RBLIM 090222 begroting VAV a.d.h.v. rapporten vza, ad-er en rekenkundige; langdurig seksueel misbruik van stiefzoon; € 1.197.826,-- (6)
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 090222 begroting VAV a.d.h.v. rapporten vza, ad-er en rekenkundige; langdurig seksueel misbruik van stiefzoon; € 1.197.826,--
- bezwaren tegen deskundigenrapporte na ongebruikt laten conceptfase ism goede procesorde
In vervolg op
RBLIM 120820 PTSS na seksueel misbruik is na psychiatrische rapportage komen vast te staan, volgt benoeming vza, ad-er en rekenkundige
in vervolg op rblim-240719-misbruik-op-jonge-leeftijd-vraagstellingen-ad-en-rekenkundige
2
De verdere beoordeling
In conventie
2.1.
Aan verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] zijn als deskundige de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd:
Welke belemmeringen geeft [eiser in conventie] aan te ondervinden bij het volgen van een studie?
Wilt u, na kennis genomen te hebben van het deskundigenbericht van de psychiater op basis van zijn bevindingen in zijn vakgebied een belastbaarheidspatroon opstellen op de in uw beroepsgroep gebruikelijke wijze, bijvoorbeeld aan de hand van een zogenaamde “functionele mogelijkhedenlijst”? U wordt verzocht dit te doen voor de situatie met misbruik en – zo mogelijk – voor de situatie zonder misbruik?
Heeft u naar aanleiding van uw onderzoek nog andere opmerkingen die voor de beoordeling van belang kunnen zijn?
2.2.
Deskundige [naam verzekeringsarts] heeft die vragen – zakelijk weergegeven – als volgt beantwoord. In antwoord op vraag 1 stelt de deskundige dat [eiser in conventie] heeft verklaard voor zichzelf thans geen ruimte te zien voor het volgen van een studie. [eiser in conventie] wil eerst dat de procedure afgerond wordt. In antwoord op vraag 2 verwijst de deskundige naar hetgeen hij onder het kopje “Beschouwing” heeft opgenomen en naar de Functionele Mogelijkhedenlijsten. Onder het kopje “Beschouwing” komt de deskundige tot de volgende conclusies. [eiser in conventie] had, mede op basis van een goede Cito-toets, een HAVO-VWO schooladvies. Dat is volgens de deskundige weliswaar geen garantie dat een HAVO/VWO-opleiding ook afgerond gaat worden, maar zonder misbruik zou [eiser in conventie] naar de overtuiging van de deskundige daarvoor wel een normale kans hebben gehad. Uit het gesprek met [eiser in conventie] , maar ook uit zijn werkcarrière, komt volgens de deskundige een beeld naar voren dat [eiser in conventie] na een afgeronde HAVO/VWO-opleiding eerder voor een HBO-opleiding zou hebben gekozen dan voor wetenschappelijk onderwijs. De vaardigheden van [eiser in conventie] zijn meer creatief en praktisch dan wetenschappelijk.
2.3.
Zonder het misbruik zou geen sprake zijn geweest van PTSS, evenmin van een andere beperkende psychische stoornis. Voor de situatie zonder misbruik gaat de deskundige dan ook uit van een niet door ziekte of gebrek beperkte belastbaarheid. Eigen onderzoek en de eerder door [eiser in conventie] verrichte werkzaamheden tonen volgens de deskundige aan dat [eiser in conventie] onder de juiste omstandigheden een behoorlijk arbeidspotentieel heeft. Dat geldt dan vooral voor werk waarbij creativiteit en/of dienstverlening in een niet door conflicten bedreigde omgeving centraal staan. De deskundige acht het niet aan de orde om te stellen dat [eiser in conventie] aangewezen is op duidelijk gestructureerd werk. Vanuit de stoornis ziet hij geen reden om [eiser in conventie] in de taakuitoefening op zich te beperken of slechts eenvoudige, routinematige taken te laten uitvoeren. Wel is het volgens de deskundige zaak om ontregelingen te voorkomen die leiden tot versterkte emotionele reacties.
2.4.
Volgens de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst zou [eiser in conventie] , in het geval het misbruik niet zou hebben plaatsgevonden, beschikken over benutbare mogelijkheden en in staat zijn normaal te functioneren. In de huidige situatie, dus met misbruik, heeft [eiser in conventie] beperkingen ten opzichte van normaal functioneren. Die beperkingen houden het volgende in. In het deelgebied “Persoonlijk Functioneren” geldt als specifieke voorwaarde voor het persoonlijk functioneren in arbeid dat [eiser in conventie] is aangewezen op een werksituatie zonder ontregelingen. Het gaat om ontregelingen die bij [eiser in conventie] leiden tot een emotionele, blokkerende reactie. Een tussentijdse opdracht is goed mogelijk, maar niet als deze autoritair en dwingend door een mannelijke collega wordt opgedragen. Ook een verstoring door geluidsoverlast kan bij [eiser in conventie] leiden tot een blokkerende emotionele reactie. [eiser in conventie] is volgens de deskundige ook aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico en hij kan niet beroepsmatig deelnemen aan het verkeer (in de zin van vervoer). Incidenteel gebruik maken van een goed beveiligde steiger of ladder is mogelijk, maar [eiser in conventie] is niet geschikt voor werkzaamheden waarbij dat meer dan incidenteel voorkomt.
2.5.
In het deelgebied “Sociaal Functioneren” is [eiser in conventie] in zijn sociale functioneren volgens de deskundige beperkt in het hanteren van emotionele problemen van anderen: in beginsel is het mogelijk, maar niet indien daarbij confrontatie met de eigen (misbruik)problematiek speelt. In de omgang met conflicten is [eiser in conventie] beperkt, in die zin dat hij een conflict met agressieve/onredelijke mensen uitsluitend in schriftelijk contact kan hanteren. Dat geldt in het bijzonder voor conflicten met mannen. In samenwerken is hij beperkt, in die zin dat hij niet met dominante, autoritaire mannelijke collega’s kan samenwerken. In het algemeen is [eiser in conventie] beperkt in zijn sociale functioneren, daarin bestaande dat hij niet kan functioneren in een setting waarin hiërarchie en autoriteit veel voorkomend is. Voor het sociaal functioneren in arbeid geldt volgens de deskundige voor [eiser in conventie] de beperking dat hij is aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. Niet elke vorm van leidinggeven is echter uitgesloten. Hij kan wel iets doen als meewerkend voorman, of assistent-manager zonder eindverantwoordelijkheid.
2.6.
In het deelgebied “Werktijden” is [eiser in conventie] beperkt, in die zin dat hij ’s-nachts (tussen 00:00 en 06:00 uur) niet kan werken.
2.7.
De algemeen luidende slotvraag – vraag 3 – wordt door de deskundige ontkennend beantwoord.
2.8.
Aan arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] zijn als deskundige de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd:
Wat zou naar uw inschatting het carrièreverloop van [eiser in conventie] zijn geweest indien het misbruik hem niet zou zijn overkomen? Wilt u bij beantwoording van deze vraag ook de te verwachten arbeidsduur per week aangeven en de periode(n) waarover [eiser in conventie] in dat geval vermoedelijk op de arbeidsmarkt werkzaam zou zijn geweest?
Kunt u aangeven wat – uitgaande van uw antwoord op de voorgaande vraag – het reële verdienvermogen, zowel bruto als netto, van de door [eiser in conventie] te verrichten arbeid zou zijn geweest, zonder het misbruik, rekening houdend met de door [eiser in conventie] genoten opleiding en het arbeidsverleden?
Kunt u aangeven welk opleidingsniveau [eiser in conventie] had kunnen volgen zonder beperkingen?
Kunt u aangeven wat – uitgaande van uw antwoord op de eerste vraag – het reële verdienvermogen, zowel bruto als netto, van de door [eiser in conventie] te verrichten arbeid zou zijn geweest, zonder het misbruik, er vanuit gaande dat [eiser in conventie] de opleiding uit de derde vraag had gevolgd?
Zijn er, rekening houdend met de beperkingen, zoals die blijken uit het rapport van de verzekeringsgeneeskundige, passende arbeidsmogelijkheden voor betrokkene te duiden? Zo ja, welke en voor hoeveel uur per week? Zo nee, waarom niet?
In het geval u vraag 5 bevestigend beantwoordt: wat is het reële verdienvermogen, zowel bruto als netto, van de door bij dat antwoord aangegeven arbeid?
In het geval u vraag 5 ontkennend beantwoordt: ziet u, rekening houdend met de beperkingen van [eiser in conventie] , zoals die blijken uit het rapport van de verzekeringsgeneeskundige, en de door [eiser in conventie] genoten opleiding, mogelijkheden tot (verdere) omscholing? Zo ja, welke opleiding(en) kom(t)(en) daarvoor in aanmerking, wat is de duur en wat zijn de kosten van die opleiding(en)?
Indien vraag 7 aan de orde is en door u in bevestigende zin is beantwoord, wat zou zijn te verwachten verdienvermogen, zowel bruto als netto, zijn na voltooiing van de door u in dat antwoord genoemde nadere omscholing en aan welk carrièreverloop zou dan volgens u gedacht kunnen worden?
Zijn er werk- en ADL-voorzieningen te treffen die het verdienvermogen, al dan niet na omscholing als hiervoor onder 7 bedoeld, kunnen verhogen? Zo ja, welke voorzieningen zijn dat en wat zijn de kosten daarvan, voor zover niet vallend onder de AWBZ, Wmo, UWV en dergelijke?
Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang (kunnen) zijn?
2.9.
Deskundige [naam arbeidsdeskundige] heeft die vragen – zakelijk weergegeven – als volgt beantwoord. Op vraag 1 antwoordt de deskundig dat hij een carrière als docent lichamelijke opvoeding voor [eiser in conventie] voor de hand vindt liggen. [eiser in conventie] zou die carrière omstreeks 1 september 2006 zijn gestart. Een voltijds docent werkt tussen de 40 en 42,5 uur (maximaal) per week. Vraag 2 beantwoordt de deskundige als volgt. Gelet op het feit dat [eiser in conventie] een MAVO-4 diploma als algemeen vormende opleiding heeft gehad en daarna certificaten fitness en sportvoeding heeft behaald op een goed niveau, is het opleidingsniveau van [eiser in conventie] volgens de deskundige in te schatten op MBO-4 niveau. Als richtlijn voor het reële verdienvermogen neemt de deskundige de cao voor “Werkgevers in de sport” en het daaraan gekoppelde functiewaarderingssysteem FNM Sport. Gezien het functieprofiel schat de deskundige de beloning van de fitnessinstructeur in schaal 7. De beloning bedraagt dan minimaal € 2.375,-- voor de vakbekwaam fitnessinstructeur die volledig zelfstandig functioneert. Een carrièrelijn in jaren is volgens de deskundige niet te geven, maar de deskundige schat dat tussen start en maximale beloning een tijd zit van circa tien jaren. Vraag 3 wordt door de deskundige aldus beantwoord, dat [eiser in conventie] een opleiding op HBO-niveau zou hebben gevolgd. In antwoord op vraag 4 verwijst de deskundige naar het schema bij paragraaf 4.3.1 onder “In verdienmogelijkheden” op bladzijde 8 van zijn rapport. Volgens dat schema gaat de deskundige uit van een beginsalaris per het schooljaar 2006/2007 van bruto € 2.470,--, oplopend naar een maximum brutosalaris in het schooljaar 2020/2021 van € 4.708,--.
2.10.
De deskundige geeft slechts de bruto verdienmogelijkheden aan, omdat de rekenkundige beter in staat is op basis van zijn kennis en inzichten het bruto/netto-inkomen te berekenen. In antwoord op vraag 5 concludeert de deskundige dat voor [eiser in conventie] de functie van fitnessinstructeur als passende arbeidsmogelijkheid kan worden geduid en wel voor 40 uur per week. Voor de motivering van die conclusie verwijst de deskundige naar hetgeen hij onder 4.4 van zijn rapport heeft opgenomen. Dat komt er op neer dat de deskundige op basis van het rapport van deskundige [naam verzekeringsarts] concludeert dat het nemen van eindverantwoordelijkheid in leidinggeven niet tot de mogelijkheden behoort. Wel bijvoorbeeld als meewerkend voorman of in assistent achtige functie. [eiser in conventie] is volgens de deskundige aangewezen op het aanhouden van een normaal dag-nachtritme. Enige fluctuaties in werktijden zijn wel mogelijk, maar geen nachtdiensten. De deskundige acht [eiser in conventie] , daarbij meewegend zijn opleiding en vaardigheden, geschikt om fulltime aan het werk te zijn als fitnesstrainer, zowel overdag als in de avonduren. Daarvoor is hij volgens de deskundige gezien zijn opleidingen en vaardigheden ook het meest toegerust.
2.11.
Voor de beantwoording van vraag 6 verwijst de deskundige naar hetgeen hij op vraag 2 heeft geantwoord. Omdat hij vraag 5 niet ontkennend heeft beantwoord, is beantwoording van de vragen 7 en 8 niet aan de orde is. Vraag 9 wordt door de deskundige als volgt beantwoord. De beperkingen zijn gelegen in de persoon van [eiser in conventie] . De deskundige ziet geen mogelijkheden om werk- of ADL-voorzieningen te treffen die het verdienvermogen van [eiser in conventie] zouden kunnen verhogen. De algemeen luidende slotvraag – vraag 10 – wordt door de deskundige als volgt beantwoord. De deskundige denkt dat afwikkeling van deze kwestie [eiser in conventie] ten goede komt, en dat dat hem ruimte geeft om zich weer te ontwikkelen.
2.12.
Aan de rekenkundige [naam rekenkundige] zijn als deskundige de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd.
Wilt u met inachtneming van hetgeen door de arbeidsdeskundige is overwogen de totale arbeidsvermogensschade (verlies verdienvermogen plus pensioenschade) van [eiser in conventie] berekenen?
Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang (kunnen) zijn?
2.13.
Deskundige [naam rekenkundige] heeft die vragen – zakelijk weergegeven – als volgt beantwoord. De totale arbeidsvermogensschade wordt door de deskundige becijferd op € 1.197.826,-- inclusief pensioenschade en fiscale component. De algemeen luidende slotvraag – vraag 2 – wordt door de deskundige ontkennend beantwoord.
2.14.
Naar aanleiding van hetgeen partijen in hun conclusies na deskundigenberichten hebben aangevoerd, overweegt de rechtbank het volgende.
2.15.
De rechtbank gaat voorbij aan de bezwaren die [gedaagde in conventie] naar aanleiding van de diverse deskundigenrapportages naar voren heeft gebracht, en wel op grond van het volgende. Deskundige [naam verzekeringsarts] stelt geen reactie van de advocaat van [gedaagde in conventie] te hebben vernomen naar aanleiding van toezending van het concept-deskundigenrapport. Deskundige [naam arbeidsdeskundige] heeft in zijn rapport opgenomen dat hij zijn conceptrapportage op 16 maart 2021 heeft gemaild aan partijen en daarbij de mogelijkheid heeft geboden opmerkingen te maken en vragen te stellen over het rapport. Van de advocaat van [gedaagde in conventie] heeft [naam arbeidsdeskundige] , ondanks een rappel van 2 april 2021 en 13 april 2021, geen reactie vernomen. De advocaat van [gedaagde in conventie] heeft ook geen verzoek om uitstel gedaan. Ten slotte heeft de deskundige op 19 en 20 april 2021 geprobeerd de advocaat van [gedaagde in conventie] telefonisch te bereiken. Dat is op beide dagen niet gelukt. Deskundige [naam rekenkundige] ten slotte stelt in haar rapport dat zij op 19 juli 2021 een conceptrapportage ter beschikking heeft gesteld aan partijen met het verzoek om daarop uiterlijk binnen vier weken te reageren. [eiser in conventie] heeft op de conceptrapportage gereageerd; van (de advocaat van) [gedaagde in conventie] heeft de deskundige geen reactie ontvangen. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank niet aan dat [gedaagde in conventie] , na daartoe, zoals ook voorgeschreven, in staat te zijn gesteld om te reageren op de inhoud van een toegezonden conceptrapportage van die gelegenheid geen gebruik maakt, en vervolgens zonder enige verklaring hierover, pas bij conclusie na deskundigenrapport wel uitgebreid ingaat op de definitieve rapportage. Een dergelijk handelen is in strijd met de goede procesorde. [gedaagde in conventie] heeft hiermee ten eerste de deskundigen de kans ontnomen om in hun definitieve rapporten te reageren op zijn commentaar. Ten tweede leidt dit gedrag, indien gehonoreerd, tot het mogelijk stellen van aanvullende vragen aan een of meer deskundigen, hetgeen leidt tot een onacceptabele vertraging van dit al (te) lang durend geschil.
2.16.
De rechtbank zal derhalve alleen de bezwaren van [eiser in conventie] tegen de diverse rapportages beoordelen. Hierbij wordt voorop gesteld dat voor de rechter een beperkte motiveringsplicht geldt ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van een deskundige al dan niet te volgen. Wel dient hij bij de beantwoording van de vraag of hij in zijn beslissing de conclusies waartoe deze deskundige in zijn rapport is gekomen zal volgen, alle ter zake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang te toetsen of aanleiding bestaat van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken. De rechter zal op specifieke bezwaren van een partij moeten ingaan als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van de zienswijze van de deskundige (onder andere HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2921 en HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:279).
2.17.
[eiser in conventie] heeft in zijn conclusie na deskundigenberichten bezwaren naar voren gebracht tegen het rapport van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] . [eiser in conventie] stelt zich op het standpunt dat [naam arbeidsdeskundige] ten onrechte heeft geconcludeerd dat [eiser in conventie] een restverdiencapaciteit heeft die hij thans (niet) geheel benut. Die capaciteit bestaat volgens [naam arbeidsdeskundige] daarin dat [eiser in conventie] 40 uur per week zou kunnen werken als fitnessinstructeur. [eiser in conventie] stelt twijfels te hebben bij deze mate van restverdiencapaciteit, nu hij thans voor 80-100% arbeidsongeschikt wordt geacht in het kader van een WIA-uitkering. Zelfs toen het in het verleden lukte om te werken als fitnessinstructeur, kon hij maar 20 uur per week werken. De mannelijke klanten van een sportschool stralen volgens hem immers veel kracht en autoriteit uit, hetgeen voor hem moeilijk is. Ook dient er te worden samengewerkt en staat er non-stop muziek aan. Dit maakt het werken in een sportschool voor hem extra moeilijk en zorgt er voor dat hij vaker rust nodig heeft. Dat leidt er volgens hem toe dat hij geen restverdiencapaciteit heeft met een beginsalaris van € 2.370,-- en een eindsalaris van € 3.357,--. Volgens [eiser in conventie] is zijn restverdiencapaciteit slechts € 1.016,51 (de hoogte van zijn WIA-uitkering), doch in ieder geval niet meer dan een beginsalaris van € 1.187,50 en een eindsalaris van € 1.678,50.
2.18.
Uit de bezwaren die [eiser in conventie] heeft aangevoerd tegen het rapport van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] , volgt volgens [eiser in conventie] ook dat is uitgegaan van een onjuiste restverdiencapaciteit. Deze had volgens [eiser in conventie] nog lager moeten zijn; vanaf 2021 moet uitgegaan worden van de helft qua inkomen met misbruik.
2.19.
De rechtbank is van oordeel dat uit het rapport van deskundige [naam arbeidsdeskundige] volgt dat [eiser in conventie] wél nog restverdiencapaciteit heeft. Uit de, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende en op overtuigende wijze onderbouwde conclusie van de deskundige volgt dat de bezwaren van [eiser in conventie] tegen dat rapport moeten worden verworpen. De deskundige wijst er immers op dat vanwege de veelheid en verscheidenheid aan lessen en trainingen in professionele sportscholen en fitnesscentra, de organisatiegraad overwegend goed is te noemen, hetgeen ook nodig is om de omvangrijke strook deelnemers in goede banen te leiden. De deskundige wijst er op dat leidinggevenden en eigenaren van sportscholen en fitnesscentra niet per definitie autoritair zijn, maar eerder begripvol gezien de aard van de functie. Hiërarchie en autoriteit in de branche is volgens de deskundige niet veel voorkomend.
2.20.
Dat [eiser in conventie] op dit moment een WIA-uitkering krijgt in de vorm van een WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100% doet daaraan niet af. Dàt oordeel over de arbeidsgeschiktheid van [eiser in conventie] ziet immers op een bestuursrechtelijke aanspraak op een uitkering, en niet op een civielrechtelijke aanspraak op schadevergoeding als in de onderhavige procedure. Op grond van de conclusie van deskundige [naam arbeidsdeskundige] , die door de rechtbank wordt overgenomen, moet derhalve de stelling van [eiser in conventie] , dat hij vanaf 2021 slechts een arbeidscapaciteit van 20 uur per week heeft, worden verworpen.
2.21.
Uit het rapport van de deskundige [naam arbeidsdeskundige] volgt dat deze concludeert dat voor [eiser in conventie] , rekening houdend met de beperkingen die blijken uit het rapport van deskundige [naam verzekeringsarts] , passende arbeidsmogelijkheden zijn te duiden (lees: dat er sprake is van resterende verdiencapaciteit), te weten dat [eiser in conventie] 40 uur per week kan werken als fitnessinstructeur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deskundige die conclusie onder 4.4 van zijn rapport voldoende onderbouwd.
2.22.
Op basis van de antwoorden van deskundige [naam arbeidsdeskundige] op de aan hem voorgelegde vragen 2 en 4 heeft de rekenkundige [naam rekenkundige] het verlies aan verdienvermogen inclusief pensioenschade en fiscale component berekend. [eiser in conventie] heeft op basis van het rapport van de rekenkundige bij akte vermeerdering eis van 8 september 2021 zijn eis met betrekking tot die schade vermeerderd tot € 1.197.826,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het onrechtmatig handelen, tot de dag der algehele voldoening, althans vanaf het moment waarop de schade is geleden, tot het moment der algehele voldoening. Nu [gedaagde in conventie] geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze eisvermeerdering, zal de rechtbank deze vermeerderde eis beoordelen.
2.23.
Tegen de berekening op zichzelf beschouwd heeft [eiser in conventie] geen bezwaar aangevoerd, wel tegen het daarbij gehanteerde uitgangspunt dat hij na 2020 fulltime had kunnen werken als fitnessinstructeur.
2.24.
Uit het feit dat het bezwaar tegen het omstreden gehanteerde uitgangspunt hiervoor als onterecht is geoordeeld door de rechtbank, volgt dat [eiser in conventie] voor het overige geen bezwaar heeft tegen de verdere berekening van de rekenkundige. Het door de rekenkundige berekende verlies aan verdienvermogen inclusief pensioenschade en fiscale component zal als schadevergoeding worden toegewezen.
2.25.
Ten aanzien van de gevorderde rente over de schadevergoeding wegens verlies aan verdienvermogen overweegt de rechtbank het volgende. De schade wegens verlies aan verdienvermogen ontstaat pas op het hypothetische moment dat [eiser in conventie] , de onrechtmatige daad van [gedaagde in conventie] weggedacht, aan het arbeidsproces zou hebben deelgenomen. Dat is per 1 september 2006. De schade wegens toekomstig verlies aan verdienvermogen is door de rekenkundige gekapitaliseerd per 1 januari 2022. Uit het arrest van de Hoge Raad van 30 november 2007, NJ 2012, 613, volgt dat de wettelijke rente over die gekapitaliseerde schadevergoeding kan worden toegewezen met ingang van de peildatum van de kapitalisatie.
2.26.
In het hypothetische geval dat door [gedaagde in conventie] niet onrechtmatig jegens [eiser in conventie] zou zijn gehandeld, zou [eiser in conventie] vanaf 1 september 2006 werkzaam zijn geweest. Over de jaren vóór de peildatum dat [eiser in conventie] werkzaam zou zijn geweest (2006 t/m 2021), zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen over het door de rekenkundige berekende verlies aan verdienvermogen over het betreffende jaar, telkens van 1 juli van dat jaar tot aan de dag van de voldoening daarvan. De jaarlijkse schade ontleent de rechtbank aan de “Personenschadeberekening art. 6:107 BW”, gevoegd bij het rapport van de rekenkundig, meer in het bijzonder de pagina’s 86 en 87 daarvan (“Artikel 107-berekening van Dhr. [eiser in conventie] (inclusief sterftekans-correctie), Tabel 2. Contante waarde).
2.27.
Volgens die berekening bedragen de jaarschades over de diverse jaren de volgende bedragen:
- 2006: € 8.386,--;
- 2007: € 20.166,--;
- 2008: € 10.688,--;
- 2009: € 7.528,--;
- 2010: € 8.288,--;
- 2011: € 9.594,--;
- 2012: € 9.898,--;
- 2013: € 19.285,--;
- 2014: € 21.002,--;
- 2015: € 16.452,--;
- 2016: € 19.007,--;
- 2017: € 18.537,--;
- 2018: € 26.386,--;
- 2019: € 25.980,--;
- 2020: € 29.387,--;
- 2021: € 17.897,--;
Totaal € 268.481,--.
2.28.
De rente over de per 1 januari 2022 gekapitaliseerde schade moet worden berekend over een bedrag van € 1.197.826,-- - € 268.481,-- = € 929.345,--, zijnde de schade na kapitalisatiedatum (€ 704.120,--) en de fiscale component (€ 225.225,--). De fiscale component heeft enkel betrekking op de jaren vanaf 2022 (zie daartoe pagina 40 van het rapport van de rekenkundige en de daarbij gevoegde bijlage “Personenschadeberekening art. 6:107 BW”, meer in het bijzonder pagina 90 daarvan (Tabel 4. Fiscale component)).
2.29.
De rechtbank merkt op dat [eiser in conventie] in zijn conclusie na deskundigenbericht vordert dat [gedaagde in conventie] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag aan smartengeld van in hoofdsom € 18.000,--. Bij tussenvonnis van 8 mei 2019 is aan [eiser in conventie] al bij executeerbare eindbeslissing een smartengeldvergoeding van € 18.000,-- toegekend. De rechtbank gaat er vanuit dat de (vermeerderde) vordering tot betaling van een gelijk bedrag bij conclusie na deskundigenberichten op een kennelijke vergissing berust. Hoe dit ook zij, de rechtbank hoeft in elk geval niet (meer) op die vordering te beslissen.
2.30.
[gedaagde in conventie] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser in conventie] worden begroot op:
- dagvaarding € 77,75;
- explootkosten beslag € 734,27; (€ 254,03+ € 197,19 + € 123,75 + € 79,65 + € 79,65)
- griffierecht € 79,00; (verzoek verlof beslag)
- salaris advocaat € 29.992,50; (6,5 punten × tarief € 3.999,--);
Totaal € 30.883,52.
In het vonnis van 8 mei 2019 is de volledige reconventie afgehandeld.
2.31.
In het tussenvonnis van 8 mei 2019 is in rechtsoverweging 5.3. bepaald dat [gedaagde in conventie] de kosten van de deskundigenberichten moet voorschieten. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat [gedaagde in conventie] procedeert op basis van een toevoeging. Het gevolg daarvan was dat de kosten voor de deskundigenbericht zijn voorgeschoten door de Staat. Omdat [gedaagde in conventie] grotendeels in het ongelijk is gesteld, komen de kosten van de deskundigen definitief voor zijn rekening. Hij dient deze kosten op grond van het bepaalde in artikel 244 lid 1 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering aan de griffier te voldoen. Het gaat om de volgende kosten:
- kosten psychiater Koerselman € 6.050,00;
- kosten verzekeringsgeneeskundige [naam verzekeringsarts] € 2.613,60;
- kosten arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] € 6.299,86;
- kosten rekenkundige [naam rekenkundige] € 6.672,48;
Totaal € 21.635,94.
3
De beslissing
De rechtbank:
In conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [eiser in conventie] te betalen € 1.197.826,--,
vermeerderd met de wettelijke rente over:
- 2006: € 8.386,-- per 1 juli 2006;
- 2007: € 20.166,-- per 1 juli 2007;
- 2008: € 10.688,-- per 1 juli 2008;
- 2009: € 7.528,-- per 1 juli 2009;
- 2010: € 8.288,-- per 1 juli 2010;
- 2011: € 9.594,-- per 1 juli 2011;
- 2012: € 9.898,-- per 1 juli 2012;
- 2013: € 19.285,-- per 1 juli 2013;
- 2014: € 21.002,-- per 1 juli 2014;
- 2015: € 16.452,-- per 1 juli 2015;
- 2016: € 19.007,-- per 1 juli 2016;
- 2017: € 18.537,-- per 1 juli 2017;
- 2018: € 26.386,-- per 1 juli 2018;
- 2019: € 25.980,-- per 1 juli 2019;
- 2020: € 29.387,-- per 1 juli 2020;
- 2021: € 17.897,-- per 1 juli 2021;
telkens tot de dag van de algehele voldoening en vermeerderd met de wettelijke rente over € 929.345,-- vanaf 1 januari 2022 tot de dag van de algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de kosten van deze procedure, tot aan dit vonnis aan de zijde van [eiser in conventie] begroot op € 30.883,52;
3.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de kosten van de deskundigen begroot op € 21.635,94, welk bedrag na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak moet worden voldaan aan de griffier;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af. ECLI:NL:RBLIM:2022:1083