Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 270911, bedrijfsongeval met pompwagen, werknemer dient ongeval te bewijzen

Hof Arnhem 270911, bedrijfsongeval met pompwagen, werknemer dient ongeval te bewijzen 
5.2 In deze procedure gaat het om de vraag of [Benadeelde] schade heeft geleden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Veriplast en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, of Veriplast aansprakelijk is voor deze schade op grond van artikel 7:658 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dan wel artikel 7:611 BW.

5.3 Het hof stelt voorop dat met artikel 7:658 lid 1 BW niet is beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het lijden van schade door of tijdens de uitoefening van het werk. Deze bepaling heeft tot strekking een zorgplicht in het leven te roepen en verplicht de werkgever voor het verrichten van arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te geven als redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.

5,4 Een werknemer die op grond van artikel 7:658 lid 2 BW schadevergoeding vordert, zal moeten stellen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en zo nodig het causaal verband tussen de schade en de uitoefening van die werkzaamheden dienen te bewijzen.

5.5 Indien vast staat dat de werknemer schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden, is de werkgever voor deze door de werknemer geleden schade aansprakelijk, tenzij de werkgever stelt en zonodig bewijst dat hij aan de op hem rustende zorgplicht, zoals neergelegd in artikel 7:658 lid 1 BW heeft voldaan, dan wel dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van de werknemer dan wel dat hij bewijst dat de schade ook zou zijn ontstaan indien hij zijn zorgplicht wel was nagekomen. Voor zover het de zorgplicht van de werkgever betreft, zal de werkgever daartoe moeten stellen dat hij de maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs nodig waren om schade te voorkomen. Daarbij spelen de gedurende het ontstaan van de schade geldende (arbeidsomstandigheden) regelgeving, bekendheid met gevaren binnen de branche en de vraag in hoeverre door de werkgever redelijkerwijs maatregelen ter voorkoming van schade konden worden genomen, een rol.

5.6 [Benadeelde] heeft aangevoerd dat hem op of omstreeks 7 juli 2003 tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Veriplast een bedrijfsongeval is overkomen. [Benadeelde] heeft in eerste aanleg onder punt 3 van zijn conclusie van repliek een beschrijving gegeven van hetgeen zich op die dag heeft voorgedaan. Hij heeft deze lezing in hoger beroep gehandhaafd. Volgens [Benadeelde] is het volgende gebeurd. [Benadeelde] bevond zich op de desbetreffende dag in het magazijn van Veriplast in Apeldoorn. Hij was daar bezig met behulp van een elektrische pompwagen beladingwerkzaamheden te verrichten in een vrachtauto. Op de laadvloer in de Laadruimte van de vrachtauto bevond zich een kleine oneffenheid. Vermoedelijk lag op de bodem van de laadruimte een klein stuk hout of ander vergelijkbaar materiaal. De pompwagen, die [Benadeelde] op dat moment bediende in de vrachtauto, was technisch niet in orde. De beveiliging aan de zijkant van de pompwagen was ofwel kapot, ofwel verbogen. In ieder geval bevond zich aan één zijde van de pompwagen niet de noodzakelijke steun voor de bediening daarvan. [Benadeelde] is zonder het te merken met de pompwagen over bovenbedoelde oneffenheid gereden in de laadruimte van de vrachtauto, waardoor de elektrische pompwagen min of meer naar de zijkant overhelde en dreigde te kantelen. [Benadeelde] werd hierdoor volkomen verrast. Teneinde staande te blijven, probeerde [Benadeelde] zich aan de binnenzijde van de laadruimte van de vrachtauto vast te houden. Daartoe maakte hij een zijwaartse (slaande) beweging met zijn rechterhand om zich vast te grijpen. [Benadeelde] merkte toen, dat hij met zijn rechterhand tegen de zijkant van de vrachtauto sloeg. [Benadeelde] is vervolgens uit de vrachtwagen geklommen en klaagde bij zijn collega's erover, dat hij in de vrachtauto een ongeval had gehad met de pompwagen, alsmede dat hij pijn had aan zijn rechterhand. [Benadeelde] heeft hieraan toegevoegd dat hij kort na het ongeval hiervan melding heeft gemaakt bij [teamleider magazijn] en bij de afdeling personeelszaken van Veriplast.

5.7 Veriplast heeft gemotiveerd betwist dat [Benadeelde] op of omstreeks 7 juli 2003 schade heeft geleden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden. Zij heeft het volgende aangevoerd:
a. [Benadeelde] heeft op of omstreeks 7 juli 2003 geen melding gemaakt van een schadeveroorzakend voorval bij (een) collega(s) en/of (een) leidinggevende(n) en/of de afdeling personeelszaken.
b. Bij het door [Benadeelde] gestelde voorval op of omstreeks 7 juli 2003 waren geen getuigen aanwezig.
c. Pas op 5 oktober 2005 heeft [Benadeelde] voor het eerst met zijn leidinggevende [teamleider magazijn] gesproken over een ongeval dat in juli 2003 zou hebben plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft [teamleider magazijn] op verzoek van [Benadeelde] het in rechtsoverweging 4.13 vermelde rapportageformulier (bijna) ongevallen, gevaarlijke situaties en handelingen ingevuld. Het in rechtsoverweging 4.12 vernielde rapportageformulier (bijna) ongevallen, gevaarlijke situaties en handelingen heeft Veriplast pas tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg onder ogen gekregen. De formulieren bevatten slechts informatie afkomstig van [Benadeelde],
d. In de maanden juli, augustus en van I tot 24 september 2003 heeft [Benadeelde] zijn normale werkzaamheden verricht, zonder dat Veriplast is gebleken van enige klacht/beperking van [Benadeelde] aan zijn rechterhand.
e. [Benadeelde] heeft zich pas op 24 september 2003 bij haar ziek gemeld in verband met klachten aan zijn hand.
f. Uit de in rechtsoverweging 4.8 vermelde Probleemanalyse van 9 december 2003 van de bedrijfsarts van Arbo Unie blijkt dat de oorzaak van het verzuim (sedert 24 september 2003) niet werkgerelateerd was.
g. In het in rechtsoverweging 4.9 genoemde verwijzingsformulier van 24 september 2003 van de huisarts van [Benadeelde] is vermeld dat [Benadeelde] 5 weken geleden zijn hand had gestoten, dat wil zeggen omstreeks 20 augustus 2003 en dus niet op of omstreeks 7 juli 2003.
In de in rechtsoverweging 4.10 genoemde brief van 27 april 2004 van de handchirurg dr. Theuvenet is vernield dat deze [Benadeelde] op 19 april 2004 heeft gezien in verband met "een forse contusie in dit gebied ± 1 jaar geleden", hetgeen betekent april 2003 en niet juli 2003.
i. De door [Benadeelde] gegeven medische informatie is onvolledig. [Benadeelde] heeft aangevoerd dat hij verschillende keren aan zijn hand is geopereerd (onder andere op 5 september 2005), maar hij heeft ten aanzien daarvan geen medische stukken in het geding gebracht.

5.8 Uit het voorgaande volgt dat [Benadeelde] gemotiveerd heeft gesteld dat hij op of omstreeks 7 juli 2003 schade heeft geleden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat Veriplast dit gemotiveerd heeft betwist. Gelet hierop zal het hof [Benadeelde], overeenkomstig zijn bewijsaanbod, toelaten tot het bewijs van zijn hiervoor vermelde stelling.

5.9 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6. De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

laat [Benadeelde] toe te bewijzen dat hij op of omstreeks 7 juli 2003 schade heeft geleden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Veriplast; PIV-site