Rb Noord-Holland 120517 KG. Zelfbeschikkingsrecht 12-jarige. Geen verdere (chemo)behandeling na operatie en radiotherapie van medulloblastoom
- Meer over dit onderwerp:
Rb Noord-Holland 120517 KG. Zelfbeschikkingsrecht 12-jarige. Geen verdere (chemo)behandeling na operatie en radiotherapie van medulloblastoom
4 De beoordeling
Juridisch kader
4.1.
De onderhavige zaak betreft de uitoefening, door [zoon] , van zijn grondwettelijk recht op fysieke integriteit. Dit recht omvat het recht om gevrijwaard te worden van schendingen van en inbreuken op het lichaam door anderen en komt onder meer tot uitdrukking in het toestemmingsvereiste voor medische behandeling dat is neergelegd in art. 7:450 BW. Aan het toestemmingsvereiste ligt het zelfbeschikkingsrecht ten grondslag. Wilsbekwaamheid is een belangrijke voorwaarde voor zelfbeschikking. De wetgever gaat ervan uit dat minderjarigen van 12 jaar en ouder in beginsel wilsbekwaam zijn. De wettelijke terminologie luidt, dat iemand “in staat moet zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen “ter zake”, waarbij “ter zake” doelt op waardering van de belangen die betrokken zijn bij een concrete beslissing of aangelegenheid.
4.2.
Met betrekking tot het toestemmingsvereiste onderscheidt de WGBO de volgende groepen minderjarigen:
• minderjarigen beneden 12 jaar
• minderjarigen van 12 tot en met 15 jaar
• minderjarigen in de leeftijd van 16 en 17 jaar.
Minderjarigen in de leeftijd van 16 en 17 jaar
Deze minderjarigen worden op nagenoeg gelijke voet behandeld als meerderjarigen en blijven verder buiten beschouwing.
Minderjarigen beneden de leeftijd van twaalf jaar
Deze minderjarigen worden niet tot een redelijke waardering van de eigen belangen ter zake van medische verrichtingen in staat geacht. De rechten die krachtens de wet aan de patiënt toekomen worden voor deze minderjarigen uitgeoefend door hun wettelijk vertegenwoordiger. Dit betekent, dat de arts zijn verplichtingen tegenover de patiënt, zoals het vragen van toestemming, jegens de wettelijk vertegenwoordiger moet nakomen.
Minderjarigen in de leeftijd van 12 tot en met 15 jaar
Binnen deze groep, waartoe [zoon] behoort, onderscheidt de wet:
- minderjarigen die in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen ter zake. Deze minderjarigen moeten zélf toestemming geven voor de verrichting en hebben dus ook een eigen recht die toestemming te onthouden. In geval de minderjarige toestemming verleent is daarnaast de toestemming vereist van de wettelijk vertegenwoordiger. Indien de minderjarige en diens wettelijk vertegenwoordiger van opvatting verschillen, is de opvatting van de minderjarige leidend. Indien de minderjarige zijn toestemming onthoudt kan de wettelijk vertegenwoordiger door het verlenen van toestemming dus niet bewerkstelligen dat wordt behandeld;
- minderjarigen die niet in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen ter zake. Deze minderjarigen worden op dezelfde voet behandeld als kinderen jonger dan twaalf. Dit betekent, dat de rechten die krachtens de wet aan de patiënt toekomen exclusief uitgeoefend worden door de wettelijke vertegenwoordiger. Voor de arts betekent dit, dat hij zijn verplichtingen tegenover de patiënt, zoals het vragen van toestemming, jegens de wettelijk vertegenwoordiger moet nakomen.
4.3.
De beoordeling of de minderjarige in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de medische behandeling wordt in het wettelijk systeem overgelaten aan de behandelend arts, aangezien het de behandelend arts is die moet bepalen jegens wie hij zijn uit de behandelingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen moet nakomen.
Gegeven de verstrekkende betekenis van deze beoordeling pleegt de behandeld arts een collega-arts/psychiater om advies te vragen. De uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt bij de behandelend arts.
4.4.
Indien de minderjarige, zoals hier, onder toezicht is gesteld biedt artikel 1:265h BW in enkele gevallen de mogelijkheid om de kinderrechter in te schakelen. Dit artikel luidt als volgt:
1. Indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert, kan deze toestemming op verzoek van de gecertificeerde instelling worden vervangen door die van de kinderrechter.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een medische behandeling van een minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
Bespreking van de vordering
4.5.
[de vader] heeft zijn vordering gebaseerd op het bepaalde in art. 1:265h BW.
Lid 1 van die bepaling is echter niet van toepassing omdat [zoon] ouder is dan 12 jaar en het hier bovendien niet gaat om een situatie waarin (één van) de met gezag belaste ouder(s) toestemming voor een behandeling weigert. Het gaat hier om de spiegelbeeldige situatie waarin zelf weigert toestemming te verlenen voor verdere behandeling die door de ouders, althans de vader, wenselijk wordt geacht. Dat betekent dat alleen lid 2 een basis zou kunnen vormen voor ingrijpen door de rechter. Dat kan indien [zoon] niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
4.6.
In het onderhavige geval is ook dat niet aan de orde.
Nadat de behandelend oncoloog van [zoon] , [arts] , had vernomen dat hij geen verdere behandeling meer wilde, zag zij zich voor de vraag gesteld of de wens van [zoon] om verdere behandeling te staken gerespecteerd kon worden. Zij heeft aanleiding gezien de wils(on)bekwaamheid van [zoon] opnieuw te laten beoordelen door een psychiater.
Het rapport van dokter Verbist d.d. 27 maart 2017 van laat geen ruimte voor twijfel over de wilsbekwaamheid van [zoon] . Het besluit van [arts] /het AMC om de beslissing van de wilsbekwame [zoon] te respecteren en de (chemo)therapie te staken is kennelijk gebaseerd op dit rapport en is - naar onweersprokens is aangevoerd - conform het beleid/de gedragslijn van het AMC ter zake, welk beleid strookt met het wettelijke regime.
Niet gezegd kan worden dat het besluit van [arts] /het AMC aldus niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
4.7.
Het standpunt dat het onderzoek door dokter Verbist niet rechtsgeldig zou zijn, omdat schriftelijke van [zoon] en de ouders toestemming ontbreekt, volgt de voorzieningenrechter niet. [zoon] heeft meegewerkt aan het onderzoek dat in het kader van de behandeling in het AMC en op verzoek van de behandelend oncoloog heeft plaatsgevonden. Zijn toestemming voor dat onderzoek ligt daarin voldoende duidelijk besloten. Gegeven de leeftijd van [zoon] en de aard van het onderzoek is daarnaast geen toestemming van de ouders nodig.
4.8.
Op grond van het bovenstaande wordt de vordering afgewezen.
Ten overvloede wordt nog het volgende opgemerkt.
4.9.
De voorzieningenrechter acht het begrijpelijk dat [de vader] vanwege de uitkomst van de door [zoon] gemaakte afweging vraagtekens plaatst bij diens wilsbekwaamheid, maar ziet geen ruimte om die afweging niet te respecteren.
In de door de wetgever gemaakte keuze om wilsbekwame patiënten van 12 jaar en ouder het recht toe te kennen om ook in levensbedreigende situaties over hun behandeling te beslissen ligt besloten dat dan ook moet worden gerespecteerd dat die beslissing door een kind wordt genomen.
Mede gegeven de wijze waarop dokter Verbist dat proces bij [zoon] heeft getoetst, moet worden aangenomen dat [zoon] tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is en zich de gevolgen van zijn beslissing - ook de negatieve - realiseert.
Ook als in ogenschouw wordt genomen dat de statistische kans op terugkeer van de tumor bij het niet-volgen van de chemotherapie aanzienlijk groter is (75-80% versus 50 %), kan niet worden gesproken van een onzinnige afweging. [zoon] heeft zijn beslissing kennelijk met name genomen met het oog op de kwaliteit van zijn leven nú. Het recht om die keuze te maken vloeit direct uit het zelfbeschikkingsrecht voort. Uitoefening daarvan kan voor ouders een hard gelag zijn.
4.10.
Dat [de vader] vermoedt dat sprake is van beïnvloeding door de moeder, die een oplossing zoekt in alternatieve geneeswijzen en dat [zoon] heeft moeten kiezen tussen enerzijds de reguliere medische en anderzijds de alternatieve geneeswijzen, leidt niet tot een andere conclusie. Dat [zoon] door zijn moeder is beïnvloed bij het maken van zijn keuze, is niet onaannemelijk. Ook dat betekent echter niet dat [zoon] op onzinnige gronden tot zijn beslissing is gekomen. ECLI:NL:RBNHO:2017:3955
zie ook:
Pauw 130517 "Vader zet vraagtekens bij onderzoek naar wilsbekwaamheid zoon (12)"
Bron: pauw.vara.nl