Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A´dam 040407 divers letsel Rb wil op div punten nadere toelichting van expertiserend orthopeed

Rb A´dam 040407 Rb wil op div punten nadere toelichting van expertiserend orthopeed
2.5.  Bij het orthopaedisch onderzoek komt D tot de conclusie dat een jonge man wordt gezien die ten aanzien van de cervicale wervelkolom een goede beweeglijkheid heeft.
De thoracolumbale wervelkolom vertoont een marginale scheefstand en een lichte kyfose met toch nog een redelijke functie, hoewel de onderrug licht beperkt is.
Ten aanzien van de schouders is er beiderzijds een goede beweeglijkheid.
De linkerarm functioneert goed, de rechterarm heeft een lichte flexiebeperking en een duidelijke supinatie- en een milde pronatiebeperking.
De rechterpols staat wat naar radiair gedevieerd en hij houdt een sterk beperkte functie met crepitatie en drukpijn over de tabatière anatomique en hij heeft met name ook pijn over de onderarm, met name aan de volaire zijde.
Ten aanzien van de onderste extremiteiten komt D tot de conclusie dat A verder geen noemenswaardige klachten aan dit ongeval heeft overgehouden. D schrijft alle lichamelijk klachten die A ondervindt toe aan het hem overkomen ongeval. Van pre-existente klachten is volgens D niet gebleken.
  
2.6.  Op de door de rechtbank geformuleerde vraag (vraag 2b) welke klachten en/of verschijnselen van A als ongevalgevolg kunnen worden beschouwd, heeft D geantwoord dat dit vooral betreft een duidelijke functiebeperking en pijn in de rechter pols, onderarm en elleboog, met vervolgens ook nog reactieve klachten van de schouder, hoewel hij daar niet echt wat betreft de beweeglijkheid beperkt is. In de rug betreft het vooral optredende pijn bij belastende activiteiten, alsmede ook een verminderde duurbelasting.

2.7.  D antwoordt op de derde door de rechtbank voorgelegde vraag -mate van functiestoornis als gevolg van het ongeval- dat hij komt tot een totaal percentage van 31% blijvende invaliditeit van de gehele persoon (b.i.g.p.).

2.8.  De als gevolg van het ongeval door A gestelde beperkingen in het dagelijks leven, zijnde pijn in de rechterarm met een duidelijke functiebeperking, rugpijn met beperkingen van de beweeglijkheid en vooral ook duurbelasting, vermoeidheidsklachten en hoofdpijn worden door D onderschreven en volledig toegeschreven aan het ongeval (zie antwoord op vraag 4).

2.9.  Ten aanzien van de voor arbeid relevante beperkingen van A antwoordt D op vraag 4d van de rechtbank dat A matig tot sterk beperkt is ten aanzien van het actieve gebruik van de rechterarm, met name de onderarm en pols, waarbij er vooral rekening moet worden gehouden dat A niet goed meer zwaar kan dragen, tillen, duwen en trekken. Ook kan A niet frequent meer repeterende bewegingen uitvoeren dan wel belastende activiteiten met de pols uitvoeren zoals bijvoorbeeld het maken van schroefbewegingen. Ook ten aanzien van de rug is A licht tot matig beperkt ten aanzien van langdurig staan, lopen, zwaar dragen en tillen, duwen en trekken.

2.10.  Volgens D (antwoord op vraag 5a en b) is er met betrekking tot de rug van A min of meer sprake van een definitieve eindtoestand voor wat betreft de ongevalgevolgen. Ten aanzien van de rechteronderarm heeft A een sterke kans tot het voortschrijden van de artrose van het polsgewricht, zodat hier sprake zal zijn van een relatieve eindtoestand met betrekking tot de ongevalgevolgen. D acht wat betreft de rechterpols een verslechtering van het huidige toestandbeeld zonder meer aannemelijk binnen een periode van vijf tot tien jaar.
Optelfout pagina 16 rapport D?

2.11.  Volgens A (zie punt 1 akte na deskundigenbericht van A) heeft D op pagina 16 van zijn deskundigenbericht een optelfout gemaakt. A voert aan dat 24% + 3% geen 26% oplevert, maar 27%, met als gevolg dat het percentage blijvende invaliditeit voor de gehele persoon ten gevolge van het rechterarmletsel iets meer zal zijn dan 16%, zodat het totale percentage blijvende invaliditeit voor de gehele persoon ook iets hoger zal liggen dan 31%. Voorts wijst A er op dat in het door D vastgestelde percentage van 31% de psychische schade van A nog niet is meegenomen.

2.12.  Allianz heeft in reactie op dit standpunt van A bij akte na deskundigenbericht in punt 2.3 aangevoerd dat er geen sprake is van een optelfout van D op pagina 16 van zijn rapportage. Allianz betoogt dat de berekening is gebaseerd op het uitgangspunt dat A reeds 24% functioneel invalide is aan de rechterzijde van zijn lichaam en derhalve niet dient te worden uitgegaan van 100% validiteit maar 76% (100-24) validiteit, zodat 3% van 76 is 2, 2% + 24% = 26%. Derhalve is het percentage b.i.g.p. ten aanzien van de rechterarm 16% en niet iets meer dan 16% zoals A stelt.

2.13.  Nu partijen het rapport van D op dit punt op verschillende wijze uitleggen, zal de rechtbank D vragen bij brief aan te geven of er wel of niet sprake is van een optelfout zoals door A is gesteld en door Allianz is betwist. Aangezien de rechtbank voorts behoefte heeft aan een comparitie van partijen (zie ook hierna) zullen partijen ter gelegenheid van die comparitie op de brief van D kunnen reageren.

Blijvende invaliditeit gehele persoon (b.i.g.p) 28% in plaats van 31% (vraag 3)?

2.14.  Allianz heeft bij akte na deskundigenbericht voorts aangevoerd dat uitgegaan dient te worden van een b.i.g.p. van A van 28% in plaats van 31%, omdat D in zijn rapport ten onrechte is uitgegaan van een hoogteverlies van 2 mm van de pols, in plaats van een verkorting van de radius van 2 mm. Hoogteverlies is -aldus Allianz- niet hetzelfde als een verkorting. Volgens Allianz heeft haar medisch adviseur aangevoerd dat op grond van de richtlijnen van de Nederlandse Orthopeden Vereniging, bij een afname van het kraakbeen interval en een bewegingsbeperking van de pols, de bewegingsbeperking de mate van functionele invaliditeit (f.i.) bepaalt en dat -anders dan D meent in zijn rapport- dient te worden uitgegaan van een percentage van 18% blijvende invaliditeit van de bovenste extremiteit (b.i.b.e.) in plaats van 24% b.i.b.e. Bij navraag door Allianz bij D zou D dit hebben bevestigd. D zou hebben aangegeven dat inderdaad de mate van bewegingsbeperking de mate van f.i. bepaalt en dat uit dient te worden gegaan van 18% b.i.b.e. D zou zich, aldus nog steeds Allianz, vervolgens op het standpunt hebben gesteld dat, indien wordt uitgegaan van een percentage van 18, de malunionstand van de scaphoidfractuur niet (mee) berekend zou zijn en dat het om die reden aangewezen zou zijn te rekenen met een percentage van 24% b.i.b.e. Allianz betoogt dat D hier een methodologische fout maakt. Bij het berekenen van de f.i. van de pols wordt -zoals door D volgens Allianz erkend- gebruik gemaakt van de range of motion- benadering: de mate van bewegingsbeperking bepaalt de f.i. van de pols en niet de diagnose. Enerzijds erkent D dat maar anderzijds rekent hij de diagnose malunion van de scaphoidfractuur toch mee. Methodologisch is dit standpunt van D volgens Allianz onjuist en dient te worden uitgegaan van een percentage van 18% b.i.b.e. en niet van 24% b.i.b.e. Bovendien suggereert D volgens Allianz door -ter onderbouwing van zijn standpunt dat de diagnose malunion van de scaphoidfractuur dient te worden verdisconteerd in het percentage f.i.- te verwijzen naar zijn antwoord op vraag 5c, dat hij de prognose heeft verdisconteerd in de door hem vastgestelde 24%. De prognose wordt evenwel reeds besproken in het antwoord op vraag 5c en dient derhalve niet -tevens- bij de berekening van b.i.b.e. van de pols te worden betrokken. Indien wordt uitgegaan van 18% b.i.b.e. is de blijvende invaliditeit gehele persoon 28% in plaats van 31%, aldus nog steeds Allianz.

2.15.  Ook B plaatst kanttekeningen bij de door D berekende b.i.g.p. B komt, evenals Allianz, tot een b.i.g.p. van 28%.

2.16.  Ook omtrent dit punt heeft de rechtbank behoefte aan nadere opheldering van D. D zal dan ook worden gevraagd zich bij brief tevens hierover uit te laten. Partijen zullen daarop ter gelegenheid van de comparitie van partijen kunnen reageren.
LJN BB1862