Hof Arnhem-Leeuwarden 090615 AOV advocaat; nieuw onderzoek VA en AD gelast; 54 maatmanuren, waarvan 4 uur ivm relevante nevenactiviteiten
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem-Leeuwarden 090615 AOV advocaat; rapport VA ism hoor en wederhoor; nieuw onderzoek VA en AD gelast;
- 54 maatmanuren; waarvan 4 uur ivm relevante nevenactiviteiten
3 De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.18 van het eindvonnis. Hieraan moet in hoger beroep worden toegevoegd dat de verzekeringsarts [de verzekeringsarts] op 6 september 2008 een rapport, kennelijk in concept, (productie 1 bij memorie van grieven) heeft uitgebracht aan Movir en dat de arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 1] op 14 januari 2009 eveneens een rapport (productie 2 bij memorie van grieven) heeft uitgebracht aan Movir.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Deze zaak gaat over het volgende.
[appellant], geboren in [geboortejaar], heeft vóór 2000 bij Movir een eerstejaars en na-eerstejaars ofwel langlopende arbeidsongeschiktheidsverzekering gesloten voor zijn verzekerde beroep van advocaat. Na een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid (wegens burn out) van oktober 2000 tot medio 2004 heeft Movir [appellant] per 7 november 2006 (in verband met een depressie en apneuklachten) een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, aanvankelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, welke uitkering zij vanaf 2 mei 2007 stapsgewijs heeft afgebouwd naar 30%. Op basis van rapporten van verzekeringsarts [de verzekeringsarts] van 23 november 2008 en van arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 1] van 14 januari 2009 heeft Movir bij brief van 2 februari 2009 de uitkering met ingang van de volgende dag beëindigd. Daartegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt. [appellant] heeft bij berichten van 2 april 2009, 2 februari 2010 en 4 maart 2011 Movir verder bericht dat zijn gezondheidstoestand was verslechterd en dat hij toenemend arbeidsongeschikt was geworden. Op basis van rapporten van arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 2] van 19 april 2011 en van verzekeringsarts [de verzekeringsarts] van 23 juni 2011 heeft Movir hervatting van de arbeidsongeschiktheidsuitkering geweigerd op de aan artikel 2 van de polisvoorwaarden ontleende grond dat [appellant] nog steeds niet voor ten minste 25% beperkt was om de aan het in de polis omschreven beroep verbonden werkzaamheden te verrichten.
Een klacht van [appellant] tegen Movir heeft het Kifid bij brief van 27 juli 2012 afgewezen nadat het rapporten had laten uitbrengen door medisch adviseur [de medisch adviseur] d.d. 3 mei 2012 en arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 3] d.d. 28 juni 2012.
4.2
[appellant] heeft, samengevat, in conventie, naast diverse verklaringen voor recht, veroordeling van Movir gevorderd tot betaling van een uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid van tenminste 25% vanaf 3 februari 2009 en van tenminste 50% vanaf 2 april 2009, respectievelijk 2 februari 2010, toekenning van premievrijstelling vanaf 3 februari 2009 met een terugvordering van teveel betaalde premie en voorts veroordeling in de buitengerechtelijke en proceskosten, alles met wettelijke rente.
In reconventie heeft Movir veroordeling van [appellant] gevorderd tot betaling van € 75.841,57 wegens verschuldigde premies, vermeerderd met de wettelijke rente en proceskosten.
4.3
Na een comparitie van partijen heeft de rechtbank in haar eindvonnis het in conventie gevorderde afgewezen en het in reconventie gevorderde toegewezen, alles met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.4
Hiertegen richt [appellant] zijn grieven. Bij zijn memorie van grieven heeft [appellant] zijn vordering aldus geformuleerd dat hij veroordeling vordert van Movir om hem met ingang van 3 februari 2009 tot de einddatum van de verzekering, subsidiair tot zijn arbeidsongeschiktheid op een lager percentage moet worden vastgesteld, een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen en uit te betalen wegens een percentage arbeidsongeschiktheid van primair 50% (50% van de verzekerde daguitkering), subsidiair 42% en meer subsidiair 44% (telkens 40% van de verzekerde daguitkering), nog meer subsidiair 33%, althans minimaal 25% (telkens 30% van de verzekerde daguitkering), met buitengerechtelijke kosten ad € 2.041,88 wegens het rapport van arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 4] van 26 mei 2014, terugbetaling en proceskosten, alles vermeerderd met de wettelijke rente.
4.5
In de kern hebben partijen dispuut over de betekenis van de rapporten van de geneeskundige [de verzekeringsarts] van 6 september en 23 november 2008 en verder over [appellant]’ maatmanuren.
4.6
Verzekeringsarts [de verzekeringsarts] heeft op verzoek van Movir een rapport opgesteld d.d. 6 september 2008 (productie 1 bij memorie van grieven). Het betrof kennelijk een concept. Naar aanleiding van, op zichzelf beschouwd niet ongeoorloofde, vragen en opmerkingen van de medisch adviseur van Movir per e-mails van 5 en 20 november 2008 (producties A-2 en A-4 bij memorie van antwoord) heeft verzekeringsarts [de verzekeringsarts] op 23 november 2008 een aangepast definitief rapport uitgebracht (productie 11 bij inleidende dagvaarding) en aan beide partijen verzonden. Hierna volgt een deel van de grotendeels identieke tekst, waarin de nuanceringen van het rapport van 23 november 2008 ter vervanging van de voorafgaande zinnen uit het concept rapport d.d. 6 september 2008 afzonderlijk onderstreept zijn opgenomen:
“6. Beschouwing
Ik acht [appellant] licht verminderd belastbaar.
Een zekere beperking van de arbeidsduur is wenselijk, bijvoorbeeld tot 30 à 35 u per week is m.n. aangewezen.
(tekst 23 november 2008: Bij geestelijk inspannend werk is een zekere beperking van de arbeidsduur wenselijk, bijvoorbeeld tot ongeveer 35 u per week. Als er een goede mix is tussen geestelijk inspannend en minder geestelijk inspannende taken, is er geen indicatie voor een urenbeperking.)
De prognose hoeft op zich niet slecht te zijn.
(…)
Hoe dan ook: de klachten worden consistent gebracht en imponeren als plausibel. Ik acht hem daarom licht beperkt met betrekking tot de werktijden en bij het vermijden van stress.
(tekst 23 november 2008: Hoe dan ook: de klachten worden consistent gebracht en imponeren als plausibel en er lijkt toch een duidelijke relatie te zijn met zijn gevoeligheid voor stress. Ik acht hem daarom licht beperkt bij het omgaan met stress.)
Voor het overige zijn er geen specifieke beperkingen.
(…)
Ik kom daarom tot beperkingen op de volgende gebieden:
1.Persoonlijk functioneren
Uitgesproken stress, zoals in hoog tempo intellectueel uitdagend werk verrichten in combinatie met ondernemerstaken, vermijden
(tekst 23 november 2008: Uitgesproken stress, zoals in hoog tempo de gehele dag door intellectueel uitdagend werk verrichten in combinatie met ondernemerstaken, vermijden.)
(…)
6.Werktijden
Erg lange werkdagen en werkweken vermijden.
Niet meer dan een uur of zes per dag, waarbij uitloop naar 7 en incidenteel naar 8 u mogelijk is. Niet meer dan 30 tot 35 u per week
(tekst 23 november 2008: Liefst een zekere afwisseling tussen geestelijk inspannende en minder geestelijk inspannende taken. Indien er voldoende afwisseling is, is er geen indicatie voor beperking van de arbeidsduur tot minder dan acht uur per dag. Is voldoende afwisseling niet mogelijk, dan bestaat er een lichte beperking van de arbeidsduur van 6-8 u per dag en ongeveer 35 u per week.)
(…)
Mogelijkheden en beperkingen; voorwaarden voor het verrichten van arbeid
PERSOONLIJK FUNCTIONEREN
(…)
*Specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid
Uitgesproken stress, zoals in hoog tempo intellectueel uitdagend werk verrichten in combinatie met ondernemerstaken, vermijden
(tekst 23 november 2008: Uitgesproken stress, zoals de gehele dag en de gehele werkweek door in hoog tempo intellectueel uitdagend werk verrichten in combinatie met ondernemerstaken, vermijden)
(…)
WERKTIJDEN
*Perioden van het etmaal
Werken in de avonduren zoveel mogelijk beperken; is incidenteel overigens wel mogelijk
*Uren per dag
Niet meer dan een uur of zes per dag, waarbij uitloop naar 7 en incidenteel naar 8 u mogelijk is.
(tekst 23 november 2008: Als er voldoende afwisseling is tussen geestelijk inspannende en minder stresserende taken, is er geen indicatie voor beperking van de arbeidsduur tot minder dan acht uur per dag. Ongeveer tweederde van de werkdag kan aan geestelijk stresserend werk worden besteed. Overbelasting, d.w.z. meer dan incidenteel verrichten van overwerk (meer dan acht uur per dag) vermijden.)
*Uren per week
Niet meer dan 30 tot 35 u per week
(tekst 23 november 2008: Als er voldoende afwisseling is tussen geestelijk inspannende en minder stresserende taken, is er geen indicatie voor beperking van de arbeidsduur tot minder dan veertig uur per week. Ongeveer tweederde van de werkdag kan aan geestelijk stresserend werk worden besteed. Overbelasting, d.w.z. meer dan incidenteel verrichten van overwerk (meer dan 40 u per week) vermijden.)”.
4.7
Uit een vergelijking tussen beide rapporten blijkt wel dat wat betreft de beoordeling van de belastbaarheid van [appellant] er significante verschillen bestaan die voor zich spreken.
4.8
Naar uit de brieven van verzekeringsarts [de verzekeringsarts] van 9 november 2008 en van 2 juli 2014 (producties A-3 en A-6) naar voren komt en tussen partijen vaststaat, heeft [appellant] destijds desgevraagd aan de verzekeringsarts [de verzekeringsarts] meegedeeld geen behoefte te hebben aan voorafgaande ontvangst en lezing van het concept rapport (van 6 september 2008). Dit was natuurlijk niet erg verstandig, maar tegen de achtergrond van [appellant]’ depressie, waarin alles al te veel was, ook weer niet onbegrijpelijk. In beide brieven heeft [de verzekeringsarts] verder vermeld dat [appellant] haar om inzage van haar rapport heeft gevraagd, volgens de brief van 9 november 2008 “enkele weken geleden” en volgens de brief van 2 juli 2014 “enkele weken later” (na het gesprek van begin september 2008). Alleen in de brief van 2 juli 2014 heeft [de verzekeringsarts] geschreven dat zij hem haar rapportage toen (op zijn verzoek van enkele weken na het gesprek van begin september 2008) heeft toegezonden. Het blijkt echter op geen enkele andere wijze. Daarom is niet komen vast te staan dat verzekeringsarts [de verzekeringsarts] destijds aan [appellant] een kopie van haar concept rapport heeft toegezonden. Movir, op wie ter zake stelplicht en bewijslast rust, heeft dit ook niet te bewijzen aangeboden.
Bij brief van 30 september 2008 (productie A-1 bij memorie van antwoord) heeft Movir [appellant] bericht dat haar medisch adviseur een aantal op- en aanmerkingen had op het rapport en dat deze [de verzekeringsarts] schriftelijk had verzocht hierop te reageren en de rapportage dienovereenkomstig aan te passen. Daar [appellant] de inhoud van die op- en aanmerkingen niet kende, behoefde hem dit nog geen aanleiding te geven tot actie.
Uit de naar aanleiding van dit concept rapport door de medisch adviseur van Movir op 5 en 20 november 2008 aan de verzekeringsarts [de verzekeringsarts] verzonden berichten (producties A-2 en A-4 bij memorie van antwoord) blijkt niet dat deze tevens in kopie zijn toegezonden aan [appellant]. Uit het aangepaste, definitieve rapport van 23 november 2008 blijkt evenmin van het bestaan, laat staan de inhoud, van deze berichten en de reden tot aanpassing van het rapport. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] destijds niet van deze gang van zaken op de hoogte is geweest.
Naar het oordeel van het hof is een en ander in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor. Zo de medisch adviseur van de verzekeraar hiervoor al niet zorg behoorde te dragen, moest in ieder geval de verzekeringsarts er voor zorgen dat [appellant] als wederpartij van de vraagsteller (de medisch adviseur van Movir) in de gelegenheid werd gesteld om zich over zijn vragen en opmerkingen uit te laten, zodat de verzekeringsarts ook de opvatting van de betrokken verzekerde hierover in haar definitieve rapport tot haar recht kon laten komen. Daaraan heeft het hier ontbroken. Daarom is het definitieve rapport van [de verzekeringsarts] van 23 november 2008 niet op een juiste wijze tot stand gekomen.
4.9
De vraag is welke gevolgen dit moet hebben. Aan Movir moet worden toegegeven dat [appellant] er (ook nog jaren) na het rapport van 23 november 2008 bij herhaling aan heeft meegewerkt dat vragen aan de arbeidsdeskundige werden gesteld op basis van dit rapport. Deze medewerking komt echter in een ander daglicht te staan doordat [appellant] gemotiveerd heeft betwist dat hij destijds bij die vragen, gesteld op basis van het definitieve rapport, bekend was met de eerdere aanpassing ervan op initiatief van de medisch adviseur van Movir en wel buiten hem om. Movir, op wie ter zake stelplicht rust, heeft niet aangetoond noch te bewijzen aangeboden dat [appellant] destijds het concept rapport kende. Op grond hiervan moet van de juistheid van [appellant]’ lezing op dit punt worden uitgegaan. Movir had moeten beseffen dat [appellant], bij kennis van de voorgeschiedenis van het definitieve rapport van 23 november 2008 zich daarbij niet snel zou hebben neergelegd en, niet onbegrijpelijk, minstens nader onderzoek zou hebben verlangd.
Grief 1 slaagt.
4.10
Waar [appellant] wil uitgaan van het rapport van 6 september 2008, maar Movir, in afwijking van haar overigens andersluidende standpunt bij het Kifid, van het rapport van 23 november 2008, hetgeen haar in deze procedure vrij staat, oordeelt het hof tegen voormelde achtergrond alsnog een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek geboden naar [appellant]’ arbeids(on)geschiktheid vanaf 3 februari 2009 tot de datum van het te houden onderzoek. Daartoe zal een gerechtelijk deskundigenonderzoek worden voorbereid.
4.11
Een en ander heeft uiteraard soortgelijke gevolgen voor de op het rapport van de verzekeringsarts [de verzekeringsarts] van 23 november 2008 voortbouwende rapporten van de arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 1] van 14 januari 2009 (productie 2 bij memorie van grieven), van arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 2] van 19 april en 19 mei 2011 (producties 19 en 25 bij inleidende dagvaarding) en van de verzekeringsarts [de verzekeringsarts] zelf van 23 juni 2011 (productie 22 bij conclusie van antwoord in conventie). Dit wordt niet anders doordat uit een aantal door Movir naar voren gebrachte omstandigheden blijkt dat ook [appellant] gedurende lange tijd is uitgegaan van het rapport van 23 november 2008. [appellant] was immers al die tijd niet bekend met de onzuivere wijze van totstandkoming van dat rapport.
Al met al is derhalve nu ook een nieuw, gerechtelijk, arbeidsdeskundigenonderzoek geboden. Ook in zoverre slaagt grief 1.
4.12
Hierbij moet overigens worden opgemerkt dat de arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 1] in zijn rapport van 14 januari 2009 onjuist voortborduurt op het rapport van verzekeringsarts [de verzekeringsarts] van 23 november 2008.
[de verzekeringsarts] had in haar rapport onder meer geschreven:
“Als er voldoende afwisseling is tussen geestelijk inspannende en minder stresserende taken, is er geen indicatie voor beperking van de arbeidsduur tot minder dan acht uur per dag. Ongeveer tweederde van de werkdag kan aan geestelijk stresserend werk worden besteed. Overbelasting, d.w.z. meer dan incidenteel verrichten van overwerk (meer dan acht uur per dag) vermijden.”
[de arbeidsdeskundige 1] heeft naar aanleiding hiervan als volgt geschreven onder 2.2.1:
“Uit de rapportage van mevrouw [de verzekeringsarts] blijkt dat verzekerde gemiddeld 35 uur per week geestelijk inspannend werk mag verrichten. Dit kan dus worden afgewisseld met minder inspannend werk. Voor het overige kan verzekerde een volledige werkdag/werkweek verrichten, mits hij voldoende afwisseling heeft tussen geestelijk inspannend en minder stresserend werk. Uitgesproken stress de hele dag en de gehele werkweek door in een hoog tempo intellectueel uitdagend werk te verrichten in combinatie met ondernemerstaken moet vermeden worden. Als er voldoende afwisseling is tussen geestelijk inspannend en minder stresserend werk is er geen indicatie voor beperkingen van de arbeidsduur.”
Deze interpretatie van [de arbeidsdeskundige 1] dat er bij afwisseling geen beperkingen zijn, geeft de door [de verzekeringsarts] vastgestelde belastbaarheid, die ook bij voldoende afwisseling is beperkt tot 40 uur vanwege het vermijden van overwerk boven 8 uur per dag, aldus onjuist weer.
Hetzelfde geldt m.m. voor de wijze waarop [de arbeidsdeskundige 1] in dit opzicht voortborduurt op de door [de verzekeringsarts] opgestelde functionele mogelijkhedenlijst.
De grieven 2 en 3 zijn terecht voorgesteld.
4.13
De door de grieven 6 (over de functionele mogelijkhedenlijst) en 7 (over de meldingen van de toegenomen arbeidsongeschiktheid) aangesneden kwesties zullen eveneens in deze deskundigenonderzoeken moeten worden betrokken.
4.14
Beide partijen worden in de gelegenheid gesteld om bij gelijktijdig te verzoeken akte zelf vragen te formuleren en om zich uit te laten over elkaars vragen, over de personen, hoedanigheden en relevante kwaliteiten van de te benoemen deskundigen (een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige), hun bereikbaarheid (adressen, telefoonnummers en e-mailadressen), de marges waarbinnen hun loon mag of moet liggen (waaronder de maximale hoogte daarvan) en de verdere (algemene) voorwaarden waaronder de opdracht aan de deskundigen zou moeten worden verstrekt.
Het hof verzoekt aan partijen tijdig met elkaar in overleg te treden over in ieder geval de personen van de te benoemen deskundigen en zo mogelijk gezamenlijk twee personen voor te dragen. Indien partijen niet slagen in een gezamenlijke voordracht, verzoekt het hof aan partijen in hun tevoren over en weer aan elkaar toe te zenden akten in te gaan op de door de wederpartij voor te dragen personen en op eventuele bezwaren tegen benoeming van bepaalde personen, dan wel mee te delen dat partijen zich op dit punt refereren aan het oordeel van het hof.
4.15
[appellant] is eiser en hij heeft destijds, ongelukkig, afgezien van toezending van een conceptrapport. Anderzijds heeft Movir bij de vraagstelling in de e-mails van 5 en 20 november 2008 het beginsel van hoor en wederhoor niet in acht genomen en beroept zij zich op een daarop gebaseerd rapport. Op grond van deze omstandigheden van het geding zullen partijen overeenkomstig artikel 195, tweede volzin Rv ieder de helft van het voorschot moeten dragen.
4.16
Wat betreft [appellant]’ maatmanuren wil hij uitgaan van (55 tot) 60 uur per week, hetzij omdat hij zo’n werkbelasting had vóór zijn eerste arbeidsongeschiktheidsperiode van oktober 2000 tot medio 2004, hetzij omdat zijn wekelijkse 10 uur nevenwerkzaamheden moeten worden opgeteld bij zijn en advocatenwerkzaamheden en managementtaken van 50 uur per week. Movir heeft een en ander gemotiveerd bestreden.
4.17
Naar aanleiding hiervan oordeelt het hof als volgt.
In zijn ziekmelding van 10 november 2006 (productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie) heeft [appellant]: (sub 4) zich per 7 november 2006 arbeidsongeschikt gemeld en geantwoord (sub 5) dat de verschijnselen (klachten) zijn begonnen sedert plusminus januari 2006 en de laatste maanden snel slechter waren geworden, (sub 6) dat hij eerder aan deze ziekte had geleden van plusminus 2000 tot 2004 en (sub 14a) dat de werkzaamheden verbonden aan zijn beroep, in het formulier onderverdeeld tussen werkzaamheden, gezinstaken en nevenactiviteiten, er per week als volgt uitzagen: advocatuur 25 uur, management 25 uur en nevenactiviteiten in de vorm van diverse besturen en verenigingen 10 uur. Hoewel dat in zijn optiek voor de hand lag, heeft [appellant] bij zijn ziekmelding niet opgegeven dat hij tussen 2004 en november 2006 niet volledig hersteld en nog steeds verminderd arbeidsongeschikt was, zij het mogelijk onder de uitkeringsdrempel van 25%. Daarmee is echter nog niet alles gezegd. Denkbaar is namelijk dat [appellant] een zogenaamde “medische afzakker” was geworden. Daarmee doelt de door [appellant] ingeschakelde arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 4] in zijn rapport van 26 mei 2014 (pagina 7, derde alinea van productie 3 bij memorie van grieven) op de situatie:
“Iemand werkt, wordt arbeidsongeschikt, past zijn werk daaraan aan en vervolgens beoordeelt men hem niet op zijn oorspronkelijke werk maar op het aangepaste werk, waarnaar hij weer arbeidsgeschikt wordt geacht.”
Aan [appellant] moet worden toegegeven dat hij in zijn burn out periode van 2000-2004 met ondersteuning van klinisch psycholoog-psychotherapeut [de klinisch psycholoog-psychotherapeut] heeft gewerkt aan klachtenreductie, stressmanagement en cognitieve herstructurering, prioriteitenstelling in zijn werk en verlaging van doelen die zijn gezondheid ten goede kwamen (zie de berichten van [de klinisch psycholoog-psychotherapeut] gedurende die jaren; producties 5 tot en met 9 bij memorie van grieven). Als vervolg hierop heeft de verzekeringsarts [de verzekeringsarts] identiek in haar beide rapporten van 6 september 2008 en 23 november 2008 (pagina 2, tweede helft) en zonder bezwaar van [appellant], onder meer geschreven:
“[appellant] vertelde dat hij eerder een groot kantoor had met een flink aantal juristen in loondienst. Hij leidde toen een heel druk leven: veel drukte op kantoor met dossiers, het managen van personeel, contacten met cliënten, acquisitie e.d. en na kantoortijd nog een druk privé-leven met veel bestuurswerk in verenigingen en in de politiek. Hij was meerdere avonden per week niet thuis. Rond het jaar 2000 raakte (hij, hof) in een toestand die hij zelf als burn out beschreef. Het heeft enige tijd geduurd, maar hij is daar toch weer goed uitgekomen. Hij maakte meer tijd voor zichzelf, door o.a. veel bestuurswerk in de vrije tijd te schrappen.
Tussen 2004 en najaar 2006 weer goed kunnen werken. In najaar 2006 moest hij het werk opnieuw staken (…).”
Tegen deze achtergrond lag het op de weg van [appellant], op wie ter zake stelplicht en bewijslast rust, om aan de hand van feiten en omstandigheden uiteen te zetten waarom hij, ondanks de reorganisatie van zijn arbeidspatroon zoals min of meer afgerond in 2004, desondanks in de volgende jaren nog steeds, al was het maar enigszins, arbeidsongeschikt was gebleven. De enkele omstandigheid dat hij destijds na burn out-klachten uiteindelijk minder uren is gaan werken, is, op zichzelf beschouwd, onvoldoende om aan te nemen dat hij toen of nadien nog enigszins arbeidsongeschikt was. Het hof deelt de opvatting van [appellant] dan ook niet dat Movir hem als “medische afzakker” behandelt.
Grief 5 treft geen doel.
4.18
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de 10 uur per week aan nevenactiviteiten in de vorm van diverse besturen van stichtingen en verenigingen onderdeel uitmaken van de werkzaamheden verbonden aan het verzekerde beroep van advocaat. Volgens [appellant] gaat het om beroep gerelateerde nevenwerkzaamheden omdat deze voor een zelfstandig advocaat zo essentieel zijn dat zonder die werkzaamheden een zelfstandige beroepsuitoefening niet goed mogelijk is. [appellant] heeft deze activiteiten onweersproken opgegeven aan arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 4] (zie pagina 8 van diens rapport van 26 mei 2014):
“oprichter en voorzitter van de lokale ondernemersclub [de lokale ondernemersclub]
vicevoorzitter van de Businessclub [de businessclub]
voorzitter van [de vereniging] tot 2009, lid van [de vereniging]
lid van [het bestuur]
lid Businessclub [de businessclub]
actief lid en commissielid van [de vereniging] en [de vereniging].”
4.19
Naar het oordeel van het hof valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, in redelijkheid niet in te zien dat [appellant] op deze netwerken is aangewezen voor acquisitie van benoeming als curator in faillissementen, aangezien curatoren, zoals Movir terecht aanvoert, nu eenmaal uitsluitend worden benoemd door de gerechten.
De andere functies zullen uit hun aard een gemengd karakter hebben, enerzijds ter behartiging van de daar gestelde doelen, anderzijds tot de voor een advocaat als ondernemer belangrijke acquisitie van cliënten en zaken en verder voor ook het opdoen van relevante kennis van bedrijven en instellingen, hetgeen een advocatenpraktijk eveneens ten goede kan komen. Volgens het rapport van arbeidskundige [de arbeidsdeskundige 2] van 19 april 2011 (pagina 6, productie 19 bij inleidende dagvaarding) was [appellant] daarmee naar zijn opgave drie avonden per week bezig, hetgeen ongeveer 6 uur per week vergde, met weken van minder en weken van meer uren. Daar tegenover heeft [appellant] geen betere specificatie van zijn aan nevenactiviteiten bestede tijd gegeven, zodat van zijn eigen opgaaf aan [de arbeidsdeskundige 2] moet worden uitgegaan. Gelet op het gemengde karakter van deze activiteiten zal het hof naar redelijkheid en billijkheid hiervan 4 uur per week toekennen aan relevante nevenwerkzaamheden. In het licht van dit gemengde karakter is goed verklaarbaar dat [appellant] in de praktijk in zijn contacten met de arbeidsdeskundigen uitging van 50 kantooruren, waarbij zijn nevenactiviteiten als deel van zijn werkzaamheden onderbelicht bleven. Daarom kent het hof, anders dan Movir, geen relevante betekenis toe aan de door haar ingeroepen omstandigheden dat de aanvraagbrief tot de gezamenlijke arbeidsdeskundige opdracht aan [de arbeidsdeskundige 2], de uiteenzetting van de werkbelasting in diens rapport van 19 april 2011 (pagina 7) en de e-mail van [appellant] van 7 augustus 2007 melding maken van (de oude) 50 uur.
Op grond van het voorgaande komt het aantal maatmanuren van [appellant] in totaal neer op 54 uur per week.
Grief 4 slaagt en faalt deels.
4.20
In afwachting van de uitkomst van de gerechtelijke deskundigenonderzoeken wordt de beoordeling van de grieven 8 (over de afwijzing van het in conventie gevorderde met bijbehorende proceskostenveroordeling) en 9 (over de toewijzing van de reconventie met proceskosten) aangehouden. ECLI:NL:GHARL:2015:4173