Rb Gelderland 110717 overledene dreef, samen met dochter, transportonderneming; vraagstelling voor econoom tzv (gezins)inkomen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Gelderland 110717 overledene dreef, samen met dochter, transportonderneming; vraagstelling voor econoom tzv (gezins)inkomen
De feiten
l.
F was de echtgenoot van X en de vader van Y en Z. Hij is ten gevolge van een ongeval overleden op 6 februari 2013.
1.2.
F was werkzaam als vrachtwagenchauffeur en dreef samen met Y een transportonderneming.
1.3.
F woonde samen met zijn echtgenote en beide dochters.
1.4.
Bovemij is de SVI-verzekeraar van F. Op basis van deze verzekering dient Bovemij XYZ dezelfde schade te vergoeden als zou het gaan om een aansprakelijkheidszaak. Bovemij heeft de heer Pott als schaderegelaar aangewezen.
l.5.
Tussen partijen is in geschil of alle verzoeksters vorderingsgerechtigd zijn en wat de hoogte is van de geleden en door Bovemij te vergoeden schade.
2.
Het verzoek en het verweer daartegen
2.1.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen. XYZ legt hieraan het volgende ten grondslag. Na de dood van F is het gezinsinkomen lager geworden. XYZ woonde in gezinsverband samen met F die in hun levensonderhoud voorzag. Op grond van de verzekering stellen zij na diens dood een vorderingsrecht (gelijk aan een recht) op basis van art. 6:108 BW op Bovemij te hebben. Om de hoogte van de door XYZ geleden schade te begroten, stelt zij benoeming van bedrijfseconoom de heer drs. M. van der Eijk voor.
2.2.
Bovemij maakt bezwaar tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe, zakelijk weergegeven, aan dat XYZ geen belang heeft bij het vaststellen van de hoogte van de schade voordat de vorderingsbevoegdheid van XYZ, met name ten aanzien van Z en Y, van wie Bovemij het vorderingsrecht betwist, is vastgesteld.
2.3.
Een voorlopig deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 202 Rv kan ertoe dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is de procedure te beginnen of voort te zetten. Aan de rechter die heeft te oordelen over het verzoek een dergelijk onderzoek te gelasten, komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij dient het onderzoek in beginsel te bevelen, mits het daartoe strekkende verzoek terzake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is echter anders indien de rechter op grond van in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde, dan van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen, misbruik wordt gemaakt - bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten - of dat het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (HR 19 december 2003, NJ 2004, 584).
2.4.
De hoogte van het schadebedrag kan voor XYZ wel degelijk meespelen bij haar beslissing of zij al dan niet een procedure zal starten om ook een antwoord te krijgen op de vraag over de vorderingsbevoegdheid. Het is niet aan Bovemij te bepalen op welke manier XYZ inzicht krijgt in deze kwestie en in welke volgorde de daarvoor benodigde informatie verkregen dient te worden, nog daargelaten dat de aan de deskundige te stellen vragen tevens van belang kunnen zijn voor het vaststellen van behoeftigheid en het daarop gebaseerde vorderingsrecht. Het verweer van Bovemij dienaangaande dient dan ook te worden gepasseerd. Ook valt niet in te zien waarom de belangen van Bovemij, die zij zelf samenvat als "tijd, kosten en valse verwachtingen", in deze zouden moeten prevaleren boven die van XYZ. Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het laten berekenen van de hoogte van het schadebedrag voordat de vorderingsbevoegdheid vaststaat, niet zinledig, zoals Bovemij heeft betoogd.
2.5.
Het verzoek is ook voor het overige op de wet gegrond en zal, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, worden toegewezen.
2.6.
De rechtbank zal overgaan tot benoeming van de hierna nader te noemen bedrijfseconoom Van der Eijk, die is voorgesteld door XYZ en tegen wie door Bovemij geen bezwaren zijn geuit. Van der Eijk heeft desgevraagd verklaard vrij te staan ten aanzien van partijen en bereid te zijn als deskundige op te treden in deze zaak.
2.7.
Aan deze deskundige zullen de in de beslissing vermelde vragen worden voorgelegd. Bovemij heeft ten aanzien van de door XYZ voorgestelde vragen aanvullingen voorgesteld, waartegen XYZ geen bezwaar heeft. De desbetreffende vragen zullen in die zin aangepast aan de deskundige worden voorgelegd. Ook de door Bovemij voorgestelde vraag 6 zal als extra vraag - vraag 5a - in de vraagstelling worden opgenomen. Bovemij acht een aantal van de door XYZ voorgestelde vragen niet relevant. De relevantie van die vragen vormt onderdeel van het debat over wat onder de in art. 6:108 BW bedoelde vergoeding moet worden begrepen. Hierover zal mogelijk in een bodemprocedure nog moeten worden beslist en de rechtbank is, daarop vooruitlopend, van oordeel dat niet is gebleken dat iedere relevantie ontbreekt. Daarom zullen deze vragen wel aan de deskundige worden voorgelegd. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de vragen zoals door XYZ aangegeven, bedoeld zijn om de behoeftigheid van XYZ vast te stellen door een vergelijking te maken van het inkomen van F en XYZ samen in de hypothetische situatie zonder overlijden en die met overlijden, verminderd met de normatieve uitgaven. Dat het onderzoek daarnaar niet relevant zou zijn, is niet gebleken. De door XYZ voorgestelde vraag of de deskundige desgewenst een afspraak maakt om XYZ te bezoeken, waartegen Bovemij bezwaar maakt, wordt geschrapt, nu de deskundige de nodige vrijheid en zelfstandigheid wordt gelaten om het onderzoek, waarvoor hij immers verantwoordelijk is, op de hem best voorkomende wijze te verrichten (HR 20 september 1997, 328). Voor zover door hem nodig geacht kan de deskundige dus op eigen initiatief partijen horen. Een daartoe strekkende vraag is daarom overbodig. Bovemij heeft in de brief van 3 juli 2017 voorts nog vragen voorgesteld over het verdienvermogen al dan niet in loondienst van Y en over de vraag hoe lang F nog in het levensonderhoud van zijn (beide) dochter(s) zou hebben voorzien. Nog daargelaten dat Bovemij deze vragen niet eerder heeft voorgesteld, en deze ook niet eerder, zoals ter zitting besproken, aan XYZ heeft voorgelegd, heeft zij het belang van die vragen niet gemotiveerd en niet gemotiveerd in hoeverre dit onder de deskundigheid van een bedrijfseconoom valt. Deze vragen worden dan ook niet overgenomen.
2.8.
Het voorschot op loon en kosten zal conform de opgave van de deskundige worden begroot op € 12.644,50. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat Bovemij een recht op schadevergoeding heeft erkend, aanleiding om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige door Bovemij moet worden gedeponeerd.
2.9.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.10.
Indien eenpartij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
3.
De beslissing
De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
A. Inleidende vragen
1. Wilt u nagaan of u beschikt over alle benodigde informatie en bij het ontbreken van noodzakelijke informatie partijen berichten?
B. Situatie zonder ongeval
2. Kunt u een omschrijving geven van de bedrijfsactiviteiten van F en Y in hun onderneming XYZ Transport v.o.f.? Wilt u daarbij ook nader ingaan op de specifieke werkzaamheden van de vennoten? Wilt u tevens uw bron vermelden en waar mogelijk ook als bijlage insluiten?
3. Wilt u een toelichting verstrekken bij de aard en het verloop van de behaalde omzet, de kosten en het behaalde resultaat in de jaren 2009 tot en met 2012?
4. Wilt u (ervan uitgaande dat F niet zou zijn overleden) aangeven wat een reële ontwikkeling was van de onderneming in de jaren 2013 en later? Wilt u daarbij nader ingaan op de te verwachten omzet, de verwachte kosten, de marktontwikkelingen en het te verwachten resultaat?
5. Kunt u aangeven wat naar uw mening een (fiscaal) correcte en een voor F en Y wenselijke verdeling van het ondernemers loon zou zijn geweest?
5a. Kunt u aangeven wat naar uw mening de winstverdeling tussen F en Y zou zijn geweest indien hun winstdelen in de jaren tot het overlijden niet zouden zijn gebaseerd op de afspraak dat 80% van de winst voor F is en 20% voor Y, maar op de verdeling van de winst zoals die kan worden vastgesteld als sec wordt gekeken naar de winst die met hun beider te onderscheiden activiteiten werd gerealiseerd? Hierbij dient dan dus een onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds de omzet, de kosten en de winst die werd gerealiseerd met de activiteiten als internationaal vrachtwagenchauffeur van F en anderzijds de omzet, de kosten en de winst die werd gerealiseerd met de activiteiten als koerier van Y?
6. Wilt u daarbij ook een bruto-netto berekening maken van het ondememersloon vanaf 2013 toegespitst op F en Y? Daarbij behoeft geen rekening te worden gehouden met de (inkomensafhankelijke en nominale) premie Zorgverzekeringswet.
7. Vooralsnog gaat XYZ ervan uit dat F met werken zou stoppen op het moment dat hij zijn AOW-gerechtigde leeftijd zou bereiken. Zou dat reëel zijn (of is langer doorwerken of minder lang doorwerken aannemelijker) en vanuit uw oogpunt realiseerbaar?
8. F zou zijn aandeel in de onderneming hebben kunnen verkopen aan derde. Kunt u aangeven wat een reële verkoopwaarde van zijn aandeel zou zijn geweest, mede gezien het feit dat zijn vrachtwagencombinatie (mogelijk) zou kunnen worden verkocht?
C. Situatie met ongeval
9. Wilt u nader ingaan op het ondernemers loon dat Y (na het ongeval) heeft ontvangen? Wilt u daarbij een toelichting verstrekken bij de behaalde omzet, de kosten en het behaalde resultaat vanaf 2013? Daarbij dient ook te worden gekeken naar de aard van de activiteiten, de herkomst van de omzet en de ontwikkeling van het klantenportfolio.
10. Zijn er door het overlijden nog - al dan niet eenmalige - bedrijfsmatige voordelen (bijvoorbeeld fiscale voordelen of voordelen door de verkoop van activa) of nadelen (bijvoorbeeld fiscale nadelen of extra kosten voor bijvoorbeeld een benodigde vergunning) aan de orde? Zouden er in de situatie zonder overlijden op enig moment dezelfde - dan wel andere - nadelen of kosten (bijvoorbeeld van een vergunning) optreden?
11. Wilt u aangeven wat een te verwachten ontwikkeling is van de onderneming in de jaren 2016 tot het moment waarop F vermoedelijk zou stoppen met werken? Wilt u daarbij nader ingaan op de verwachte omzet, de verwachte kosten, de marktontwikkelingen en het te verwachten resultaat?
12. Wilt u daarbij ook een bruto-netto berekening maken van het ondernemersloon van Y vanaf 2013 tot het moment waarop F vermoedelijk zou stoppen met werken? Daarbij behoeft geen rekening te worden gehouden met de (inkomensafhankelijke en nominale) premie Zorgverzekeringswet.
D. Overige aspecten
13. Zijn er nog overige aspecten die van belang kunnen zijn voor wat betreft de bepaling van (i) het hypothetisch inkomen dat F en Y in de situatie zonder overlijden zouden hebben ontvangen en (ii) de verdiencapaciteit van [verzoekster 2] in de onderneming na het overlijden?
Met dank aan mr. P. Meijer, Mens Advocaten , voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2017/rb-gelderland 110717