Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 180225 rapport npo niet bruikbaar, neuropsycholoog had werkrelatie met ass, en dit niet gemeld; overigens onvoldoende gemotiveerd

RBAMS 180225 rapport npo niet bruikbaar, neuropsycholoog had werkrelatie met ass, en dit niet gemeld; overigens onvoldoende gemotiveerd

1De procedure

1.1.

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

  • - het definitieve voorlopig deskundigenbericht van drs. [naam deskundige 1] (hierna: [naam deskundige 1] ) van 25 juli 2024;
  • - de akte Vragen na definitief rapport [naam deskundige 1] van [verzoekster] van 19 september 2024, met bijlagen;
  • - de akte houdende overlegging producties van [verzoekster] van 16 oktober 2024;
  • - de reactie van Allianz van 23 oktober 2024, met bijlagen;
  • - de opdracht van de rechtbank aan [naam deskundige 1] van 6 november 2024 om een nader schriftelijke toelichting te verschaffen op de voet van artikel 194 lid 5 jo. artikel 205 lid 1 Rv;
  • - het addendum van [naam deskundige 1] bij het voorlopig deskundigenbericht van 8 december 2024;
  • - het e-mailbericht van de rechtbank aan [naam deskundige 1] van 9 december 2024 met een aanvullende vraag;
  • - het antwoord van de deskundige per e-mail van 9 december 2024;
  • - het processtuk na antwoorden [naam deskundige 1] op vragen rechtbank, van [verzoekster] , met bijlagen van 23 januari 2025;
  • - de reactie van Allianz van 30 januari 2025.

2De beoordeling

2.1.

[naam deskundige 1] heeft op 8 december jl. op aanvullende vragen van de rechtbank geantwoord dat zij zakelijk/professioneel bezien eerder een werkrelatie heeft gehad met Allianz (en met partijen die voor Allianz optreden of haar adviseren). Dat had [naam deskundige 1] , anders dan zij heeft gedaan, voorafgaand aan haar benoeming moeten melden aan de rechtbank, omdat dit relevante informatie is voor de rechtbank om te kunnen beoordelen of een deskundige voldoende vrij staat ten opzichte van partijen om een onderzoek te verrichten. Dit staat niet enkel ter beoordeling van de deskundige zelf.

2.2.

Wat hier verder ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat het rapport van [naam deskundige 1] niet bruikbaar is voor het vervolgrapport van deskundige [naam deskundige 2] (neuroloog) omdat het niet deugdelijk is gemotiveerd. Daartoe wordt als volgt overwogen.

2.3.

[naam deskundige 1] heeft bij [verzoekster] drie symptoomvaliditeitstesten (SVT’s) afgenomen. Zij heeft geoordeeld dat niet wordt voldaan aan de vigerende validiteits- en betrouwbaarheidscriteria en dat het scoreprofiel niet kan worden gebruikt voor het aantonen van mentale stoornissen.

2.4.

[naam deskundige 1] baseert deze conclusie ten eerste op de grond dat één van de testen (‘SVT-3’) daarvoor aanwijzingen geeft. Ondanks vragen daarover van mr. Wijnakker in de conceptfase van het rapport, heeft [naam deskundige 1] in het definitieve rapport geen informatie over SVT-3 gegeven. Enkel door te klikken op de weblink in voetnoot 8 van (de digitale versie van) het definitieve deskundigenbericht was (achteraf bezien) te achterhalen dat het ging om de zg. ‘b-test’. De weblink betrof een publicatie uit 2000 over die test. In de hoofdtekst van het definitieve rapport stond op p. 23 enkel: “SVT-3 is een relatief nieuwe test die, anders dan SVT-1 en SVT-2, in Nederland nog weinig bekendheid geniet zoals ook blijkt uit uw opmerkingen & verzoeken. SVT-3 betreft een volwaardige en specifieke symptoomvaliditeitstest met een sensiviteit van 77%, een specifiteit van 90% en gedifferentieerde normgroepen, waaronder de toegepaste ‘Head injury Comparison Group’. Omdat het onwenselijk is dat informatie over psychologisch testmateriaal gaat circuleren, laat ik mij over deze test niet verder uit.” Op de aanvullende vraag van de rechtbank “Welke test betreft de SVT-3?” heeft de deskundige geantwoord: “Ik verwijs naar pag. 23 en voetnoot 8 van het definitieve deskundigenbericht.” Over deze test is in het addendum nog toegelicht (in het antwoord op een andere vraag) dat het een test betreft op het gebied waarop [verzoekster] klachten rapporteert (aandacht/concentratie) en dat de andere twee SVT’s een beroep doen op herkenning en logisch redeneren, aspecten waarover [verzoekster] geen klachten uit. [naam deskundige 1] heeft geen verdere toelichting gegeven over de werking en toepassing van de test. [naam deskundige 1] heeft niet uitgelegd waarom deze test geschikt is, en in de beroepsgroep aanvaard, voor het klinisch neuropsychologisch onderzoek bij een (Nederlands) slachtoffer van een verkeersongeval bij wie de neurologische diagnose van een licht traumatisch hoofd/ hersenletsel is vastgesteld. Ook is niet toegelicht waarom ervoor is gekozen om deze test, die precies ‘drukt’ op een functie die potentieel is aangetast door het ongeval, af te nemen als allerlaatste van de testonderdelen, een kwartier voor het einde (na vierenhalf uur belasting). Het had voor de hand gelegen dat [naam deskundige 1] uit eigen beweging aandacht had besteed aan deze aspecten van deze test.

2.5.

[naam deskundige 1] heeft tevens geoordeeld dat het gehele onderzoek niet voldoet aan de vigerende validiteits- en betrouwbaarheidscriteria omdat er inconsistenties zijn met eerdere testresultaten. Deze inconsistenties bestaan volgens [naam deskundige 1] uit slechtere prestaties op dezelfde en vergelijkbare taken als in een neurospychologisch onderzoek uit 2012. In het midden kan blijven of de onderzoeksbevindingen van de verschillende neuropsychologen inderdaad inconsistent, dus onderling niet met elkaar te verenigen, zijn. [verzoekster] bestrijdt dit. [naam deskundige 1] heeft in het addendum vermeld dat de Richtlijn voor neuropsychologische expertise van november 2016 voorschrijft dat de beoordeling van de validiteit van het onderzoek berust op SVT-uitkomsten in samenhang met gegevens van de anamnese, observatie en overige cognitieve prestaties. Uit het rapport en het addendum blijkt niet, althans onvoldoende, in hoeverre klinisch onderzoek is betrokken bij het oordeel.

2.6.

Bij deze stand van zaken acht de rechtbank het niet zinvol om [naam deskundige 1] nogmaals vragen voor te leggen, zoals mr. Thiescheffer heeft voorgesteld. Naar verwachting zal beantwoording daarvan niet leiden tot een alsnog bruikbaar rapport.

2.7.

De rechtbank zal op de voet van artikel 194 lid 5 Rv (oud) een nieuwe deskundige benoemen teneinde een neuropsychologisch onderzoek te verrichten. De kosten van dit onderzoek komen voor rekening van Allianz. De rechtbank is voornemens om klinisch neuropsycholoog prof. [naam deskundige 3] te benoemen tot deskundige, hetgeen de instemming heeft van [verzoekster] . Allianz, die zich hierover nog niet heeft kunnen uitlaten, krijgt daartoe de gelegenheid.

2.8.

Indien partijen in dit stadium behoefte hebben aan een andere wijze van voortprocederen, kunnen zij dit aan de rechtbank kenbaar maken.

2.9.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Rechtbank Amsterdam 18 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:4218