Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Bosch 111006 verzekeraar komt terug op eerder instemmend ontvangen rapport

Rb Den Bosch 11-10-06 verzekeraar komt terug op eerder instemmend ontvangen rapport;
2.7.  De rechtbank is met [eiser] van oordeel dat Erasmus thans niet meer in redelijkheid kan terugkomen op haar eerdere instemmende standpunt ten aanzien van het rapport van [R]. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat partijen vóór het benaderen van [R] overeenstemming hebben bereikt over de persoon van de medisch deskundige, de aan die deskundige te stellen vragen alsmede de voor te leggen medische informatie over het verleden van [eiser]. Na het uitbrengen van de rapportage door [R] heeft de medisch adviseur van Erasmus de kanttekeningen daarbij geplaatst zoals weergegeven onder 2.5. Niet gesteld of gebleken is dat Erasmus, behoudens die memo, andere bezwaren of een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van het rapport van [R]. Desgevraagd ter comparitie heeft Erasmus gesteld dat het advies van [B] in afschrift naar de wederpartij is gestuurd en dat verder niet is gesproken over het rapport van [R]. Vervolgens is afgesproken dat de arbeidsdeskundige [C] op basis van het rapport van [R] een nieuwe reïntegratiepoging zou doen, aldus Erasmus. De rechtbank leidt uit dit samenstel van omstandigheden af, evenals [eiser] kennelijk heeft gedaan en ook mocht doen, dat Erasmus geen overwegende bezwaren had tegen de inhoud van het deskundigenrapport. Op geen enkel moment (vóór het advies van [L]) heeft Erasmus jegens [eiser] kenbaar gemaakt dat zij zich niet kon vinden in de bevindingen van [R], dat zij die bevindingen betwistte dan wel dat zij ten aanzien van die bevindingen een voorbehoud wenste te maken. De opmerkingen die [B] over het rapport heeft gemaakt, raken immers niet de kern ervan en voor het overige heeft Erasmus geen inhoudelijke opmerkingen geplaatst. Daarnaast heeft zij, tezamen en in overleg met [eiser], een volgende stap in het overleg- en onderhandelingstraject genomen door een arbeidsdeskundige in te schakelen. Gelet op deze handelwijze van Erasmus mocht [eiser] er dan ook van uitgaan dat Erasmus instemde met de inhoud van het rapport (behoudens de door [B] gemaakte opmerkingen). Erasmus heeft nog aangevoerd dat [B] in haar memo ook kritiek heeft geuit wat betreft de bevindingen van de verzekeringsarts van het GAK. Erasmus miskent daarmee dat de beperkingen die door de arts van het GAK zijn geconstateerd geen onderbouwing vormen van de vorderingen van [eiser] en ook geen onderdeel zijn geweest van de verdere onderhandelingen tussen partijen. De rechtbank zal dat verweer derhalve passeren.

2.8.  Erasmus heeft twee jaar later via het advies van [L] fundamentele bezwaren geuit tegen het rapport van [R]. Naar het oordeel van de rechtbank kon Erasmus gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden op dat moment niet in redelijkheid terugkomen op haar standpunt. Dat is slechts anders indien er bijvoorbeeld sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, dan wel indien daarvoor zwaarwegende redenen bestaan. De door [L] naar voren gebrachte kwesties zijn echter niet te kwalificeren als nieuwe feiten en omstandigheden dan wel als de bedoelde zwaarwegende redenen. De medische voorgeschiedenis van [eiser] was bekend bij partijen, ook voordat [R] werd aangezocht. Bovendien hebben zij overeenstemming bereikt over hetgeen daaromtrent aan de deskundige zou worden voorgelegd. Ter comparitie heeft [eiser] daarover onweersproken gesteld dat [B] vóór het onderzoek door [R] al had aangegeven dat de beschikbare medische informatie voldoende was om te kunnen beoordelen of de klachten en beperkingen voor het ongeval al bestonden. [R] heeft blijkens haar rapport overigens de door [L] aangehaalde relevante gebeurtenissen in het verleden (aangeboren blokwervel, ongeluk in zwembad, auto-ongeval in 1993) wel degelijk betrokken in haar onderzoek. Het door Erasmus thans geuite bezwaar (dat overigens slechts zijdelings door [L] wordt opgebracht) dat het rapport van [R] niet voldoet aan de NVN-richtlijnen, brengt evenmin nieuw licht op de zaak. Zoals gezegd hebben partijen van tevoren overeenstemming bereikt over hetgeen zij aan [R] zouden vragen. Kennelijk hebben zij er toen voor gekozen om niet aan de deskundige te vragen uitdrukkelijk in te gaan op de NVN-richtlijnen. Niet gesteld of gebleken is waarom Erasmus deze kwestie niet heeft opgebracht voordat aan [R] opdracht werd gegeven, zeker nu Erasmus zegt dat een belangrijk punt te vinden. Het staat Erasmus in zo'n situatie dan ook niet vrij om eenzijdig achteraf nieuwe eisen te stellen aan een deskundigenbericht. Ook voor wat betreft de door [L] onder 3 tot en met 6 genoemde punten is niet gesteld of gebleken dat het voor Erasmus redelijkerwijs onmogelijk is geweest om deze kritiek eerder naar voren te brengen. Evenmin is gebleken dat de conclusies van [R] op deze punten niet kunnen worden gedragen door de onderliggende geneeskundige rapportage waarnaar [R] verwijst.

2.9.  Erasmus heeft nog gesteld dat gekeken moet worden naar de meest recente rapportages in verband met de keuring voor de WAO. De rechtbank zal dat verweer verwerpen nu partijen noch de rechtbank in een civiele zaak zijn gebonden aan de beslissingen die in het kader van de WAO/WIA worden genomen. De rapporten in dat kader zijn afgestemd op de WAO/WIA-regels die in civiele zaken niet van toepassing zijn.

2.10.  Concluderend zal de rechtbank voor wat betreft de medische gevolgen van het ongeval voor [eiser] uitgaan van het rapport van [R] van 24 februari 2003. De door [B] geuite kritiek - voor wat betreft de beperking voor het werken in een ruimte met anderen en een werkdag van 4 uur in plaats van 8 uur - zal de rechtbank uiteindelijk (zoals hierna te overwegen) niet meer relevant achten en dus op dit moment buiten beschouwing laten.In dat rapport heeft [R] de diagnose van een "partieel post-whiplash syndroom" gesteld. [R] heeft expliciet aangegeven dat de daarbij behorende concentratiestoornissen, versnelde vermoeidheid en (geringe) nekklachten als ongevalsgevolg moeten worden beschouwd (antwoord op vraag 2a). Deze klachten waren niet aanwezig vóór het ongeval van 20 februari 1998, aldus [R].

2.11.  Dat deze klachten van [eiser] als ongevalsgevolg moeten worden beschouwd, wordt bevestigd door het rapport van klinisch psycholoog [Z] d.d. 21 september 2005, waarin onder meer is te lezen:

"Het neuropsychologisch onderzoek laat een evenwichtige maar enigszins overmatig ordelijke persoonlijkheid zien die wat betreft de cognitieve functies een redelijk intact functioneren aan de dag legt behoudens een sterk deficiënt functioneren van de aandachtsfunctie. (...)

Aangezien betrokkene als leidinggevende goed functioneerde en ook buiten zijn werk een 'druk' leven kende is het niet aannemelijk dat er al voor het ongeval sprake was van problemen met de aandachtsregulatie.
Aangezien de problemen met het cognitieve functioneren vrijwel direct na het ongeval de kop op staken en het een veelvoorkomende klacht is van mensen die chronische whiplashklachten vertonen is er veel aanleiding te veronderstellen dat een en ander zijn oorsprong heeft in het bewuste ongeval.
(...)

Een deficiëntie regulatie van de volgehouden aandacht heeft een sterk deteriorerend effect op het dagelijks functioneren en leidt meestal tot klachten van vermoeidheid. Wanneer er sprake is van problemen met de regulatie van de volgehouden aandacht wordt compensatoir meer energie gegenereerd voor het verrichten van een taak. Dit is een min of meer onbewust proces en leidt daarom vaak tot, voor de leek c.q. betrokkene zelf, onverklaarbare vermoeidheidsklachten. Een en ander betekent dat betrokkene beperkt belastbaar is met name wat betreft cognitieve taken waarbij de volgehouden aandacht een rol speelt. Helaas voor betrokkene is dit een cognitieve functie die bij veel taken noodzakelijk is."

2.12.  Erasmus heeft erop gewezen dat dit onderzoek eenzijdig door [eiser] is geïnitieerd en dat [Z] niet als een "onafhankelijke" deskundige is te beschouwen omdat hij verbonden is aan het Whiplash Instituut Nederland. Erasmus heeft aan dat verweer echter geen consequenties verbonden, bijvoorbeeld dat het rapport daarom buiten beschouwing moet worden gelaten. Belangrijker nog: zij heeft het rapport van [Z] niet inhoudelijk betwist en heeft zelfs bevindingen uit de rapportage aangehaald ter onderbouwing van haar eigen stellingen. De rechtbank zal dan ook aan het verweer van Erasmus aangaande dit rapport voorbijgaan.
LJN AZ0113