de waarde in 2019 mogelijk ook nog boven het minimum lag. Indien en voor zover [eiser] betoogt dat niet vast staat dat is gemeten op de precieze plek van het ongeval, geldt dat [eiser] die precieze plek zelf ook niet aanwijst, anders dan dat het ongeval plaatsvond ter hoogte van hectometerpaal 21.4. De stroefheidsmeting heeft plaatsgevonden tussen hectometerpalen 21.3 en 21.4, zodat de kantonrechter het er voor houdt dat die meting min of meer de situatie ter plaatse van het ongeval aangeeft. Dat de stroefheid binnen het wegvak van honderd meter sterk kan verschillen, is gesteld noch gebleken.
Lasnaad
5.6.
Voor wat betreft de lasnaad geldt dat, zoals de Provincie ook heeft aangevoerd, het gaat om een gebruikelijke manier van het repareren van scheuren in het wegdek. Van de Provincie kan niet worden verlangd dat iedere scheur in het wegdek wordt gerepareerd door het aanbrengen van een nieuwe asfaltlaag: dat zou te kostbaar en ook onwerkbaar zijn. Wegdeelnemers dienen rekening te houden met bitumen lasnaden in het wegdek en [eiser] deed dat ook gelet op zijn verklaring dat hij in elk geval niet op de lasnaad in de lengterichting van de weg reed. Weliswaar kunnen lasnaden die overdwars lopen niet altijd worden vermeden, maar daarvoor geldt dat het contact tussen het wiel en de dwarsnaad zodanig kort is dat de kans dat hierdoor een ongeval ontstaat, zodanig gering is dat niet van een wegbeheerder kan worden verlangd dat hij scheuren op een andere manier herstelt. Dat geldt ook indien en voor zover de dwarsnaad iets boven het wegdek heeft uitgestoken, nog daargelaten dat uit het rapport niet blijkt in hoeverre dat het geval was.
5.7.
Daar komt bij dat uit het rapport in combinatie met de overgelegde foto’s en verklaringen volgt dat het niet waarschijnlijk is dat [eiser] door een dwarse lasnaad ten val is gekomen. Hij heeft immers verklaard dat hij reed links van de bitumen lasnaad die in de lengterichting van de weg loopt en rechts van de witte middenstrepen. Op de plek waar volgens hem en zijn partner de val is ingezet, bevindt zich op dat stuk weg echter geen dwarsnaad. Die bevindt zich daar alleen aan de rechterzijde van de lasnaad in de lengterichting, waar de partner van [eiser] reed en niet [eiser] zelf.
heeft vervolgens nog aangevoerd dat het door spoorvorming aannemelijk is dat zijn achterwiel wat naar rechts is uitgeweken en de lasnaad in de lengterichting heeft geraakt, maar dat sluit niet aan op zijn verklaringen dat hij beslist niet over de lasnaad in de lengterichting is gereden omdat dit bij regen vragen om moeilijkheden is.
Spoorvorming
5.8.
Uit het rapport volgt tenslotte dat sprake was van spoorvorming van (op het diepste deel) 1,5 cm diep. Ook spoorvorming is een veel voorkomend fenomeen op de Nederlandse wegen waarmee bestuurders van motorvoertuigen rekening moeten houden. Uit de eerdergenoemde Richtlijnen volgt dat pas bij spoorvorming van 18 mm (dus 1,8 cm) handelen van de wegbeheerder geboden is. Bij 1,5 cm was er dus geen aanleiding voor de Provincie om herstelmaatregelen te nemen of om zelfs maar waarschuwingsborden te plaatsen. Ook voor spoorvorming geldt dat van de Provincie niet kan worden verlangd dat ieder spoor, hoe ondiep ook, onmiddellijk wordt verwijderd: dat zou te kostbaar en onwerkbaar zijn. Overigens blijkt uit de verklaringen van [eiser] zelf niet dat de spoorvorming heeft geleid tot het ongeval.
5.9.
Uit de enkele omstandigheid dat delen van de N 241 na het ongeval zijn voorzien van een nieuwe asfaltlaag, kan niet worden afgeleid dat het wegvak waar [eiser] ten val is gekomen, ten tijde van het ongeval niet meer voldeed. De Provincie heeft immers aangevoerd dat regelmatig metingen plaatsvinden om te kunnen vaststellen of een weg nog aan de minimaal daaraan te stellen eisen voldoet. Alleen als dat niet meer het geval is, gaat de Provincie over tot het aanbrengen van een nieuwe asfaltlaag. Dat komt de kantonrechter gelet op de wens van de Provincie om haar beperkte financiële middelen zo doelmatig mogelijk in te zetten, logisch voor. Uit de omstandigheid dat het wegvak waar het ongeval plaatsvond, niet meteen is voorzien van een nieuwe asfaltlaag kan dus eerder worden afgeleid dat deze nog voldeed aan de daaraan te stellen eisen dan het tegendeel.
Bocht
5.10.
Uiteraard kan de omstandigheid dat sprake was van een flauwe bocht in de weg hoe dan ook niet leiden tot de conclusie dat de weg niet voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden gesteld mogen worden. Wegen hebben nu eenmaal bochten en in dit geval was blijkens de overgelegde foto’s sprake van een zeer flauwe bocht die zeer goed overzienbaar was.
Conclusie
5.11.
De conclusie van het voorgaande is dat geen van de door [eiser] aangevoerde omstandigheden maakt dat sprake is van een gebrekkige weg in de zin van artikel 6:174 BW. Ook als die omstandigheden in combinatie met elkaar worden bezien, is dat niet het geval. Een bestuurder van een motorvoertuig moet er bij het rijden op een provinciale weg rekening mee houden dat sprake kan zijn van een flauwe bocht met lichte spoorvorming, een niet meer optimaal wegdek (dat door regen glad kan worden) en de aanwezigheid van lasnaden. Verder geldt dat een motor nu eenmaal een balansvoertuig is. Die balans kan door een nat wegdek of een kleine oneffenheid in de weg al worden verstoord, waardoor ook een ervaren en behoedzaam rijdende motorbestuurder ten val kan komen. In de gegeven omstandigheden kunnen de gevolgen van het ongeval, hoe vervelend ook, niet voor rekening van de Provincie komen. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld. Daarbij wordt [eiser] ook veroordeeld tot betaling van het nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de Provincie worden gemaakt. ECLI:NL:RBNHO:2022:8546