Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A.dam 250908 ontbrekende symptoomvaliditeitstest geen bezwaar; benoeming vza en ad-er

Rb A.dam 250908 ontbrekende symptoomvaliditeitstest geen bezwaar; benoeming vza en ad-er
2.2.  Op 4 april 2006 heeft op gezamenlijk verzoek van partijen een neurologische expertise plaatsgevonden, verricht door neurochirurg dr. B. Dr. B heeft zelfstandig dr. C benaderd teneinde een neuropsychologisch onderzoek te laten verrichten. Op 31 mei 2006 hebben dr. C en drs. D, het neuropsychologisch onderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van het neuropsychologisch onderzoek van dr. C en drs. D maken deel uit van de rapportage van dr. B van 10 oktober 2006.
(..)
2.4.  Partijen hebben kritiek van hun respectieve medisch adviseurs voorgelegd aan dr. B en nadere vragen gesteld naar aanleiding van de concept-rapportage. Dr. C heeft bij brief van 10 september 2007 als volgt gereageerd:

2). “Het ontbreken van een valideringstest”; het klopt dat geen symptoomvaliditeitstest is afgenomen. Reden is dat dergelijke test niet valide te interpreteren is bij mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Bij cliënt zijn op basis van het testprofiel evidente aanwijzingen voor cerebrale beperkingen. Er was zeker geen aanwijzing of het vermoeden van onderpresteren op basis van zijn testgedrag, met name niet op basis van het testprofiel.

3). “Op een aantal tests wordt slecht gescoord en er is intelligentieverval”; het is juist dat betrokkene op een aantal tests slecht presteert en dat is toe te schrijven aan zijn beperkingen op neuropsychologisch gebied. Het huidige niveau van intellectueel functioneren wordt op basis van de verkorte GIT op ruim benedengemiddeld niveau geschat (IQ=76). Op basis van de NLV wordt het premorbide verbale intelligentieniveau gemiddeld (IQ =91) geschat.”

3.  Het verzoek
3.1.  A legt aan het verzoek ten grondslag dat hij door middel van een onafhankelijke medische expertise door een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige duidelijkheid wenst te krijgen omtrent de aard en de omvang van de eventueel bestaande beperkingen, zodat A met deskundige hulp op de arbeidsmarkt kan reintegreren.

4.  Het verweer en zelfstandig verzoek
4.1.  Het verweer van ABN Amro en het zelfstandig verzoek van ABN Amro zal hierna worden weergegeven onder de beoordeling.

5.  De beoordeling
5.1.  Het verzoek van A om een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen voldoet aan de wettelijke vereisten, zoals neergelegd in de artikelen 203 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en volgende. Nu het verzoek ertoe kan dienen A de mogelijkheid te verschaffen duidelijkheid te krijgen omtrent de aard en de omvang van de eventueel bestaande beperkingen bij A en nu ABN Amro heeft aangegeven tegen het deskundigenonderzoek als zodanig geen bezwaar te hebben, zal het verzoek worden toegewezen.

5.2.  ABN Amro heeft bezwaar gemaakt tegen de benoeming van de door A voorgestelde deskundigen, voor zover aan de deskundigen wordt gevraagd uit te gaan van het expertiserapport van dr. B, aangezien dit rapport is gebaseerd op het expertiserapport van dr. C. Het belangrijkste bezwaar van ABN Amro tegen de rapportage van dr. C is het feit dat dr. C geen symptoomvaliditeitstest heeft afgenomen, terwijl dit in het geval van A geïndiceerd was. Met een symptoomvaliditeitstest kan worden vastgesteld in hoeverre de betrokkene zich voldoende inzet. Voorts voert ABN Amro aan dat de rapportage van dr. C niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, aangezien een uitgebreide anamnese ontbreekt en er een te beperkt intelligentieonderzoek is gedaan. ABN Amro verzoekt de rechtbank daarom om een nieuw neurologisch en neuropsychologisch onderzoek te gelasten, nu slecht te scheiden is wat uit het onderzoek van dr. B is gebleken en wat uit het onderzoek van dr. C. ABN Amro stelt voorts dat een nieuw neurologisch en neuropsychologisch onderzoek noodzakelijk is omdat A rugklachten heeft, die nog niet in het kader van een expertise zijn beoordeeld.

5.3.  A voert verweer en maakt bezwaar tegen het zelfstandig verzoek van ABN Amro. A voert aan dat dr. C voldoende heeft toegelicht waarom zij geen symptoomvaliditeitstest heeft afgenomen. Zij heeft immers toegelicht dat een symptoomvaliditeitstest niet goed te interpreteren is bij mensen met niet aangeboren hersenletsel en dat zij geen aanwijzingen heeft gezien voor bewust onderpresteren door A. Voorts voert A aan dat dr. C en dr. B wel een anamnese hebben afgenomen en dat alle benodigde informatie is verkregen door middel van het deskundigenrapport.

5.4.  A heeft voorts aangevoerd dat hij geen aanleiding ziet om wegens zijn rugklachten een nieuw neurologisch of neuropsychologisch onderzoek te laten verrichten. Een dergelijk onderzoek kan altijd nog in een later stadium worden verricht. Bovendien dient een orthopeed een dergelijk onderzoek uit te voeren en niet een neuroloog of neuropsycholoog. Tenslotte voert A aan dat het voor hem te belastend is om wederom een neurologisch en neuropsychologisch onderzoek te ondergaan.

5.5.  De rechtbank oordeelt als volgt. Wanneer een gezamenlijke expertise tussen partijen wordt overeengekomen waarbij beide partijen een aanzienlijke invloed hebben kunnen uitoefenen op de vraagstelling en de inhoud van het aan de deskundige voor te leggen dossier, en partijen ruimschoots de gelegenheid hebben gehad voor het leveren van commentaar op de rapportage, dan moet er sprake zijn van zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het aldus tot stand gekomen rapport, wil dat terzijde geschoven kunnen worden. Van dergelijke bezwaren is de rechtbank evenwel niet gebleken.

5.6.  De rechtbank is met A van oordeel dat dr. C voldoende duidelijk heeft toegelicht waarom zij geen symptoomvaliditeitstest heeft afgenomen. Dr. C heeft hieraan wetenschappelijke inzichten ten grondslag gelegd. Zij stelt zich immers op het standpunt dat een symptoomvaliditeitstest niet valide te interpreteren is bij mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Het verweer van ABN Amro dat andere neuropsychologen zich op het standpunt stellen dat dergelijke validititeitstests wel goed te interpreteren zijn bij mensen met niet-aangeboren hersenletsel, doet hier niet aan af. Daar komt bij dat ook in het artikel van prof. dr. F, waarop ABN Amro zich beroept, is vermeld dat het interpreteren van afwijkende resultaten uit een symptoomvaliditeitstest het nodige vakmanschap en klinische ervaring vergt. Het kan zijn dat de persoon in kwestie zijn klachten simuleert, maar ook dat deze veroorzaakt worden door ernstige cognitieve functiestoornissen, aldus F. In zoverre wordt het wetenschappelijk inzicht van dr. C door de door ABN Amro geciteerde wetenschapper ondersteund. Het is voorts aan de deskundige om te bepalen hoe deze het onderzoek wenst in te richten en uit te voeren.

5.7.  ABN Amro heeft voorts aangevoerd dat in de rapportage van dr. C een uitgebreide anamnese ontbreekt en dat zij een te beperkt intelligentieonderzoek heeft verricht. A heeft in dit verband aangevoerd dat dr. C en dr. B wel een anamnese hebben afgenomen en dat alle benodigde informatie is verkregen door middel van het deskundigenrapport. De rechtbank oordeelt op dit punt dat ABN Amro onvoldoende heeft gesteld, zodat de rechtbank aan dit verweer voorbij zal gaan.

5.8.  Ook het feit dat A rugklachten heeft is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een nieuw neurologisch en neuropsychologisch onderzoek te gelasten. A heeft in dit verband gesteld dat hij bij de huisarts zal vragen om een doorverwijzing naar een specialist. De rechtbank ziet daarom op dit moment nog geen aanleiding om een nieuw neurologisch of neuropsychologisch onderzoek te gelasten. Bovendien kan een dergelijk onderzoek, indien noodzakelijk, in een later stadium van de procedure worden gelast. Met A is de rechtbank voorshands van oordeel dat in dat geval een orthopeed in plaats van een neuroloog een dergelijk onderzoek dient uit te voeren.

5.9.  Naar het oordeel van de rechtbank heeft ABN Amro aldus onvoldoende aangevoerd om de rapportage van dr. B ter zijde te stellen en opnieuw een neurologisch en neuropsychologisch onderzoek te gelasten. Een verzoek dat aan de vereisten van artikel 203 Rv voldoet en waarvoor voldoende feiten zijn gesteld, dient in beginsel te worden toegewezen, tenzij er sprake is van strijd met de goede procesorde, misbruik van recht of indien een ander zwaarwichtig bezwaar aan toewijzing in de weg staat. Hoewel het verzoek van ABN Amro aan de vereisten van artikel 203 Rv voldoet, acht de rechtbank het voorhanden zijn van een recent, op gezamenlijk verzoek van partijen uitgebracht deskundigenbericht waartegen geen zwaarwegende bezwaren zijn ingebracht, een zwaarwichtig bezwaar dat aan toewijzing van dit verzoek in de weg staat. In zoverre is sprake van misbruik van recht. De rechtbank zal derhalve het zelfstandige verzoek van ABN Amro afwijzen, zodat de te benoemen verzekeringsarts en registerarbeidsdeskundige hun rapport dienen te baseren op de rapportage van dr. B van 10 oktober 2006.

5.10.  ABN Amro heeft aangevoerd geen bezwaar te hebben tegen de benoeming van dr. G als verzekeringsgeneeskundige, zodat de rechtbank hem zal benoemen. Dr. G heeft zich bereid verklaard de benoeming te aanvaarden.

5.11.  ABN Amro heeft bezwaar gemaakt tegen de door A voorgestelde vraagstelling aan dr. G, voor zover aan hem wordt gevraagd speciale aandacht te geven aan de benodigde recuperatietijd. Nu A hier tegen geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank dit onderdeel van de vraag niet opnemen in de vraagstelling aan de deskundige.

5.12.  Nadat de verzekeringsgeneeskundige een rapportage heeft uitgebracht, zal een arbeidsdeskundige een rapportage dienen uit te brengen. De rechtbank zal, nu ABN Amro hier geen bezwaar tegen heeft, overgaan tot de benoeming de heer H als arbeidsdeskundige. De heer H heeft zich eveneens bereid verklaard de benoeming te aanvaarden. De door ABN Amro voorgestelde vraagstelling zal worden overgenomen, nu A tijdens de mondelinge behandeling te kennen heeft gegeven hiertegen geen bezwaar te hebben. De vraagstelling zal steeds worden aangevuld met een door de rechtbank noodzakelijk geachte slotvraag.

5.13.  De deskundigen zullen het onderzoek zelfstandig dienen te verrichten. Daarbij moeten zij partijen in de gelegenheid stellen om opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit hun schriftelijk bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Tevens zal in dat bericht melding worden gemaakt van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken van partijen. Indien een partij schriftelijk opmerkingen aan de deskundige doet toekomen, verstrekt zij daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij.

5.14.  Partijen zijn verplicht mee te werken aan het onderzoek van de deskundigen. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die zij geraden acht.

5.15.  A heeft verzocht om ABN Amro te veroordelen in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling van de deskundigen. Nu ABN Amro aansprakelijkheid heeft erkend, zal ABN Amro het voorschot ter zake van de kosten van de deskundigen dienen te voldoen, welk voorschot zal worden vastgesteld op een door de deskundigen te bepalen bedrag

5.16.  Nu de advocaat van ABN Amro een afschrift van deze beschikking ontvangt, is A niet gehouden ABN Amro op de voet van artikel 206 Rv een afschrift van deze beschikking te zenden.

6.  De beslissing
De rechtbank

beveelt een onderzoek door de volgende deskundigen:

-    Drs.G, verzekeringsgeneeskundige,
  -  De heer H, registerarbeidsdeskundige
    Van Brunschot, Van Summeren, Hagoort
    Postbus 476
    5400 AL Uden
    Tel: 0413- 330556

- bepaalt dat aan drs. G de volgende vragen zullen worden voorgelegd:

1.  Wat is het belastbaarheidsprofiel van de heer A indien daarbij wordt
    uitgegaan van het deskundigenbericht van neuroloog dr. B d.d.
10 oktober 2006?

2.  Wilt u bij de beantwoording van deze vraag het belastbaarheidsprofiel uitwerken in een functionele mogelijkhedenlijst?

3.   Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de onderhavige zaak van belang kunnen zijn? Zo ja, welke?

-   bepaalt dat aan de heer H de volgende vragen zullen worden voorgelegd:

1.   Wat zijn de opleidingsmogelijkheden van A, uitgaande van het door de verzekeringsgeneeskundige opgestelde belastbaarheidpatroon?

2.   Welke mogelijke beroepen kan A uitoefenen na afronding van de door u geïnvesteerde opleidingen?

3.   Wat is de loonwaarde van de geïnventariseerde beroepen?

4.   Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de onderhavige zaak van belang kunnen zijn? Zo ja, welke? LJN BG3863