Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 070422 deskundigenbericht tzv bedrijfseconoom is prematuur, nu nog geen duidelijkheid bestaat over causaal verband

GHSHE 070422 deskundigenbericht bedrijfseconoom is prematuur, nu nog geen duidelijkheid bestaat over causaal verband

in vervolg op:
RBZWB 270821 benoeming neuroloog, neuropsycholoog en psychiater, npo als zelfstandig onderzoek; afwijzing benoeming bedrijfseconoom

1
Het procesverloop

1.1.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, heeft op 27 augustus 2021 een beschikking gegeven in de zaak C/02/384444 / HA RK 21-87 tussen [verzoeker] als verzoeker en ASR en TVM als verweersters, waarbij - kort weergegeven - het verzoek ex artikel 202 Rv van [verzoeker] strekkende tot benoeming van en rapportage door deskundigen ten aanzien van het benoemen van een bedrijfseconoom is afgewezen en waarbij partijen voorts in de gelegenheid zijn gesteld om zich binnen een termijn van twee weken uit te laten over de benoeming van een andere neuropsycholoog alsmede over het voorschot. Voornoemde rechtbank heeft de beslissing voor het overige aangehouden.

1.2.
Bij beroepschrift ex artikel 358 Rv met bijlagen, ingekomen ter griffie van het hof op 12 november 2021, heeft [verzoeker] het hof verzocht de beschikking waarvan beroep gedeeltelijk te vernietigen voor zover het de afwijzing van het verzoek tot benoeming van de bedrijfseconoom betreft en om, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen met benoeming van bedrijfseconoom drs. [bedrijfseconoom] en aan hem op te dragen de door [verzoeker] in zijn beroepschrift geformuleerde vraagstelling gemotiveerd schriftelijk te beantwoorden en een verslag te schrijven van zijn onderzoeksbevindingen, ASR en TVM te veroordelen om het honorarium van de te benoemen deskundige te betalen, althans te gelasten dat ASR en TVM het voorschot voor deze kosten moeten voldoen en ASR en TVM te veroordelen in de kosten van deze procedure.

1.3.
Ter griffie van het hof is op 21 januari 2022 het verweerschrift van ASR ingekomen. TVM heeft bij haar verweerschrift, ingekomen op 24 januari 2022, verwezen naar het als productie 1 gevoegde verweerschrift van ASR, waarvan de inhoud als door haar herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.

ASR en TVM hebben het hof ieder voor zich verzocht de beschikking waarvan beroep, zo nodig met verbetering van de gronden, te bekrachtigen.

1.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [verzoeker] , bijgestaan door mr. Keizer;
- namens ASR mevrouw [betrokkene 1] , bijgestaan door mr. Oskam;
- namens TVM de heer [betrokkene 2] , bijgestaan door mr. Wildenburg.

1.5.
Het hof heeft voorafgaand aan voornoemde mondelinge behandeling voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal in eerste aanleg d.d. 12 juli 2021;
- de brief met bijlage (procesdossier eerste aanleg) van de advocaat van [verzoeker] d.d. 29 november 2021;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door de advocaat van [verzoeker] overgelegde spreekaantekeningen;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door de advocaat van ASR overgelegde pleitaantekeningen.

Na afloop van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van [verzoeker] , met toestemming van het hof, per email van 3 maart 2022 een aanvullende beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, d.d. 28 februari 2022 overgelegd waarin onder 3.1. van die beschikking is bepaald dat aan de beschikking waarvan beroep na nr. 4 “De beslissing” dient te worden toegevoegd:

"4.1a.
wijst het verzoek af ten aanzien van het benoemen van een bedrijfseconoom"
, waarbij het oorspronkelijk nummer wordt omgenummerd tot `4.1b.'.

2
De gronden van het verzoek

Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepsschrift.

3
De beoordeling

3.1.
Het gaat kortgezegd om het volgende.
- [verzoeker] is in 2017 betrokken geraakt bij een tweetal aanrijdingen waarbij hij in zijn auto van achteren is aangereden. ASR en TVM hebben aansprakelijkheid erkend voor de respectieve ongevallen.
- [verzoeker] stelt tot op de dag van vandaag als gevolg van beide aanrijdingen klachten te ervaren die hem ernstig in zijn werkzaamheden beperken.
- Partijen verschillen van mening over het verlies aan arbeidsvermogen van [verzoeker] alsmede over het bestaan van een causaal verband tussen de gezondheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen.
- Vanwege het verschil van mening over de beperkingen, het causaal verband en de waardering van het verlies aan verdienvermogen heeft [verzoeker] de rechtbank verzocht om een deskundigenonderzoek door een neuroloog, een neuropsycholoog, een psychiater en bedrijfseconoom [bedrijfseconoom] voornoemd (onder 1.2).
- Bij beschikking waarvan beroep is het verzoek van [verzoeker] ten aanzien van de benoeming van een neuroloog, een neuropsycholoog en een psychiater gehonoreerd. Met betrekking tot de benoeming van de door [verzoeker] voorgedragen bedrijfseconoom is het verzoek afgewezen.

3.2.
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen omdat hij zich niet met de afwijzing van zijn verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek door de door hem voorgedragen bedrijfseconoom kan verenigen. [verzoeker] stelt dat zijn verzoek niet in strijd is met de goede procesorde, geen misbruik van bevoegdheid oplevert en evenmin moet worden afgewezen op grond van een ander zwaarwichtig geoordeeld belang. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het verzoek in strijd zou zijn met de goede procesorde omdat het prematuur zou zijn. [verzoeker] zou (volgens de rechtbank) pas voldoende belang bij een bedrijfseconomisch onderzoek hebben nadat is vastgesteld dat er sprake is van beperkingen en causaal verband tussen beide ongevallen en die beperkingen. De uitkomst van het verzochte deskundigenonderzoek kan echter een belangrijke factor zijn voor de wijze van voortzetting van de schaderegeling en de vraag of een gerechtelijke procedure zinvol is. Het gaat dus nadrukkelijk om een procedure voorafgaand aan een eventuele bodemprocedure. Doel van het beoogde onderzoek door een bedrijfseconoom is onder meer het bepalen van de schadeomvang en daarmee het bepalen van de procespositie van [verzoeker] . [verzoeker] heeft dus voldoende belang bij zijn verzoek. Het verzoek om de financiële schade door een deskundige in kaart te laten brengen ziet onmiskenbaar op feiten en omstandigheden die van beslissend belang kunnen zijn voor de beslechting van onderhavig geschil. Zijn belang blijkt tevens doordat ASR en TVM betwisten dat hij meer schade lijdt en heeft geleden dan de bedragen die bij wijze van voorschotbetalingen reeds zijn vergoed. [verzoeker] heeft dus recht en belang bij het deskundigenonderzoek om eventueel aanvullende voorschotbetalingen zowel buiten als in rechte af te kunnen dwingen. Dat van [verzoeker] verwacht wordt dat hij eerst het tijdrovende en belastende medische deskundigentraject doorloopt voordat hij bewijs mag leveren voor de omvang van zijn schade valt ook niet goed te rijmen met de Gedragscode Behandeling Letselschade waaruit volgt dat benadeelden baat hebben bij en recht hebben op een voortvarende schadeafwikkeling.

Het aanvullend argument van de rechtbank om het verzoek vanwege de hoge kosten af te wijzen kan evenmin standhouden. Mede gelet op de omvang van de gestelde schade en het feit dat door ASR en TVM al een bedrag van (afgerond) € 103.000,00 aan voorschotten is verstrekt, levert dit enkele argument (ook) geen misbruik van procesrecht of bevoegdheid op en kwalificeert het kostenaspect ook niet als een zwaarwichtig belang.

Voorts formuleert [verzoeker] twaalf onderzoeksvragen welke hij ter beantwoording aan bedrijfseconoom [bedrijfseconoom] voor zou willen voorleggen.

3.3.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is hieraan door en namens [verzoeker] nog het navolgende toegevoegd.

door het hof aan de orde gestelde ontvankelijkheidsvraag:

Het hof houdt partijen, in het bijzonder [verzoeker] , tijdens de mondelinge behandeling voor dat de beschikking waarvan beroep een tussenbeschikking is en dat de afwijzing van het verzoek van [verzoeker] ten aanzien van de benoeming van een bedrijfseconoom uitsluitend in het lichaam van deze uitspraak is vermeld en niet in het dictum, hetgeen zou (kunnen) betekenen dat [verzoeker] thans in hoger beroep niet ontvankelijk is. [verzoeker] stelt dat deze beschikking in feite toch een eindbeschikking is. In een dergelijke zaak wordt doorgaans ook een eindbeschikking gegeven en uit het lichaam van de beschikking blijkt ook dat de rechtbank beoogd heeft een eindbeschikking te geven. Een nadrukkelijke vermelding van de afwijzing van het verzoek hoeft naar zijn idee dan ook niet expliciet in het dictum vermeld te worden. [verzoeker] stelt dan ook primair dat de beschikking waarvan beroep een eindbeschikking is en dat hij dus ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Subsidiair verzoekt hij om een aanhouding omdat deze naar zijn idee evidente omissie van de rechtbank zich leent voor een eenvoudig herstel. [verzoeker] zal de rechtbank na afloop van deze mondelinge behandeling hier ook terstond om verzoeken. [verzoeker] wenst thans de zaak inhoudelijk te bespreken.

Dat er naast het geschil over de omvang van de door [verzoeker] gestelde schade ook nog sprake is van een geschil over het bestaan van een causaal verband tussen zijn gezondheidsklachten en de aanrijdingen, betekent niet dat hij thans geen belang zou hebben bij zijn verzoek tot het benoemen van een bedrijfseconoom als deskundige. Het debat over de omvang van de financiële schade zal de uitkomst van de bodemprocedure immers in relevante mate bepalen. Ook zal het [verzoeker] het vereiste inzicht verschaffen of het wel of niet zinvol is om een bodemprocedure te starten. Dat een onderzoek door een bedrijfseconoom geen onderzoek naar feiten zou behelzen is juist. Het betreft een onderzoek naar de feitelijk actuele situatie en de hypothetische situatie zonder ongevallen. Het gaat dan niet om feiten, maar om redelijke veronderstellingen.

De start-up van [verzoeker] had al de nodige ontwikkelingen doorgemaakt en ten tijde van de ongevallen reeds twee van de drie belangrijke fases die een start-up moet doorlopen achter de rug. De derde fase, de op- en uitbouw van het aantal abonnees, is met name door de ongevallen gefrustreerd. Wel had [verzoeker] inmiddels al een uitgebreid netwerk opgebouwd.

Daarbij komt dat de vraagstelling voldoende concreet is en het kostenaspect geen argument kan zijn om het verzoek in hoger beroep af te wijzen.

[verzoeker] geeft desgevraagd aan dat hij al wel bij de neuropsycholoog geweest is, maar dat daarvan nog geen rapportage is opgesteld. Begin maart 2022 zal hij door de neuroloog worden onderzocht. Anders dan door ASR en TVM wordt gesteld heeft [verzoeker] hen destijds ook het hele businessplan inzake [naam 1] ter hand gesteld en niet slechts een paar pagina’s daarvan. Er is door [verzoeker] ook al een concreet schikkingsvoorstel gedaan van circa € 700.000,00. Tevens stelt [verzoeker] dat de door hem voorgedragen bedrijfseconoom wel degelijk een deskundige op het gebied van start-ups is.

3.4.
In hun (inhoudelijk gelijkluidende) verweerschrift stellen ASR en TVM, kortgezegd, het navolgende. De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] terecht (deels) afgewezen. Op de eerste plaats heeft [verzoeker] , ondanks herhaalde verzoeken en aansporingen van ASR en TVM, geen aanvullende informatie verschaft aan de hand waarvan een deskundige beoordeling zou kunnen plaatsvinden. Het onderzoek zou hoofdzakelijk tot doel hebben om de vooralsnog niet aannemelijk gemaakte stellingen van [verzoeker] ten aanzien van zijn start-up te onderzoeken, en dus geen onderzoek naar feiten behelzen.

Ten tweede geldt dat er reeds uitvoerig en kostbaar onderzoek door de betreffende bedrijfseconoom is verricht en dat eerst de reeds door de rechtbank gelaste onderzoeken dienen te worden afgewacht alvorens eventueel aanvullend onderzoek naar de gestelde schadeomvang aan de orde kan zijn.

Ten derde hebben ASR en TVM bezwaar tegen een onderzoek door de betreffende bedrijfseconoom omdat hij geen kennis heeft op het gebied van start-ups en venture capital. Dit blijkt uit diverse opmerkingen in zijn conceptrapport en brieven.

[verzoeker] stelt dat hij zonder ongevallen succesvolle samenwerkingen zou kunnen hebben starten met [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] en dat die samenwerkingen [naam 5] tot een succes zouden hebben gemaakt. ASR en TVM zijn van mening dat van die stelling nog geen begin van bewijs geleverd is.

Naar het oordeel van ASR en TVM dient er in dit stadium van de schaderegeling eerst duidelijkheid te komen over de medische aspecten van de zaak alvorens eventueel verder bedrijfseconomisch onderzoek opportuun is. Daarbij komt dat de betreffende bedrijfseconoom reeds uitvoerig heeft gerapporteerd en waren de twee kostbare onderzoeken van deze bedrijfseconoom van beperkte toegevoegde waarde, vooral omdat [verzoeker] tot op heden geen volledige informatie heeft verschaft. Bovendien betreft het onderzoek ook geen feiten welke met een deskundigenbericht kunnen worden bewezen.

Indien er wel een deskundigenonderzoek door een bedrijfseconoom wordt gelast wijzen ASR en TVM op de devolutieve werking van het appel. In dat geval dient het hof de verweren van ASR en TVM tegen de persoon van voorgestelde deskundige en de vraagstelling te beoordelen. Tot slot menen ASR en TVM dat bij toewijzing de kosten van het aanvullend deskundigenonderzoek voor rekening van [verzoeker] moeten komen nu dat deskundigenonderzoek immers zal plaatsvinden aan de hand van onvolledige informatie.

3.5.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is hieraan door en namens ASR respectievelijk TVM nog het navolgende toegevoegd.

Met betrekking tot de ontvankelijkheid van onderhavig verzoek refereren ASR en TVM zich aan het oordeel van het hof.

[verzoeker] maakt niet duidelijk welke stellingen hij met het voorleggen van zijn vragen aan een deskundige wil bewijzen. Het is onduidelijk wat de toegevoegde waarde van de vragen 1 t/m 4 is, mede gezien het feit dat de beantwoording hiervan veel kosten met zich mee zal brengen. Ten tijde van de ongevallen was [verzoeker] bezig met een start-up die nog niet operationeel was. [verzoeker] stelt dat hij met grote partijen in onderhandeling over samenwerking was. Maar de informatie die hij hierover, overigens eerst na herhaaldelijk verzoek, verstrekt heeft is onsamenhangend, onvolledig en niet in een context te plaatsen. Zo heeft [verzoeker] slechts een paar pagina’s van zijn businessplan met [naam 1] overgelegd. Ten aanzien van de vragen 5 en 6 zal eerst moeten worden vastgesteld wat de feitelijke situatie ten tijde van de ongevallen was. Maar [verzoeker] stelt daaromtrent onvoldoende zodat een deskundigenonderzoek ook niet kan bijdragen aan het bewijs van die stellingen. Het verzoek is onvoldoende concreet en niet ter zake dienend. Bovendien heeft de door [verzoeker] aangezochte deskundige al een onderzoek gedaan, daargelaten noch dat start-ups niet echt zijn vakgebied zijn. Ook zullen eerst de medische onderzoeken moeten worden afgewacht om te kijken of er überhaupt een causaal verband is tussen de ongevallen en de door [verzoeker] gestelde medische schade. Het verzoek is derhalve prematuur.

Voorts ontkent ASR dat er op enig moment door [verzoeker] een schikkingsvoorstel van€ 700.000,00 zou zijn gedaan.

3.6.
Het hof overweegt het volgende.

Met betrekking tot de ontvankelijkheid.

3.6.1.
Bij beschikking van 28 februari 2022, welke door de advocaat per email op 3 maart 2022 aan het hof is overgelegd, overweegt en beslist de rechtbank (onder andere) het navolgende:

2.1.
De rechtbank is van oordeel dat in de beschikking van 27 augustus 2021 is
 verzuimd formeel te beslissen op het door mr. Keizer in zijn voormelde brief aangegeven onderdeel van het verzoek. De rechtbank zal het verzoek dan ook toewijzen als volgt.

3
De beslissing

De rechtbank

3.1.
bepaalt dat na nr. 4. "De beslissing" van de op 27 augustus 2021 tussen verzoeker
 en belanghebbenden gegeven beschikking dient te worden toegevoegd"4.1a. wijst het verzoek af ten aanzien van het benoemen van een bedrijfseconoom", waarbij het oorspronkelijk nummer ‘4.1.’ wordt omgenummerd tot `4.1b.',

3.2.
bepaalt dat deze aanvulling onder de vermelding van de datum 28 februari 2022
 wordt vermeld op de minuut van de beschikking van 27 augustus 2021,”

Het hof is van oordeel dat door deze (herstel)uitspraak van de rechtbank de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de afwijzing van het verzoek tot benoeming van een bedrijfseconoom als deskundige een eindbeschikking is waartegen hoger beroep mogelijk is. [verzoeker] is dan ook ontvankelijk in onderhavig hoger beroep.

Met betrekking tot het verzoek tot het benoemen van een bedrijfseconoom als deskundige.

3.6.2.
Bij de beoordeling moet voorop worden gesteld dat een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, slechts kan worden afgewezen op de grond dat de verzoeker daarbij geen belang heeft, dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, dat het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vgl. HR 30 maart 2007, NJ 2007/189, ECLI:NL:HR:2007:AZ5448).

3.6.3.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek met benoeming van bedrijfseconoom drs. [bedrijfseconoom] en aan hem op te dragen de door [verzoeker] in zijn beroepschrift geformuleerde vraagstelling gemotiveerd schriftelijk te beantwoorden, (ook) in hoger beroep dient te worden afgewezen en overweegt daartoe als volgt.

3.6.4.
Het verzoek van [verzoeker] is prematuur in die zin dat het causale verband tussen de aanrijdingen en door hem gestelde medische problematiek vooralsnog niet is vast komen te staan of voldoende aannemelijk is geworden. Het onderzoek door de neuropsycholoog heeft dan inmiddels al wel plaatsgevonden, doch de resultaten hiervan zijn nog niet in een rapportage vastgelegd. Dit terwijl het onderzoek door de neuroloog ten tijde van de mondelinge behandeling in het geheel nog niet had plaatsgevonden. Zolang het door [verzoeker] gestelde causale verband niet is vast komen te staan of voldoende aannemelijk is geworden, is het hof van oordeel dat een nieuw onderzoek door een bedrijfseconoom naar de financiële schade als gevolg van dat vermeende causale verband (vooralsnog) niet ter zake dienend en als zodanig in strijd met de goede procesorde is. Dit daargelaten nog de vele onduidelijkheden en aanzienlijke kosten welke aan een dergelijk onderzoek verbonden zijn en het feit dat de door [verzoeker] aangezochte deskundige reeds eerder een onderzoek in deze kwestie heeft gedaan.

Het verzoek stuit af op de goede procesorde en de hierboven genoemde andere, door het hof zwaarwichtig geoordeelde bezwaren.

3.7.
Op grond van het bovenstaande oordeel het hof dat het verzoek van [verzoeker] terecht is afgewezen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep voor zover in dit hoger beroep aan de orde dan ook bekrachtigen. Het hof zal [verzoeker] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van dit geding jegens ASR en TVM afzonderlijk.
Het hof zal deze proceskostenveroordelingen vervolgens ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

4
De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de afwijzing van het verzoek tot benoeming van de bedrijfseconoom betreft;

veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van dit geding, welke kosten tot op heden aan de zijde van ASR zijn begroot op € 772,00 aan griffierechten en op € 2.228,00 aan salaris advocaat en aan de zijde van TVM (eveneens) op € 772,00 aan griffierechten en op € 2.228,00 aan salaris advocaat; ECLI:NL:GHSHE:2022:1143