Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 270115 peesschedeontsteking; aanvullend deskundigenbericht plastisch chirurg nav rapporten schaderegelingsbureau

Hof Arnhem-Leeuwarden 270115 peesschedeontsteking; aanvullend deskundigenbericht plastisch chirurg nav rapporten schaderegelingsbureau;
- 1000 doppen per dag onvoldoende weersproken door wg-er, nu informatie mbt arbeidsbelasting meer in sfeer wg-er ligt

vervolg op: hof-arnhem-leeuwarden-230713-peesschedeontsteking-aanvullende-vragen-deskundige-nav-ingebrachte-rapporten-schaderegelingsbureau

2 De verdere beoordeling 
nieuwe productie
2.1
[appellant] heeft bij zijn antwoordmemorie na aanvullend deskundigenbericht nog een nieuwe productie overgelegd. Het betreft een rapport van de medisch adviseur van zijn advocaat. Het hof ziet geen reden om [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen te reageren op de reactie van de medisch adviseur van de advocaat van [appellant], nu in dat rapport slechts wordt ingegaan op de stellingen van [geïntimeerde] in haar memorie na deskundigenbericht en op het bij die memorie in het geding gebrachte rapport. Het rapport bevat geen nieuwe feitelijke informatie, maar slechts de opvatting van de desbetreffende medisch adviseur, aan welke opvatting in de memorie van antwoord na aanvullend deskundigenbericht door [appellant] wordt gerefereerd. 

procedure tot nu toe
2.2
In het tussenarrest van 8 februari 2011 heeft het hof overwogen en beslist dat het causaal verband tussen het werk bij [geïntimeerde] en de peesschedeontsteking van [appellant] vaststaat, tenzij [geïntimeerde] bewijst dat de peesschedeontsteking niet door het werk is ontstaan. In het kader van het door [geïntimeerde] te leveren bewijs is vervolgens in het tussenarrest van 11 oktober 2011 dr. [deskundige] tot deskundige benoemd.

2.3
Nadat dr. [deskundige] een deskundigenbericht had uitgebracht en partijen daarop hadden gereageerd, heeft het hof in het tussenarrest van 23 juli 2013 een aanvullend deskundigenbericht door dr. [deskundige] bevolen. In dat tussenarrest is het hof, naar aanleiding van een tweetal op 7 juni 2013 door de Hoge Raad gewezen arresten, teruggekomen op hetgeen het in het tussenarrest van 11 oktober 2011 had overwogen over de aard van het door [geïntimeerde] te leveren bewijs. Waar het hof in het tussenarrest van 11 oktober 2011 had overwogen dat [geïntimeerde] diende te bewijzen dat de peesschedeontsteking niet door het werk bij haar was ontstaan en dus uitging van tegendeelbewijs, overwoog het in het tussenarrest van 23 juli 2013 dat [geïntimeerde] kon volstaan met het ontzenuwen van het vermoeden (het leveren van tegenbewijs) dat van causaal verband tussen de werkzaamheden van [appellant] bij [geïntimeerde] en de peesschedeontsteking van [appellant] sprake is.
In laatstgenoemd tussenarrest heeft het hof een deel van de (fundamentele) kritiek van [geïntimeerde] op het deskundigenbericht van dr. [deskundige] verworpen. In de kritiek van [geïntimeerde] dat dr. [deskundige] in zijn rapport is uitgegaan van onjuiste gegevens over de belasting van [appellant] zag het hof reden dr. [deskundige] te verzoeken aanvullend te rapporteren. Het hof zag ook aanleiding dr. [deskundige] te verzoeken de verwijzing in zijn rapport naar studies naar het verband tussen sportactiviteiten waarbij extreme belasting van een spier of pees plaatsvindt en “verschijnselen van belaste pees of spier” toe te lichten.

aanvullend deskundigenbericht
2.4
Dr. [deskundige] heeft in zijn aanvullend deskundigenbericht de hem voorgelegde vragen als volgt beantwoord:
Vraag 1. Leidt het feit dat [appellant] gedurende zijn actieve dienstverband structureel kluswerkzaamheden (met name bouwwerkzaamheden) verrichtte en/or gemiddeld 75 dagen per jaar arbeidsongeschikt was er toe dat u uw rapport van 5 september 2012 en de door u in dat rapport gegeven antwoorden dient te herzien en/of aan te vullen?
Zo ja, wilt u aangeven tot welke herzieningen/aanvullingen deze feiten leiden?
Wilt u uw antwoord toelichten?
Ad 1: Neen. Ik zie geen noodzaak enige herziening dan wel aanvulling te verrichten.
In de aanvullende vragen die de rechtbank heeft geformuleerd, wordt gesteld, dat het een feit (?) is, dat [appellant] gedurende zijn actieve dienstverband structureel kluswerkzaamheden verrichtte en/of gemiddeld 75 dagen per jaar arbeidsongeschikt was.
Uit het verstrekte dossier is echter door mij niet op te maken of dit ook waar is. Er zijn immers geen gegevens meegezonden (anders dan de incomplete rapportage van de huisarts) die aantonen wanneer, hoe lang, in welke periode en vooral waarom [appellant] afwezig was. Volgens de betrokkene was dit incidenteel en zeker niet in de periode na de eerste operatie. De rapporten van [X] heb ik ook bij herhaald zoeken niet kunnen vinden.
Met de woorden “en/of “ wordt het allemaal erg onduidelijk. Het verbaast mij dan ook in hoge mate, dat een dergelijk gegeven wordt meegenomen zonder enige substantiële onderbouwing. Daarnaast impliceert de formulering “en/of’, dat ofwel [appellant] heeft bijgeklust en dus zijn hand mogelijk heeft kunnen overbelasten dan wel, dat betrokkene om andere redenen niet zijn eigenlijke werkzaamheden heeft verricht en dus minder heeft blootgestaan aan overmatige belasting. Dat laatste is interessant want dat betekent, dat de werkzaamheden die betrokkene heeft uitgevoerd op last van zijn werkgever mogelijk schadelijk voor hem waren.
Ik kan dan ook zonder de ontbrekende gegevens niets en kan alleen het verhaal van [appellant] gebruiken in mijn rapportage.
Stel dat [appellant] daadwerkelijk 75 dagen (met of zonder vakantiedagen?) niet op zijn werk verschenen is, dan heeft dit op de rapportage en conclusie geen invloed.
Het feit blijft bestaan, dat [appellant] gedurende een periode van 1992 tot 1999, vijf (later vier) dagen per week meer dan 300 doppen per dag op flessen draaide. Of dit nu 32 of 47 weken per jaar is, maakt niet uit: er is sprake van een excessieve belasting van de pezen in de hand die uiteindelijk heeft geleid tot een ernstig buigpeesprobleem, waarvoor hij uiteindelijk meerdere malen ingrijpende operaties heeft moeten ondergaan.

Vraag 2. Wilt u de verwijzing in genoemd rapport naar het verband tussen sportactiviteiten en de belasting van spieren en pezen toelichten en daarbij aandacht geven aan de volgende aspecten.
• De aard van de belasting bij de sportactiviteiten,
• De aard van de klachten aan de pezen en/of spieren (is ook sprake van tendovaginitis?)
• De relevantie van dat verband bij sportactiviteiten voor de situatie van [appellant]?

Ad 2: In de beantwoording van de vragen stel ik, dat in het geval van [appellant] het mij beter lijkt zijn situatie te vergelijken met die van een sporter die door repetitieve handelingen een groot risico loopt op overbelastingsverschijnselen in spieren of pezen.
De reden hiervoor is, dat bij deze activiteiten een duidelijk causaal verband aangenomen mag worden waarbij de sportactiviteit een bepaalde spier(groep) en/of bijbehorende pezen belast, die vervolgens bij meerdere individuen die deze sport beoefenen tot pathologische veranderingen leidt. Deze veranderingen zijn door anamnese, lichamelijk onderzoek en eventueel aanvullend onderzoek te identificeren als een reactie op mechanische overbelasting. Een andere categorie personen die bloot staan aan overbelastingsverschijnselen van onder andere de spieren/pezen van de hand zijn musici (Lee 2013).
De aard van de overbelastingsklachten bij pezen is klassiek: “ Overuse tendon injuries presents with pain and swelling of the affected tendon with associated decrease in exercise tolerance and function of the limb” (Battery 2011). De relatie tussen belasting en het ontstaan van Achillespeespathologie is aangetoond bij duurlopers, waarbij de mate en de aard van (over-)belasting van het meeste invloed waren op het ontstaan van de verschijnselen (Knobloch 2008).
Sport gerelateerde overbelastingsverschijnselen van de pols en hand komen zeer frequent voor, met name bij racketsporten en golfen maar ook bij roeien, gewichtheffen en turnen. De meest voorkomende locaties in de hand zijn bij de pezen van de duim in het eerste strekpees compartiment (Ziekte van De Quervain) en het zesde compartiment aan de pinkzijde (extensor carpi ulnaris pees). Ook de buigpezen kunnen worden aangedaan bij racketsporten en golfen (Lisle 2009, Reffig 2004). Het betreft hier zonder uitzondering afwijkingen die ontstaan door repetitief gebruik van specifieke spieren/pezen die aanleiding geven tot een tendovaginitis (of zoals het in de recente literatuur genoemd wordt: tendinopathie daar er geen sprake is van een “itis” dat wil zeggen een ontsteking met micro-organismen). De stelling van Tulder, dat er “Ample evidence exist for the association between physicai risk factors such as repetitieve movements and the occurrence of repetitive stam injury” (Tulder 2007) wordt onderschreven door recent biomechanisch onderzoek. Hierbij wordt bij fysiologische belasting een adaptatie van de pezen aan deze belasting gevonden, echter bij overbelasting ontstaan er degeneratieve veranderingen met verlittekening en oedeem die zelfs uiteindelijk tot peesrupturen kan leiden (Wang 2012, Shepherd 2013).
In de situatie van [appellant] was er sprake van een repetitief gebruik van de buigpezen van de aangedane rechter hand. Bij het aandraaien van de doppen werden de wijs-, maar vooral de middelvinger gebruikt. De duim, ringvinger en pink maken bij deze handeling de minste bewegingen. Na verloop van tijd ontstaat er schade aan de buigpezen door het repetitieve trauma. De meest aangedane locatie is de plaats waar de buigpezen de buigpeeskokers binnetreden hetgeen ook de locatie was waar betrokkene de meeste klachten aangaf. In analogie van de tennissers en golfers die specifieke pezen overbelasten is er bij [appellant] een direct verband te leggen tussen de specifieke, meest belaste pezen en de locatie van de klachten en verschijnselen zoals die bij de operatie van dr. Koeyers in 2000 zijn aangetroffen. Dat [appellant] in de periode waarin hij klaagt over pijn in de vingers ook klachten heeft passend bij een carpaal tunnel syndroom kan verklaard worden door overbelasting van de buigpezen ter hoogte van het dwarse pols ligament (flexor retinaculum). Met name wanneer de buigpezen van de vingers sterk ten opzichte van elkaar bewegen ter hoogte van de carpale tunnel, ontstaan er pathologische veranderingen in de buigpezen en het flexor retinaculum (lat 2013).
Ten overvloede zal ik nog een artikel toevoegen dat specifieke overbelastingsfenomenen beschrijft in de hand/ vingers bij sporters, in dit geval indoor klimmers (J.M.M. Rondeel en L.P. van der Wey in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. 1996;140:1543-7 De klimvinger: vingerblessures bij sportklimmers).

Samenvattend: Door de langdurige, intensieve en repetitieve handelingen die de heer [appellant] verrichtte bij het handmatig opdraaien van doppen zijn er degeneratieve veranderingen ontstaan in de buigpezen en de ondersteunende structuren in de hand en pols met name in de 2e en 3e straal. Deze verschijnselen zijn vergelijkbaar aan de pathologische veranderingen die ontstaan bij repetitief en overmatige belasting zoals te zien zijn bij (top)sporters en musici. Het verrichten van andere activiteiten zoals de normale activiteiten van het dagelijks leven alsmede eventuele kluswerkzaamheden staan in geen vergelijk met de excessieve belasting van de hand die ontstond tijdens zijn werkzaamheden die hij beroepsmatig moest verrichten."
Aan het rapport is een literatuurlijst toegevoegd.

2.5
Bij het aanvullend deskundigenbericht is een brief van dr. [deskundige] aan de advocaat van [geïntimeerde] gevoegd. In deze brief reageert dr. [deskundige] op de kritiek van de zijde van [geïntimeerde] op het concept van het aanvullend deskundigenbericht, dat hij naar de beide advocaten had gestuurd. Hij heeft in dat verband het volgende geschreven:
"(…) U begint uw commentaar met de stelling, dat het gerechtshof Leeuwarden in zijn arrest van 23 juni 2013 mij een aantal heldere vragen heeft gesteld. Uit de rest van uw commentaar blijkt, dat u dezelfde problemen heeft met deze heldere vragen als ik. Zo schrijft u “ik ben het met u eens, dat de formulering en/of verwarrend is” en even later “Zoals ik de vraag begrijp”. Het moge duidelijk zijn, dat ik uitga van de vragen zoals de rechtbank die heeft gesteld en niet van uw interpretatie hiervan.
Tevens blijft het door uw formulering “(werk)dagen” onduidelijk of het nu 75 weekdagen of 75 werkdagen per jaar arbeidsongeschiktheid betreft. Ook de vermeende invulling van deze 75 dagen blijft een vraagteken. U spreekt van “structureel kluswerkzaamheden (met name bouwwerkzaamheden)” en “substantiele kluswerkzaamheden in de bouw uitvoerde” om vervolgens mede te delen, dat het “Niet is duidelijk of hij in die periode van arbeidsongeschiktheid elders bouwwerkzaamheden heeft verricht”.
Kortom door het al eerder geconstateerde ontbreken van essentiele gegevens in de verstrekte informatie en uw verwarrende reacties op deze en eerdere rapportages is het mij niet duidelijk of en zo ja, hoeveel werkdagen betrokkene afwezig was en wat dan zijn aktiviteiten zouden zijn geweest. Het benadrukken, dat het “zwart werk” betrof insinueert dat het dus vuil, vies en zwaar (hand) belastend was. Wellicht was hij aan het werk als opzichter of bediende hij de lift.
De constateringen, dat ik niet bereid zou zijn om van de door het gerechtshof Leeuwarden verstrekte gegevens uit te gaan, dat ik de aangevoerde gegevens in twijfel trek en dat ik de vraag niet serieus wil beantwoorden, raken kant noch wal en laat ik voor uw rekening.
Wel constateert u een fout mijnerzijds als het gaat over het aantal doppen dat per dag zou moeten worden verwerkt: het moet zijn 300 en niet 1000. Dit zal worden aangepast in de rapportage.
Dit laat onverlet het feit, dat betrokkene gedurende 29 of 47 weken per jaar 1200 doppen per week plaatst en vastdraait. Dit is en blijft in mijn optiek een excessieve belasting voor de hand en vingers ongeacht de activiteiten die betrokkene in vrije tijd of tijdens ziekteverlof uitvoert. Zoals ik al eerder heb gemeld: er bestaat geen lineair verband tussen belasting en het ontstaan van klachten. Afhankelijk van de individuele gevoeligheid gaat een patient over de grens en krijgt hij/zij klachten. De kans op klachten neemt uiteraard toe bij toename van de zwaarte van de belasting en frequentie, vergelijkbaar met de situatie bij sporters.
Conform de tweede vraag van de rechtbank heb ik voorbeelden gegeven voor de drie subvragen betreffende het verband tussen sportactiviteiten en de belasting van pezen en spieren in het algemeen, in het geval van tendovaginitis en de relevantie voor de situatie van betrokkene. Hierbij heb ik gekeken naar de literatuur die methodologisch adequaat is opgezet, het mechanisme, het verband tussen aard en duur van de belasting en de pathologie verduidelijkt en daarbij ook leesbaar is voor een niet-medicus. Ten overvloede zal ik nog een artikel toevoegen dat specifieke overbelastingsfenomenen beschrijft in de hand/vingers bij sporters, in dit geval indoor klimmers (J.M.M. Rondeel en L.P. van der Wey in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. 1996;140:1543-7 De klimvinger: vingerblessures bij sportklimmers).
Zoals u in mijn eerste rapportage kunt lezen, heb ik zorgvuldig beschreven hoe betrokkene de doppen op de flessen (soms gevuld met een aggressieve inhoud) schroefde. Hierbij gebruikte hij de zo genaamde driepuntsgreep met duim, wijs- en middelvinger. Dat uw medisch adviseur ‘s ochtends zijn shampoo fles sluit door de dop er met twee vingers op te draaien is volstrekt irrelevant.
Uw conclusie, dat ik zou stellen, dat de klachten zich vrij plotseling openbaarden kan ik niet begrijpen. De zin “Betrokkene kreeg eind 1998 voor het eerst klachten” is naar mijn idee geen beschrijving van acuut ontstane klachten maar een vage aanduiding van een moment, zonder een datum of zelfs een maand te noemen, waarop de klachten zich openbaarden. Vager kan ik het niet omschrijven maar wellicht was “einde van de twintigste eeuw” beter geweest.
Ook uw conclusie, dat het persisteren van de klachten na het stoppen van zijn werkzaamheden, niet stroken met de diagnose tendinitis op basis van overbelasting kan ik niet onderschrijven. U impliceert hiermee, dat een therapie altijd leidt tot afname dan wel verdwijnen van klachten. Helaas is het beloop in het geval van de heer [appellant] niet klassiek maar zelfs uniek: slechts zelden zal een dergelijk arbeidsgerelateerd peesprobleem leiden tot de ingrepen die betrokkene in de loop van jaren heeft moeten ondergaan!
Samenvattend: naar aanleiding van uw commentaar zal ik het foutief vermelde aantal van 1000 doppen veranderen in 300 doppen per dag en de verwijzing naar het artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde bijvoegen."

terugkomen op tussenarrest van 23 juli 2013?
2.6
In zijn memorie na aanvullend deskundigenbericht verzoekt [appellant] het hof terug te komen op het oordeel dat [appellant] tijdens zijn dienstverband bij [geïntimeerde] gemiddeld 75 dagen per jaar vanwege arbeidsongeschiktheid niet heeft gewerkt. Volgens [appellant] heeft het hof met dit oordeel miskend dat op [geïntimeerde] als werkgever een verzwaarde stelplicht rust ten aanzien van feiten en omstandigheden im het domein van de werkgever.

2.7
Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] haar stelling over het verzuim van [appellant] heeft gebaseerd op rapporten van [X]. Uit deze rapporten komt naar voren dat [appellant] ook voordat hij in 1999 uitviel een fors ziekteverzuim had. Bij het rapport van [X], het in opdracht van (de verzekeraar van) [geïntimeerde] ingeschakelde schaderegelingsbureau, van 27 september 2002 is een staatje gevoegd waarop het aantal arbeidsongeschiktheidsdagen per jaar van [appellant] in de jaren 1993 tot en met 1999 is vermeld. Met deze verwijzing naar de rapporten van [X] had [geïntimeerde] haar stelling over het ziekteverzuim van [appellant] afdoende onderbouwd en was het aan [appellant] om deze stelling gemotiveerd te betwisten. [appellant] heeft dat naar het oordeel van het hof niet afdoende gedaan. Hij heeft weliswaar gesuggereerd dat [geïntimeerde] hem niet tijdig hersteld heeft gemeld, maar hij heeft deze suggestie niet geconcretiseerd.
Ook heeft hij zijn suggestie dat het ziekteverzuim mogelijk arbeidsgerelateerd was, niet concreet gemaakt. Het hof tekent daarbij aan dat in de anamnese van het deskundigenbericht van dr. [deskundige] is vermeld dat [appellant] eind 1998 de klachten aan zijn hand/vingers ontwikkelde, die uiteindelijk tot zijn uitval hebben geleid. Op basis van deze stellingen van partijen heeft het hof geoordeeld dat [appellant] de stelling van [geïntimeerde] over het ziekteverzuim onvoldoende heeft weersproken. [appellant] heeft in zijn laatste memorie, ingediend na het eerder vermelde oordeel van het hof, zijn betwisting van de stellingen van [geïntimeerde] uitgebreid en nader onderbouwd. Nu gesteld noch gebleken is dat [appellant] de nu aangevoerde feiten en argumenten niet eerder kon aanvoeren, ziet het hof daarin geen reden terug te komen op dat eerdere oordeel. De beginselen van een goede procesorde, die ook met zich brengen dat een discussie over een bepaald geschilpunt moet kunnen worden afgerond wanneer beide partijen de gelegenheid hebben gehad (en genomen) om op het geschilpunt in te gaan, staan daaraan in de weg.

2.8
In genoemd tussenarrest heeft het hof ook overwogen dat [appellant] ook de stelling van [geïntimeerde] inhoudende dat [appellant] geregeld zwart bijkluste onvoldoende heeft weersproken. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat [appellant] in de buitengerechtelijke fase aanspraak heeft gemaakt op schadevergoeding vanwege het mislopen van een bedrag van € 500,- per maand aan inkomsten uit “zwart werk”.
Voor zover [appellant] meent dat het hof ook op dit oordeel dient terug te komen, geldt mutatis mutandis hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen betreffende het ziekteverzuim.

dispuut over het aantal doppen
2.9
Het hof heeft tot nu toe in het midden gelaten hoeveel doppen [appellant] per dag op flessen draaide. Omdat het aantal doppen, gelet op de kritiek van [geïntimeerde] op het rapport van dr. [deskundige], toch niet van belang ontbloot lijkt te zijn, zal het hof nu ingaan op de vraag naar het aantal doppen. Bij het antwoord op die vraag stelt het hof voorop dat het, met [appellant], van oordeel is dat van [geïntimeerde], als werkgever die wordt aangesproken op basis van artikel 7:658 BW, gevergd mag worden dat zij in het kader van de betwisting van de stellingen van [appellant] omtrent de blootstelling de omstandigheden aangeeft die meer in haar sfeer liggen dan in de sfeer van [appellant] (vgl. Hoge Raad 17 november 2000, ECLI:NL:2000:AA8369 (Unilever/Dikmans)). Gedetailleerde informatie over het aantal doppen dat een werknemer in de functie van [appellant] dagelijks op flessen pleegt te draaien ligt in het domein van [geïntimeerde] als werkgever.

2.10
[appellant] heeft gesteld dat hij gemiddeld 1.000 doppen per dag op een fles draaide. Volgens [geïntimeerde] betrof het 200 tot 400 doppen. Laatstgenoemde aantallen staan ook vermeld in het in reeds aangehaalde rapport van [X] van 27 september 2002. [X] schrijft in dat rapport:
“Verzekerde schat evenwel dat het gemiddeld zou gaan om 200 à 400 flessen per dag. Vroeger, tot het begin van de jaren negentig waren er in het bedrijf diverse functies, waaronder dozenmaker, etiketteerder en pallettiseerder. Ook was er vaak 1 persoon bezig die zich uitsluitend bezighield met het uitvullen van de flessen. Begin jaren negentig heeft men er echter naar gestreefd om mensen meer allround te maken en werden de productiemedewerkers voor alle taken ingezet. Verzekerde schat dat de wederpartij ongeveer 50% van de tijd bezig was met het afvullen van flessen tijdens welk productieproces ook de doppen op de flessen moeten worden gedraaid. De frequentie van een en ander is afhankelijk van de inhoud van de verpakking die varieert van een halve liter tot 20 liter.”
Het valt op dat de door [X] in het rapport verwerkte informatie over het aantal doppen is gebaseerd op een schatting door [geïntimeerde] en dat een cijfermatige onderbouwing ontbreekt. Zo zijn geen gegevens overgelegd waaruit volgt hoeveel flessen per dag werden uitgevuld, welke machines werden gebruikt, wat de productiecapaciteit in aantal flessen per dag was, hoeveel medewerkers daarbij waren betrokken en welke andere werkzaamheden dan het uitvullen van flessen deze medewerkers dienden te verrichten. Objectieve gegevens om de schatting van [geïntimeerde] te kunnen verifiëren, ontbreken derhalve. Ook valt op dat [geïntimeerde] geen concrete informatie heeft verstrekt over de in het rapport van [X] vermelde verschuiving van taken binnen de productieafdeling. Onduidelijk is met ingang van wanneer deze verschuiving precies heeft plaatsgevonden en wat deze precies inhield. Aangenomen mag worden dat aan deze verschuiving een bewuste beleidskeuze zal zijn voorafgegaan en dat de verschuiving is voorbereid, in welk verband in een notitie of een vergelijkbaar stuk zal zijn vastgelegd wat de gevolgen waren. Onder deze omstandigheden heeft [geïntimeerde] de stelling van [appellant] over het aantal door hem handmatig gevulde flessen - en daarmee over het aantal door hem op die flessen gedraaide doppen - onvoldoende weersproken. Het hof zal (voor zover dat van belang mocht zijn) bij de verdere beoordeling van de stellingen van partijen dan ook uitgaan van het aantal van 1.000 doppen per gewerkte dag.

verdere procedure
2.5
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen bij akte (eerst [geïntimeerde], nu zij met het leveren van tegenbewijs is belast) hun stellingen aan te passen aan hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen over het ziekteverzuim en het aantal doppen. ECLI:NL:GHARL:2015:508