Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 250309 rb beveelt onderzoek door oogarts na diagnose "somatisatieklachten" door psychiater

Rb Arnhem 250309 rb beveelt onderzoek door oogarts na diagnose "somatisatieklachten" door psychiater

4.  De beoordeling
4.1.  In maart 1991 is tussen (de vertegenwoordigers van) partijen een overeenkomst van dading gesloten (zie 2.5.) waarbij is uitgegaan van een verlies van het totale visuele systeem van 21%. Partijen zijn het er – na de eerste comparitie op 4 oktober 2004 – over eens geworden dat voor zover sprake is van een toename van ongevalsgerelateerde klachten (en niet enkel een toename van de visusvermindering of een toename van klachten als gevolg van de visusvermindering zoals [gedaagde] aanvankelijk heeft betoogd in zijn conclusie van antwoord onder 25 e.v.) ten opzichte van de toestand in 1991, de schade die door die toegenomen klachten wordt veroorzaakt, voor vergoeding in aanmerking komt.

4.2.  [eiseres] legt in de kern aan haar vorderingen ten grondslag dat sinds 1991 sprake is van een toename van ongevalsgerelateerde klachten. Niet alleen is sprake van een verslechtering van het visuele systeem, ook is sprake van pijnklachten aan en gevoeligheid van het rechteroog, andere lichamelijke klachten en psychische klachten. Als gevolg van die klachten is [eiseres] op diverse fronten – zowel beroepsmatig als in het dagelijks leven – beperkt en lijdt zij schade, zoals verwoord in haar vordering onder 3 I tot en met XVII.

4.3.  [gedaagde] heeft erkend dat sprake is van een verdere verslechtering van het visuele systeem ten opzichte van 1991. Volgens hem lijdt [eiseres] daardoor echter geen verdere schade. De pijnklachten en psychische klachten zijn door Kuilman beoordeeld en uit zijn rapport van 10 augustus 2005 volgt, zo staat in de laatste akte van [gedaagde], dat die (somatisatie)klachten niet in oorzakelijk verband staan met het ongeval. Voor zover sprake is van beperkingen als gevolg van de psychische klachten (waaronder [gedaagde] ook de pijn- en gevoeligheidsklachten schaart), is de schade die daardoor zou ontstaan dus niet het gevolg van het ongeval, aldus [gedaagde].

Omvang en causaliteit ongevalsgerelateerde klachten

4.4.  Allereerst zal vastgesteld moeten worden of, en zo ja, in welk opzicht en in welke mate sprake is van een toename van ongevalsgerelateerde klachten ten opzichte van de toestand van [eiseres] in 1991. Tussen partijen is niet in geschil dat sindsdien sprake is van een verslechtering van het visuele systeem. Daarvan zal dan ook worden uitgegaan.

4.5.  Wat betreft de pijnklachten aan en lichtgevoeligheid van het oog, twisten partijen erover of die klachten door Kuilman in zijn onderzoek zijn meegenomen of niet. Bij lezing van zijn rapport – in het bijzonder de opsomming onder 1.2.1 bezien in samenhang met de in het rapport gevolgde niet nader gespecificeerde duiding van de lichamelijke klachten als somatisatieklachten – moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat Kuilman ook die klachten in zijn onderzoek heeft betrokken en dat zijn bevindingen en conclusie dus ook op die klachten betrekking hebben.

4.6.  [eiseres] stelt zich echter ook op het standpunt dat een oogarts nader onderzoek zal moeten doen naar de aard, oorzaak en omvang van die pijn- en gevoeligheidsklachten aan het rechteroog. Aan dat standpunt ligt ten grondslag, zoals ook volgt uit de verwijzingen door [eiseres] naar diverse medische informatie, dat aan die klachten een fysieke en niet, zoals volgens Kuilman het geval is, een psychische oorzaak ten grondslag ligt. [gedaagde] brengt daar tegenin dat het rapport van Kuilman moet worden gevolgd, dan wel dat primair nadere vragen aan Kuilman moeten worden gesteld.
4.7.  Vooropgesteld moet worden dat Kuilman deskundig is op het gebied van de psychiatrie maar niet op het gebied van de oogheelkunde. Het kan zo zijn dat vanuit zijn discipline de pijnklachten aan en de gevoeligheid voor licht van het oog onder de noemer somatisatieklachten kunnen of dienen te worden geschaard. Daarmee is echter nog niet uitgesloten dat aan die pijnklachten en gevoeligheid voor licht (ook) een fysieke oorzaak ten grondslag ligt. De beoordeling van die vraag is voorbehouden aan een oogarts en een dergelijke beoordeling heeft in deze zaak nog niet plaatsgehad. De rechtbank ziet dan ook aanleiding een deskundigenonderzoek door een oogarts te laten verrichten om zich te laten voorlichten over kort gezegd de aard, omvang en oorzaak van de door [eiseres] genoemde pijnklachten aan en gevoeligheid voor licht van het oog.

4.8.  De door beide partijen voorgedragen deskundige, dr. L. Remeijer, heeft kenbaar gemaakt geen gelegenheid te zien om een onderzoek te verrichten. Aangezien partijen, zo volgt uit de akte van [gedaagde], belang hechten aan de specifieke specialistische achtergrond van de te benoemen deskundige, zal de rechtbank partijen de gelegenheid geven zich bij akte wederom en bij voorkeur eensluidend uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige. Van partijen wordt verwacht dat zij ook de daadwerkelijke beschikbaarheid van de desbetreffende persoon verifiëren.

4.9.  [gedaagde] heeft er verder nog op aangedrongen dat [eiseres] bij toezending van het volledige (medisch) dossier aan de deskundige, tevens het rapport van Kuilman en het medisch journaal over de periode 1985-1999 aan de deskundige zal verstrekken. Dat laatste heeft [eiseres] geweigerd te verstrekken aan Kuilman. Hiervoor geldt het volgende. Het is aan de deskundige om te bepalen welke door partijen te verschaffen gegevens voor de uitvoering van het haar opgedragen onderzoek noodzakelijk zijn. De partijen zijn op grond van artikel 198 lid 3 Rv tot medewerking aan het deskundigenonderzoek verplicht, zodat zij desgevraagd de deskundige die gegevens moeten verstrekken. Uit een weigering tot medewerking aan het deskundigenonderzoek zal, indien het deskundigenbericht in de procedure wordt overgelegd, de rechter die in het geschil beslist, de gevolgtrekking maken die hij geraden acht (vgl. HR 22 augustus 2008, RvdW 2008, 261). Het rapport van Kuilman behoort overigens tot de stukken van de procedure en maakt daardoor deel uit van de aan de deskundige toe te zenden stukken.

4.10.  Over de vraagstelling zijn partijen het merendeels eens. Beiden hebben gekozen voor de IWMD-vraagstelling. Die vraagstelling zal worden overgenomen behoudens voor zover in vraag 3 aan de deskundige wordt gevraagd ook buiten zijn vakgebied gelegen feiten en omstandigheden te inventariseren. Mede bezien tegen de achtergrond van het reeds verrichte psychiatrisch onderzoek en de medische voorgeschiedenis van [eiseres], valt niet in te zien dat de tot deskundige benoemde oogarts zich over meer dient uit te laten dan enkel over de tot zijn discipline behorende feiten en omstandigheden. De rechtbank merkt verder nog op dat partijen het erover eens zijn dat de deskundige in zijn onderzoek eveneens de huidige visus van [eiseres] moet betrekken. Gelet op de onweersproken (2.28.) toename van de oogdruk, ligt het voor de hand dat het deskundigenonderzoek zich ook daartoe zal uitstrekken.

4.11.  Partijen twisten er nog over of de deskundige bij het bepalen van de mate van functieverlies de AMA-guides nr. 5 of nr. 6 moet toepassen. Volgens [gedaagde] zijn de AMA-guides 6 nog niet becommentarieerd door de Nederlandse Vereniging van Orthopaeden en de Nederlandse Vereniging van Neurologen zodat de 6e editie nog niet klaar is voor gebruik. De rechtbank zal het aan de deskundige overlaten om overeenkomstig het standpunt van zijn of haar beroepsvereniging de AMA-guides nr. 5 dan wel nr. 6 toe te passen.

4.12.  Nadat dit deskundigenbericht is uitgebracht, zal de rechtbank met inachtneming van het rapport van de tot deskundige te benoemen oogarts en Kuilman verder beoordelen de stelling van [eiseres] dat de door haar ondervonden pijn- en gevoeligheidsklachten en psychische klachten een gevolg van het ongeval van juni 1989 zijn. Vooruitlopend daarop overweegt de rechtbank dat partijen zich in de conclusie na deskundigenbericht alvast erover dienen uit te laten door wie – de medisch adviseurs in onderling overleg of een te benoemen verzekeringsgeneeskundige – een functionele mogelijkhedenlijst moet worden opgesteld en door wie zij een eventueel arbeidsdeskundig onderzoek willen laten verrichten, alsmede over de aan de deskundige(n) te stellen vragen. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat weliswaar een arbeidsdeskundig onderzoek is verricht door Wouters, maar dat was slechts gericht op de vraag of er beperkingen waren ten aanzien van het verrichten van arbeid gedurende 38 uur per week, terwijl mogelijk ook een onderzoek naar beperkingen op andere terreinen zal moeten plaatsvinden. Daarbij heeft Wouters geen rekening gehouden met de eventuele beperkingen door de pijn- en gevoeligheidsklachten en de psychische klachten, terwijl mogelijk zal blijken dat met die beperkingen toch rekening moet worden gehouden. LJN BH9139