Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 110913 PTSS na seksueel misbruik; ogv psychiatrisch deskundigenbericht is keuze hbo opleiding ipv universitaire opleiding gevolg van misbruik

Rb Gelderland 110913 PTSS na seksueel misbruik; ogv psychiatrisch deskundigenbericht is keuze hbo opleiding ipv universitaire opleiding gevolg van misbruik

vervolg op: rb-zutphen-231111-ptss-na-seksueel-misbruik-door-oom-deskundigenbericht-mbt-verlies-verdienvermogen-gelast en rb-zutphen-140312-ptss-na-seksueel-misbruik-vraagstelling-psychiatrisch-deskundigenbericht-iwmd-met-aanvulling

2 De verdere beoordeling
2.1.
In het eerste deskundigenbericht d.d. 7 juli 2012 komen onder meer de navolgende passages voor:

“(…)
Bij [eiser] heeft het seksuele misbruik beginnend op jonge leeftijd en gedurende vele jaren, zeer waarschijnlijk zijn persoonlijkheidsontwikkeling beïnvloed en schade gegeven, de vraag is in welke mate.
In de praktijk zie je dat de gevolgen per kind heel wisselend kunnen zijn. Sommige kinderen uit hetzelfde gezin, die in grote lijnen hetzelfde meemaken, lijken onverwoestbaar. Een ander kind in hetzelfde gezin die ook ongeveer hetzelfde meemaakt kan er volledig op ontsporen. Het ene kind is in de praktijk veel kwetsbaarder voor trauma's dan het andere. In de psychiatrische beroepsgroep is men het er redelijk over eens dat dit verschil te maken heeft met een zeer complex samenspel van biologische (genetische), psychologische en sociale factoren. De een legt meer de nadruk op de genetische en de andere wat meer op de sociale factoren, maar alle spelen mee. Dit zeer complexe multifactoriële systeem is meestal niet duidelijk boven water te krijgen. Er zijn zoveel verschillende factoren die in iemands kwetsbaarheid meespelen dat je slechts in zeer globale bewoordingen er iets over kunt zeggen. Datzelfde geldt voor deze casus.
Vanuit psychiatrisch oogpunt heeft [eiser] op dit moment een aantal symptomen passend bij een post traumatische stress stoornis. In het verleden lijken de symptomen hiervan sterker aanwezig zijn geweest. Volgens zijn behandelaar mw. Plooij, was er bij hem voor de behandeling sprake van veel symptomen van een post traumatische stress stoornis als gevolg van het seksueel misbruik. Dat lijkt mij plausibel. Nu betrokkene medicatie en therapie heeft gehad zijn de symptomen gedeeltelijk verbleekt. Er is naar DSM IV TR criteria sprake van een PTSS, gedeeltelijk in remissie.
Uiteraard is de vraag of deze symptomen het gevolg zijn van het seksuele misbruik. Er zijn mij geen andere oorzaken bekend op grond waarvan deze symptomen zouden zijn ontstaan, geheel los van het seksuele misbruik. Vanuit psychiatrisch oogpunt lijkt het mij zeer aannemelijk dat deze symptomen in aanzienlijke mate het gevolg zijn van het seksueel misbruik (…)

Betrokkene ondervindt beperkingen van deze depressieve en angst symptomen, met name deze symptomen zullen naar verwachting ook af en toe de kop weer opsteken zoals dat nu ook gebeurt als het tegenloopt. Het seksuele misbruik heeft hem heel onzeker gemaakt. Dit leidt tot rigiditeit en dwangmatig denken en handelen. 
Wat je nogal eens ziet is dat kinderen, om de pijn van het seksuele misbruik niet te hoeven voelen, “mentale overlevingsmechanismen” ontwikkelen (…) Ook zie je nogal eens dat iemands stress systeem als gevolg van het seksuele misbruik overprikkeld raakt. Iemand kan bij een relatief geringe aanleiding al enorm in de stress schieten met agressie naar anderen of depressie. Dit laatste lijkt bij [eiser] ook het geval. Zijn stresssysteem raakt makkelijk overprikkeld, het reageert als hij niet het gevoel heeft de situatie onder controle te hebben met angst, paniek en somberheid.
Dan is vervolgens de vraag of deze symptomen en de ontregeling van het stresssysteem er toe hebben geleid dat hij geen universitaire opleiding kon doen en derhalve op HBO niveau is afgestudeerd. Klinisch geschat is betrokkene zeer intelligent. Zijn vader is hoogleraar, zijn moeder heeft een academische opleiding gedaan. Hij heeft het VWO gehaald. Daarmee lijkt het mij redelijk plausibel dat hij qua intellectuele capaciteiten in staat zou moeten zijn een universitaire opleiding met goed gevolg te doen. Maar betrokkene heeft een beschadigd stress systeem, hetgeen hem ernstig parten speelt.
Het snel overprikkelde stresssysteem met de daaraan gekoppelde angst, paniek en depressieve symptomen vormen een belangrijke beperkende factor. 
Ik vind het plausibel dat vanuit psychiatrisch oogpunt dit een academische opleiding voor betrokkene moeilijker haalbaar maakt dan een HBO opleiding. In ieder geval heeft betrokkene mij er van overtuigd dat hij er zelf van overtuigd was door zijn beperkingen de universitaire studie niet te kunnen doorlopen.
Alles overwegende vind ik het vanuit psychiatrische optiek aannemelijk dat betrokkene met de eerder genoemde psychiatrische symptomen veel meer moeite zou hebben gehad een universitaire opleiding te halen dan een HBO opleiding. Degene die betrokkene jaren achtereen heeft behandeld, deelt de mening van betrokkene dat hij ten gevolge van het misbruik geen universitaire studie heeft kunnen doorlopen. Ook haar mening legt voor mij gewicht in de schaal. Bovendien was zijn angst te falen en psychiatrisch te decompenseren gegeven zijn beperkingen, reëel. Met name die angst heeft zijn keuze voor HBO bepaald. (…)

De depressieve, angst en paniek symptomen alsmede een snel overprikkeld stresssysteem zijn voor hem een beperkende factor om de arbeidsmarkt te betreden en waarschijnlijk ook om een goede functie te behouden.
Met andere woorden zijn draagkracht om een bij zijn intelligentie niveau passende baan te vervullen is hierdoor beperkt. Het snel overprikkelde stresssysteem, het basale wantrouwen en de meer dan gemiddelde hersteltijd die betrokkene nodig heeft om zijn overprikkelde stresssysteem tot rust te brengen verlagen zijn kans op de arbeidsmarkt. Waarschijnlijk zal het betrokkene niet lukken langdurig fulltime te werken. Iets wat hij nu al ervaart in de drie maanden die hij fulltime werkt als laborant.(…)

Ik denk dat betrokkene's huidige mentale toestand in belangrijke mate een eind toestand is. Hij lijkt mij te verwachten dat hij langdurig last blijft houden van bovengenoemde symptomen. Zoals gezegd lijkt mij zeer langdurig medicatiegebruik in de vorm van citalopram of een ander vergelijkbaar middel nodig (…)
Zonder medicatie verwacht ik dat betrokkene veel meer last van angst-, paniek en depressieve klachten zal hebben. Met medicatie zal hij waarschijnlijk minder vaak last van deze klachten hebben (…)
Er zijn mij op grond van de huidige ter beschikkingstaande gegevens geen klachten of afwijkingen bekend op grond waarvan het waarschijnlijk zou zijn dat de huidige symptomen hieruit voortvloeien (…).”

2.2. Bij tussenvonnis van 13 maart 2013 is een aanvullend deskundigenonderzoek bevolen naar de volgende vragen:
1. In hoeverre is sprake geweest van de door [eiser] genoemde factoren (zie rechtsoverweging 2.3) en in hoeverre hebben deze, zo aanwezig, bijgedragen tot het ontstaan en het beloop van de PTSS?
2. Zouden - het seksueel misbruik weggedacht - de door[eiser] genoemde factoren, zo aanwezig, hebben kunnen leiden tot een keuze voor HBO-onderwijs in plaats van WO-onderwijs?
3. Brengt de omstandigheid dat, naar het oordeel van de rechtbank het misbruik is begonnen op de leeftijd van 8 jaar en ongeveer 7 jaar heeft geduurd, mee dat de beoordeling en beantwoording van de vragen in het eerder door u uitgebrachte rapport moeten worden bijgesteld? Zo ja, op welke wijze?
4. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?

2.3.
De factoren die door [eiser] worden genoemd zijn de opvoeding door zijn ouders, de prestatiedruk vanuit de ouders op hem, aanleg en persoonlijkheidsstructuur.

2.4.
De deskundige heeft op vraag 1 onder meer als volgt geantwoord.

“Waarom het ene kind “onverwoestbaar” is en het andere kind juist mentaal beschadigd raakt is nooit met volledige zekerheid te zeggen. Waarschijnlijk spelen o.a. genetische factoren een belangrijke rol.
Dat betrokkene meer schade ondervindt als zijn broer, die geadopteerd is, is vanuit psychiatrisch oogpunt heel plausibel. Dat is iets wat de praktijk ook vaak uitwijst.
Het specifieke psychiatrische beeld (PTSS…) zoals bij betrokkene lijkt mij echter, op grond van de mij bekende informatie en mijn onderzoek, in belangrijke mate samen te hangen met het seksueel misbruik. Ik zie geen andere factoren in de persoonlijkheidsontwikkeling die dit zouden kunnen verklaren.
De oorzaak van een Post traumatische stress stoornis (PTSS) is per definitie een trauma. Bij betrokkene zijn mij geen andere trauma’s bekend als het langdurige seksueel misbruik wat in een afhankelijkheidsrelatie plaats vond. Het is algemeen bekend dat seksueel misbruik binnen afhankelijkheidsrelaties zeer traumatiserend kunnen zijn.
Uit mijn onderzoek en de mij bekende informatie blijkt niet dat de druk vanuit ouders danwel andere opvoedingsfactoren zo ernstig traumatisch zijn geweest dat ze oorzakelijk zijn aan de PTSS.”

2.5. De deskundige heeft bij vraag 2 geantwoord:

“Hoewel het uiteraard per definitie niet met volledige zekerheid te zeggen is dat er geen andere doorslaggevende factoren zouden kunnen zijn, zie ik die op grond van de mij bekende informatie en mijn onderzoek niet. Zoals gezegd spelen er vele, deels onbekende factoren mee maar lijkt het plausibel dat het seksuele misbruik vooral de doorslaggevende factor is die heeft geleid tot het “beschadigde stresssysteem” en de eerder genoemde beperkingen die hebben geleid tot een lager opleidingsniveau.
Zoals gezegd is een trauma de onderliggende oorzaak van een posttraumatische stress stoornis. Bij betrokkene is het trauma seksuele misbruik geweest. Andere oorzaken zie ik niet.”

2.6.
Bij vraag 3 heeft de deskundige geantwoord: “Vanuit psychiatrische optiek maakt dat voor de beantwoording van de vraagstelling in mijn eerdere rapportage niet uit.”

Hiermee heeft de deskundige impliciet te kennen gegeven dat er geen aanleiding is zijn antwoorden in zijn eerste rapportage bij te stellen.

2.7.
[eiser] heeft bij faxbericht van 9 juli 2013 verklaard geen opmerkingen te hebben op het aanvullend deskundigenbericht.

2.8.
[gedaagde] heeft echter een aantal opmerkingen geplaatst bij de rapportage. In de kern genomen komt het commentaar van [gedaagde] er op neer dat de deskundige met betrekking tot de opvoedingssituatie van [eiser] alleen is uitgegaan van hetgeen [eiser] daarover heeft verklaard in de aan het deskundigenbericht gehechte aanvullende verklaring van 20 mei 2013. Het beeld dat daarin door [eiser] van zijn ouders wordt geschetst (zorgzame ouders die hem veel vrijheid gaven, niet sturend waren bij zijn schoolwerk en die hem in positieve zin steunden, waarbij geen sprake was van door de ouders uitgeoefende prestatiedruk) stemt volgens [gedaagde] niet overeen met de werkelijkheid. Zowel [gedaagde] als zijn familie, hebben de ouders van [eiser] nooit ervaren als gemakkelijke meegaande mensen. [gedaagde] verwijt de deskundige dat hij de opvoedingssituatie van [eiser] onvoldoende heeft onderzocht.

2.9.
De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. [gedaagde] heeft dit aspect van de zaak ook te berde gebracht in zijn conclusie na het eerste door Takkenkamp uitgebrachte deskundigenbericht. Het ligt voor de hand dat de deskundige in het kader van zijn aanvullend onderzoek aan [eiser] heeft gevraagd om zijn ervaringen met zijn ouders op schrift te stellen. Waarom de deskundige goede reden had om aan de juistheid van de verklaring van [eiser] te twijfelen, is door [gedaagde] onvoldoende toegelicht. [gedaagde] heeft immers geen schriftelijke verklaringen van andere familieleden over de ouders van [eiser] in het geding gebracht, waaruit een ander beeld van de ouders van [eiser] naar voren komt. Gelet op het eerder door [gedaagde] gevoerde verweer, heeft [gedaagde] alle tijd gehad om dergelijke verklaringen -voor zover deze zouden kunnen worden afgelegd in de door [gedaagde] gestelde zin- in het geding te brengen, zodat deze verklaringen door de deskundige hadden kunnen worden meegenomen in het kader van zijn aanvullend onderzoek. 
Onder deze omstandigheden is het verwijt van [gedaagde] dat de deskundige geen onderzoek heeft verricht naar de sociale omstandigheden waaronder [eiser] is opgegroeid onvoldoende onderbouwd. Het door [gedaagde] gedane bewijsaanbod met betrekking tot de omstandigheden waarin [eiser] door zijn ouders is opgevoed en de wijze waarop de druk tot het hoogleraarschap van zijn vader mede van invloed is geweest op deze opvoedingssituatie, wordt als te vaag gepasseerd.

2.10.
Daarbij komt dat de deskundige zijn in het eerste deskundigenbericht gegeven oordeel dat kinderen uit hetzelfde gezin, die in grote lijnen hetzelfde meemaken, daar niet op dezelfde wijze op behoeven te reageren omdat het ene kind in de praktijk veel kwetsbaarder voor trauma’s is dan het andere, heeft gehandhaafd. De deskundige heeft hierop in zijn aanvullend deskundigenbericht de volgende toelichting gegeven:

“Wat ik hierin probeer duidelijk te maken is dat het ene kind het andere niet is. Dat juist het samenspel van vele, deels onbekende biologische, psychologische en sociale factoren kunnen leiden tot een psychiatrisch ziektebeeld. Uiteraard hebben opvoeding, verwachtingen van ouders, genetische factoren, persoonlijkheidsontwikkeling en interferenties ook alle een belangrijke invloed.”

2.11.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt daaruit niet zonder meer dat het enkele feit dat de adoptief broer van [eiser], [broer eiser], blijkbaar niet -in dezelfde mate- als [eiser] lijdt onder het ook aan hem, [broer eiser], aangedane seksueel misbruik door [gedaagde], (enkel) verklaard moet worden door het feit dat -zoals [gedaagde] heeft aangevoerd- de ouders van [eiser] aan [broer eiser] niet dezelfde hoge eisen hebben gesteld. 
Dit betekent dat het hiervoor onder 2.9. weergegeven bewijsaanbod van [eiser] niet alleen te vaag, maar bovendien onvoldoende relevant is.

2.12.
Het verwijt van [gedaagde] dat de deskundige geen onderzoek heeft gedaan naar de mate van seksueel misbruik is ongegrond. De deskundige dient immers tot uitgangspunt te nemen wat in het strafvonnis van 26 oktober 2010 bewezen is verklaard over de aard van het misbruik alsmede van het oordeel van de rechtbank in het tussenvonnis van 13 maart 2013 (r.o. 2.4.) over de periode waarin het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. De deskundige heeft in dit laatste geen aanleiding gezien om zijn eerdere rapport te herzien.

2.13.
Op grond van het vorenoverwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat de angst-, paniek- en depressieve symptomen die de deskundige bij [eiser] heeft waargenomen in zodanig verband staan met het door [gedaagde] gepleegde seksueel misbruik, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van het seksueel misbruik kan worden toegerekend.

2.14.
[gedaagde] heeft het oordeel van de deskundige niet bestreden dat [eiser] qua intellectuele capaciteiten in staat zou moeten zijn een universitaire opleiding te volgen en succesvol af te ronden alsmede dat het plausibel is dat het snel overprikkelde stressyteem met daaraan gekoppeld de hierboven onder 2.13. genoemde symptomen vanuit psychiatrisch oogpunt een academische opleiding voor [eiser] moeilijker haalbaar maakt dan een HBO opleiding. De rechtbank neemt het oordeel van de deskundige dat de angst van [eiser] om te falen en psychiatrisch te decompenseren gegeven zijn beperkingen reëel is alsmede dat met name die angst om de keuze voor een HBO opleiding heeft bepaald over. Het feit dat [eiser] niet gekozen heeft voor het volgen van een universitaire opleiding dient dan ook aan [gedaagde] te worden toegerekend.

2.15.
[gedaagde] heeft betwist dat indien [eiser] een universitaire opleiding zou hebben gevolgd in plaats van de door hem afgeronde HBO studie Forensic Sciences, hij meer inkomen zou hebben kunnen genereren.
De rechtbank acht voorlichting door een deskundige noodzakelijk. De rechtbank denkt daarbij aan een arbeidsdeskundige.

2.16. Partijen wordt in de gelegenheid gesteld om de namen op te geven van de personen die volgens hen voor benoeming tot deskundige in aanmerking komen (onder vermelding van adres, telefoonnummer en e-mailadres). Partijen wordt in overweging gegeven tot een gezamenlijke voordracht te komen. Partijen mogen tevens vragen opgeven die zij aan de deskundigen wensen voor te leggen.

2.17.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBGEL:2013:5684