RBLIM 091121 val wn-er op dockleveller bij lossen vrachtwagen, geen schending zorgplicht, onderzoek AI
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 091121 val wn-er op dockleveller bij lossen vrachtwagen, geen schending zorgplicht, onderzoek AI
- verzocht obv 32,5 uur, begroot, niet toegewezen 30 x € 254,10= € 7.623,00 + kosten tolk
2
De feiten
2.1.
[verzoeker] is vanaf 3 september 2015 via uitzendbureau Manpower bij Ceva te werk gesteld. De werkzaamheden van [verzoeker] bij Ceva bestonden uit het lossen van vrachtwagens of containers, eventueel met behulp van intern transportmateriaal zoals een elektrische pompwagen.
2.2.
Op 8 juni 2016 was [verzoeker] samen met een collega bezig om dozen uit een container te lossen. [verzoeker] en zijn collega hadden in de container dozen op een pallet gestapeld. De opening en het hoogteverschil tussen de containervloer en de magazijnvloer werd overbrugd door een dock leveller. Het hoogteverschil tussen de containervloer en de magazijnvloer bedroeg ca. 15 centimeter.
2.3.
Toen [verzoeker] de container verliet om een elektrische pompwagen te pakken om de pallet te verplaatsen, is hij op de zijkant van de dock leveller gestapt en uitgegleden en ten val gekomen met zijn rechterheup op de rand van de dock leveller (hierna het voorval). Van het voorval zijn foto’s gemaakt, waarop is te zien dat [verzoeker] met zijn rechterheup op de rand van de dock leveller is gevallen.
2.4.
[verzoeker] is vervolgens naar de Spoedeisende hulp van het Elkerliek ziekenhuis in Helmond gebracht. [verzoeker] is vier dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis.
2.5.
De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW, hierna: de Arbeidsinspectie) heeft onderzoek verricht met betrekking tot het voorval. De eindconclusie van de Arbeidsinspectie d.d. 19 juni 2017 luidt dat de arbeidsinspecteurs geen oorzakelijk verband hebben kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en de oorzaak van het, ingevolge artikel 9, eerste lid, van diezelfde wet, meldingsplichtige arbeidsongeval, zoals bedoeld in artikel 1, derde lid, onder I, van diezelfde wet.
2.6.
Bij brief van 6 juli 2017 heeft [verzoeker] Ceva aansprakelijk gesteld voor het voorval en de gevolgen daarvan. Ceva heeft de aansprakelijkheid voor het voorval van de hand gewezen.
2.7.
Ceva heeft – zonder erkenning aansprakelijkheid – in november 2019 aan [verzoeker] twee betalingen gedaan, te weten € 7.500,- op persoonlijke schade en € 5.000,- op buitengerechtelijke kosten.
2.8.
Op 7 december 2020 heeft [verzoeker] Ceva in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland. Bij vonnis van 6 januari 2021 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [verzoeker] afgewezen en [verzoeker] veroordeeld in de kosten van de procedure.
2.9.
[verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen voornoemd kort geding vonnis. [verzoeker] heeft in die procedure, na mondelinge behandeling na aanbrengen, geen grieven ingediend. De zaak stond ten tijde van de mondelinge behandeling in de onderhavige zaak voor arrest op 2 november 2021.
3
Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt dat de rechtbank:
I. voor recht verklaart dat Ceva aansprakelijk is met betrekking tot de totstandkoming van het voorval, evenals dat Ceva (derhalve) verplicht is om de daaruit (direct danwel indirect) voortkomende, toerekenbare schade van [verzoeker] , aan hem te vergoeden;
II. Ceva veroordeelt om, uitvoerbaar bij voorraad, aan [verzoeker] te betalen de betalingsachterstand op de in par. 29 resp. par. 47 van het verzoekschrift genoemde declaraties van tolk-vertaler en advocaat, ter grootte van resp. € 1.201,25 en € 9.949,55, althans bepaalt dat Ceva wordt veroordeeld tot betaling van adequate voorschotbedragen op (gelijk aan) de betalingsachterstand met betrekking tot die, (tot nu toe) enige 2, declaraties (te weten d.d. 26 augustus 2019 resp. 2 september 2019).
III. Alle kosten van deze deelgeschilprocedure (incl. kosten van tolken-vertaling daarmee samenhangend) ten laste van Ceva worden toegewezen, welke nog nader in rechte zullen worden opgegeven en gespecificeerd, waarbij tevens wordt verzocht om Ceva daartoe te veroordelen, dit bij uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
Ceva voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
De beoordeling
Is de rechtbank bevoegd?
4.1.
Op grond van artikel 1019x lid 1 Rv dient een verzoek als dat van [verzoeker] te worden gedaan aan de rechter die vermoedelijk in de bodemzaak bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen. Dat lid bepaalt verder dat indien de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, het verzoek gedaan wordt aan de kantonrechter. Niet in geschil is dat Ceva op het moment van het voorval de materiële werkgever van [verzoeker] was. Het verzoek van [verzoeker] vloeit voort uit die arbeidsrelatie met Ceva. Op basis van artikel 93 sub c Rv is daarmee de kantonrechter bevoegd om van het geschil kennis te nemen. [verzoeker] heeft het verzoek ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft voornoemde bevoegdheidskwestie op de mondelinge behandeling van de zaak aan de orde gesteld. Ceva heeft ten tijde van de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt in te stemmen met de behandeling van de zaak door de rechtbank in plaats van de kantonrechter. De rechtbank leidt daaruit af dat partijen in dit geval - na het ontstaan van het geschil - een forumkeuzebeding in de zin van artikel 108 lid 1 en lid 2 Rv zijn overeengekomen.
Is [verzoeker] ontvankelijk in zijn verzoek?
4.2.
Ceva voert allereerst aan dat het verzoekschrift van [verzoeker] in dit deelgeschil kwalificeert als een verkapt rechtsmiddel tegen de kort geding uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Voor zover Ceva daarmee heeft willen aanvoeren dat [verzoeker] in zijn verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan volgt de rechtbank Ceva niet in dat verweer. Niet valt in te zien waarom het [verzoeker] (op straffe van niet-ontvankelijkheid) niet vrij zou staan om na een gevoerde kort geding procedure een deelgeschilprocedure te starten. Dit verweer wordt daarom gepasseerd.
Verzoek geschikt voor behandeling in deelgeschil?
4.3.
Vervolgens moet allereerst worden beoordeeld of het verzoek van [verzoeker] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure (artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Ceva stelt dat het verzoek van [verzoeker] zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure omdat de beslissing niet zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Bovendien verschillen partijen van mening over de vraag hoe [verzoeker] ten val is gekomen. Verder is er te weinig duidelijk over het gestelde letsel en de causaliteit met het voorval.
4.4.
Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen om een impasse te doorbreken.
De rechtbank is van oordeel dat deze zaak zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Partijen zijn verdeeld over de vraag of Ceva ex artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de door [verzoeker] gestelde schade. De vaststelling van aansprakelijkheid is een belangrijke stap in het proces om mogelijk een vaststellingsovereenkomst te bereiken. Het is niet onaannemelijk dat een uitspraak hierover de impasse waarin partijen verkeren zal kunnen doorbreken. Daarnaast is op zitting vastgesteld dat (tussen partijen niet in geschil is dat) de toedracht van het ongeval als zodanig vast staat, zodat ook hierin geen beletsel ligt voor een behandeling in de deelgeschillenprocedure. De rechtbank komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Inhoudelijke beoordeling: het onder 1 verzochte
4.5.
[verzoeker] grondt zijn verzoek op artikel 7:658 BW. Ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Een werknemer die zijn werkgever op basis van dit artikel aansprakelijk houdt voor zijn schade, zal moeten stellen en zo nodig bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De werknemer behoeft niet aan te tonen dat de werkgever is tekortgeschoten in zijn zorgplicht, maar slechts dat de schade is veroorzaakt door het werk. Op de werkgever rust vervolgens de bewijslast dat hij zijn zorgplicht is nagekomen (HR 8 februari 1985, NJ 1986/136 (Joe/Chicago Bridge)), of dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden is gevallen. [verzoeker] heeft daarnaast onbetwist gesteld dat hij enkele dagen in het ziekenhuis heeft gelegen met rechterheup/-beenklachten. Gelet daarop kan als vaststaand worden aangenomen dat [verzoeker] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. De rechtbank stelt vast dat [verzoeker] daarmee aan de op hem rustende stelplicht, zoals hiervoor aangehaald in rechtsoverweging 4.5., heeft voldaan.
4.7.
Nu vast staat dat [verzoeker] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Ceva, is Ceva in beginsel jegens [verzoeker] aansprakelijk voor de schade die [verzoeker] daardoor heeft geleden, tenzij Ceva aantoont dat Ceva de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde verplichtingen is nagekomen of de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoeker] .
4.8.
Ceva heeft niet aangevoerd dat de schade in belangrijke mate het gevolg zou zijn van opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoeker] . Het primaire verweer van Ceva is dat de zorgplicht van een werkgever niet zo ver reikt dat die moet waarschuwen in geval van algemeen bekende gevaren. Subsidiair stelt Ceva dat ze in redelijkheid alles heeft gedaan en dus heeft voldaan aan haar zorgplicht. Meer subsidiair stelt Ceva dat er geen causaal verband bestaat tussen de beweerdelijke zorgplichtschending van Ceva en de gestelde schade.
4.9.
Ceva voert allereerst aan dat het arbeidsongeval heeft plaatsgevonden in een situatie die veelvuldig in het dagelijks leven voorkomt en dat er derhalve sprake is van een risico van algemene bekendheid, zodat van Ceva in dit geval redelijkerwijs geen waarschuwing of voorzorgsmaatregel kan worden verlangd. Ter onderbouwing van dat standpunt voert Ceva aan dat het gebruik van de dock leveller te vergelijken is met een reguliere trap. De dock leveller verschilt (met een hoogteoverbrugging van ca. 15 centimeter) qua hoogte niet van een traptrede in een willekeurig pand.
4.10.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de vormgeving van een trap dermate verschilt van een dock leveller, dat deze vergelijking reeds om die reden niet op gaat. Een dock leveller zorgt immers voor een diagonale (schuin omhoog/omlaag lopende) overbrugging van de ruimte tussen in dit geval de container c.q. vrachtwagen en de magazijnvloer. Aan de zijkant van de dock leveller bevindt zich weliswaar een verhoging die haaks staat op de magazijnvloer, maar aangezien die verhoging - anders dan een reguliere trap - schuin afloop c.q. oploopt, is de rechtbank van oordeel dat een dock leveller niet één op één te vergelijken is met een reguliere trap.
4.11.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of Ceva heeft aangetoond dat Ceva de in artikel 7:658 lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen.
4.12.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Artikel 7:658 BW beoogt niet een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen gevaar, maar een werkgever dient ingevolge lid 1 van dit artikel wel die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
Lid 1 van dat artikel eist een hoog veiligheidsniveau van de werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden (o.a. HR 11 april 2008, NJ 2008, 465). Gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade (HR 12 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3129). Deze voor de werkgever strenge norm hangt samen met de bevoegdheid van de werkgever om aan de werknemer aanwijzingen te geven ter zake van de uitoefening van diens werkzaamheden en om te bepalen op welke plaats, onder welke omstandigheden en met welke hulpmiddelen de werknemer moet werken (HR 11 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6657). Wat van de werkgever in redelijkheid verwacht mag worden, hangt af van de omstandigheden van het geval (HR 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3313).
4.13.
Ceva stelt dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Zij wijst op de volgende omstandigheden:
- de hoogte van de dock leveller is beperkt tot een hoogte van ca. 15 centimeter;
- de zijkant van de dock leveller is voorzien van geel-zwarte veiligheidsbelijning;
- het platform van de dock leveller is blauw gekleurd en steekt goed af tegen de (grijze) magazijnvloer. De zijkanten van de dock leveller zijn dus ook van bovenaf goed zichtbaar;
- de verlichting ter plaatse voldeed en voldoet aan de gestelde (verlichtings)normen;
- de vloer van de dock leveller was voldoende stroef; dit is expliciet vastgesteld door de Arbeidsinspectie;
- uit de eigen verklaring van [verzoeker] blijkt dat de vloer niet nat was;
- [verzoeker] droeg op het moment van het voorval, zoals door Ceva voorgeschreven, veiligheidsschoenen;
- [verzoeker] werkte reeds negen maanden bij Ceva; hij was inmiddels dus goed bekend met de werkplek, de werkwijze en de eigenschappen van de dock leveller, waaronder het hoogteverschil met de magazijnvloer en de betekenis van de geel-zwarte lijnen in dat kader;
- bij de start van zijn werkzaamheden voor Ceva in september 2015 heeft [verzoeker] een uitgebreide veiligheidsinstructie ontvangen in de vorm van een “safety introduction movie”. [verzoeker] heeft de film in het Pools gezien. In die film is onder meer aandacht besteed aan val- en struikelgevaar en aan de betekenis van de geel-zwarte belijning;
- na het zien van de veiligheidsfilm heeft [verzoeker] een Engelstalige toets gemaakt en met succes afgelegd;
- daarnaast heeft hij kennis genomen van de “Site specific rules and policies”;
- [verzoeker] is mondeling ter plekke geïnstrueerd over hoe veilig en efficiënt kon worden gewerkt;
- op de werkvloer waren leidinggevenden aanwezig die naast Engels ook Pools spraken, die werknemers zo nodig nader instrueerden, toezicht hielden en beschikbaar waren voor vragen;
- de Arbeidsinspectie heeft geen overtreding geconstateerd.
4.14.
Ceva stelt verder dat uit de eigen verklaringen van [verzoeker] volgt dat [verzoeker] zich te snel bewoog toen hij de container verliet en zijn voet op de dock leveller plaatste, waardoor hij uitgleed en zijn evenwicht verloor. Niet valt in te zien hoe Ceva de door [verzoeker] gemaakte misstap had kunnen voorkomen en welke redelijkerwijs van Ceva te vergen maatregel die misstap zou hebben kunnen voorkomen, aldus Ceva.
4.15.
[verzoeker] voert aan dat “voor wat betreft de niet-nagekomen zorgplicht om dit ongeval te voorkomen o.a. gedacht kan worden aan”:
- goede instructies omtrent het veilig verlaten en betreden van dock leveller c.q. container (inclusief voorlichting over struikel- en uitglijdgevaar),
- goede instructies over de aanwezige gekleurde lijnen e.e.a. in een voor [verzoeker] begrijpelijke taal (Pools) en
- toezicht op de naleving van dat handelen.
4.16.
Verder geldt volgens [verzoeker] dat de werklocatie en/of de werkwijze en/of de werkbezetting de concrete omstandigheden zijn die maken dat Ceva haar zorgplicht op 8 juni 2016 allerminst is nagekomen. In dat kader wijst [verzoeker] erop dat op 8 juni 2016 met slechts twee (in plaats van de gebruikelijke drie personen) werd gewerkt, er onder onevenredige tijdsdruk gewerkt moest worden en [verzoeker] frequent een te nauwe doorgang moest gebruiken om behoorlijk in en uit de container te gaan. Daarnaast was er sprake van kennelijk weinig licht ter plaatse en een feitelijk niet toereikende dock leveller om een val zoals deze te voorkomen. Bovendien was er onvoldoende RI&E (Risico Inventarisatie & Evaluatie) uitgevoerd door Ceva.
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat Ceva in de gegeven omstandigheden al die maatregelen heeft genomen, die redelijkerwijs van haar mochten worden verwacht ter voorkoming van schade bij [verzoeker] . Onderstaand zal worden toegelicht hoe de rechtbank tot dat oordeel is gekomen. De rechtbank zal bij de bespreking van de stellingen tussen partijen achtereenvolgens ingaan op (1.) het werklokaal, (2.) de dock leveller, (3.) instructie en toezicht en (4.) RI&E.
1. Het werklokaal
Verlichting
4.18.
[verzoeker] stelt dat op de dag van het voorval sprake was van te weinig licht op de werkplek van [verzoeker] . Ceva heeft die stelling bestreden. De rechtbank is van oordeel dat de door [verzoeker] overgelegde kleurenfoto’s geen blijk geven van een donkere werkomgeving. Verder geldt dat de situatie ter plaatse is bekeken door de Arbeidsinspectie en dat zij geen overtreding die in verband staat met het voorval heeft geconstateerd. [verzoeker] stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat aan de eindconclusie van de Arbeidsinspectie geen waarde kan worden gehecht. In dat kader wijst [verzoeker] erop dat de arbeidsinspecteur die het onderzoek aanvankelijk verrichtte (dhr. [naam] ) op enig moment is vervangen wegens ziekte en dat zijn vervanger het onderzoek vervolgens met een “kort zinnetje” heeft afgedaan. Het feit dat een collega een rapport aanvult in die zin dat slechts één zin wordt toegevoegd, betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de eindconclusie niet juist zou zijn. [verzoeker] heeft geen bijkomende omstandigheden genoemd waaruit blijkt dat die conclusie niet juist is dan wel dat die conclusie niet logischerwijs volgt uit de gerapporteerde bevindingen van dhr. [naam] .
Verder zijn er door [verzoeker] geen feiten dan wel omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de verlichting niet aan de daaraan te stellen eisen zou voldoen.
Twee in plaats van drie werknemers
4.19.
[verzoeker] stelt dat Ceva hem met slechts één andere collega heeft laten werken in en rondom de container in plaats van, zoals gebruikelijk met twee collega’s. In het geval er met drie collega’s werd gewerkt stonden twee werknemers in de container om de dozen op de pallets te plaatsen. De derde werknemer stond in die situatie steeds buiten de container en zorgde ervoor dat volle pallets middels een ETP-pomp werden weggereden en lege pallets werden aangevoerd. Als gevolg van het werken met twee in plaats van drie werknemers moest [verzoeker] iedere keer - via een door de pallet gecreëerde te nauwe doorgang - de container in en uitkomen. Daarmee heeft Ceva een gevaarzettende onveilige werksituatie gecreëerd, aldus [verzoeker] . Bovendien was door de inzet van twee in plaats van drie werknemers de werkdruk vele malen hoger omdat het werk met twee in plaats van de gebruikelijke drie werknemers moest worden verricht.
4.20.
Ceva betwist dat het gebruikelijk is dat steeds met drie werknemers gewerkt wordt bij het lossen van containers. Ter zitting heeft Ceva uitgebreid toegelicht dat van container tot container wordt bekeken of er met twee of drie werknemers wordt gewerkt, waarbij onder andere wordt gekeken naar de zwaarte van de dozen en hoe vol een bepaalde container is. Volgens Ceva komt het dan ook geregeld voor dat er met twee werknemers wordt gewerkt. Bovendien verschilt de werkwijze bij het werken met twee dan wel drie werknemers inhoudelijk niet per definitie van elkaar, aldus Ceva. [verzoeker] heeft deze stellingen niet gemotiveerd weersproken. De rechtbank volgt [verzoeker] dan ook niet in zijn stelling dat door de inzet van twee in plaats van drie werknemers door Ceva een onveilige werksituatie is gecreëerd.
4.21.
Daarbij komt dat de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is geweest van een gevaarzettende onveilige werksituatie, zelfs indien wordt uitgegaan van de stelling van [verzoeker] dat hij (anders dan wat te doen gebruikelijk was) tientallen keren per dag de container in en uit moest komen. [verzoeker] stelt weliswaar dat sprake was van een “te nauwe doorgang” waar hij steeds “doorheen moest” om de container in en uit te komen. Echter blijkt uit de foto’s van het voorval dat [verzoeker] zelf koos voor de nauwere doorgang aan de (vanuit de foto bezien) linkerzijde van de pallet, terwijl er aan de rechterzijde van de pallet ruimschoots voldoende ruimte was om de container in en uit te komen. Het was dus de keuze van [verzoeker] zelf om de nauwere doorgang aan de linkerzijde van de pallet te gebruiken terwijl de doorgang aan de rechterkant vele male ruimer was. [verzoeker] voert weliswaar aan dat de Arbeidsinspectie heeft gerapporteerd over een “kennelijk te nauwe doorgang”. De passage uit de rapportage waarnaar [verzoeker] kennelijk verwijst ziet echter op een beschrijving van het voorval, zoals de arbeidsinspecteur dat naar aanleiding van het zien van een filmopname van het voorval, heeft beschreven. De arbeidsinspecteur beschrijft op dat punt dan ook slechts dat [verzoeker] op het moment van het voorval de nauwere doorgang gebruikt.
Van een gevaarzettende situatie door een “te nauwe doorgang” waar [verzoeker] steeds doorheen “moest” is naar het oordeel van de rechtbank gelet daarop dan ook geen sprake.
4.22.
[verzoeker] stelt verder dat op de dag van het voorval sprake was van een (onevenredig) hoge werkdruk op de werkvloer door de inzet van twee in plaats van drie werknemers. Ceva betwist echter dat de werkdruk hoger is als met twee in plaats van drie werknemers wordt gewerkt. Het aantal medewerkers heeft geen invloed op de werkdruk omdat de productiviteit per medewerker wordt gemeten door het aantal uren en de verwerkte load te tellen, aldus Ceva. Ook voor de vervoerder was er die dag geen tijdsdruk. Die stellingen zijn door [verzoeker] niet gemotiveerd weersproken.
2. De dock leveller
4.23.
Vast staat dat het hoogteverschil tussen het hoogste punt van de dock leveller en de magazijnvloer ca. 15 cm bedroeg. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het daarbij om een relatief beperkte hoogte. Gezien die (relatief beperkte) hoogte bestond er voor Ceva geen aanleiding om op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit (artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit) veiligheidsmaatregelen te nemen. Verder is ook niet gebleken van overige risicovolle omstandigheden op grond waarvan in dit geval wel specifieke veiligheidsmaatregelen vereist waren.
4.24.
Voor wat betreft de dock leveller staat verder het volgende vast. De Arbeidsinspectie heeft geen overtredingen geconstateerd die verband houden met het voorval. Verder heeft de Arbeidsinspectie expliciet gekeken naar de ondergrond van de dock leveller; de inspecteur van de Arbeidsinspectie heeft daarbij vastgesteld dat de ondergrond van de dock leveller voldoende grof was. De ondergrond van de dock leveller was op het moment van het voorval niet glad. De kleur van de dock leveller stak ten tijde van het ongeval duidelijk af tegen de kleur van de magazijnvloer, waardoor de overgang dock leveller / magazijnvloer goed zichtbaar was voor werknemers van Ceva. Aan de zijkant van de dock leveller bevond zich een geel-zwarte veiligheidsbelijning.
4.25.
Ceva stelt dat van haar redelijkerwijs geen andere maatregelen rondom de dock leveller hadden kunnen worden gevergd. [verzoeker] heeft die stelling vervolgens niet weersproken. Evenmin heeft [verzoeker] gewezen op specifieke maatregelen (behoudens het geven van instructies en het houden van toezicht, waarover hierna) die Ceva in dit geval wél had kunnen nemen rondom de dock leveller waarmee het ongeval (mogelijk) voorkomen had kunnen worden. Weliswaar is het ingevolge de systematiek van artikel 7:658 BW niet aan de werknemer om te stellen en te bewijzen dat de werkgever wel in strijd met zijn zorgplicht heeft gehandeld, maar dit laat naar het oordeel van de rechtbank echter onverlet dat wél van een werknemer mag worden verlangd dat hij, wanneer de werkgever ter onderbouwing van zijn stelling dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan voldoende concrete feiten aandraagt, op die stellingen ingaat. Ook mag naar het oordeel van de rechtbank van een werknemer worden gevergd dat hij ten minste enigszins globaal stelt wat de werkgever meer had moeten doen dan hij volgens zijn eigen opgave heeft gedaan (vgl. ECLI:NL:PHR:2013:BZ7196). Ook de rechtbank vermag niet in te zien welke aanvullende maatregelen Ceva rondom de dock leveller had kunnen nemen waarmee dit voorval mogelijk te voorkomen was geweest.
4.26.
[verzoeker] heeft er nog op gewezen dat sprake is van een “feitelijk niet toereikende dock leveller”. Door [verzoeker] is echter niet nader toegelicht c.q. onderbouwd waarom de dock leveller waarvan op het moment van het voorval gebruik werd gemaakt, niet toereikend zou zijn.
3. Instructie en toezicht
Instructie
4.27.
Van een werkgever mag worden verlangd dat zij haar werknemers op voldoende effectieve wijze voor gevaar waarschuwt. Ceva heeft aangevoerd dat [verzoeker] een uitgebreide veiligheidsinstructie (in het Pools) heeft ontvangen in de vorm van een “safety introduction movie”, die [verzoeker] ook daadwerkelijk heeft gezien. Verder stelt Ceva dat in die film onder meer aandacht is besteed aan val- en struikelgevaar en aan de betekenis van de geel-zwarte belijning. Ceva stelt daarnaast dat [verzoeker] na het zien van de veiligheidsfilm een Engelstalige toets heeft gemaakt en met succes heeft afgelegd en verwijst ter onderbouwing naar de door haar overgelegde bijlage 12 bij het verweerschrift. Bovendien is [verzoeker] mondeling ter plekke geïnstrueerd over hoe veilig en efficiënt kan worden gewerkt. [verzoeker] betwist dat in de veiligheidsfilm (in het Pools) voorlichting is gegeven over hoe val- en struikelgevaar met betrekking tot de dock leveler is te voorkomen. De rechtbank leidt daaruit af dat [verzoeker] niet betwist dat in de veiligheidsfilm wel aandacht is besteed aan val- en struikelgevaar in zijn algemeenheid. De rechtbank is van oordeel dat Ceva door in algemene zin uitleg te geven over val- en struikelgevaar heeft voldaan aan het waarschuwen van haar werknemers voor dat gevaar en daarmee heeft voldaan aan haar zorgplicht op dit punt.
Toezicht
4.28.
Een werkgever dient rekening te houden met het ervaringsfeit dat een werknemer bij de uitoefening van zijn werkzaamheden niet steeds de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht neemt. Dat betekent dat de werkgever niet steeds kan volstaan met het geven van instructies of het ter beschikking stellen van veilige werktuigen: hij zal eveneens toezicht moeten houden. Ceva heeft aangevoerd dat op de werkvloer leidinggevenden aanwezig waren, die naast het Engels ook Pools spraken, die werknemers zo nodig nader instrueerden, toezicht hielden en beschikbaar waren voor vragen. [verzoeker] heeft niet weersproken dat leidinggevenden geregeld toezicht hielden. [verzoeker] werkte ten tijde van het voorval negen maanden bij Ceva. Naar het oordeel van de rechtbank kan van een werkgever als Ceva niet worden verlangd dat zij voortdurend toezicht houdt op haar werknemers. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Ceva ook op dit punt aan haar zorgplicht voldaan.
4. RI&E
4.29.
[verzoeker] stelt dat Ceva haar RI&E niet op orde heeft. [verzoeker] heeft niet nader geconcretiseerd op welk specifiek punt Ceva haar RI&E niet op orde zou hebben. Deze stelling wordt dan ook gepasseerd.
4.30.
[verzoeker] heeft op zitting nog aangevoerd dat Ceva de Arbeidsomstandighedenwet heeft geschonden. [verzoeker] heeft wel artikelen genoemd die zouden zijn geschonden (te weten artikel 3 en artikel 8 Arbeidsomstandighedenwet) maar heeft niet nader geconcretiseerd op specifiek welke punten Ceva de Arbeidsomstandighedenwet zou hebben geschonden, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank wel op haar weg had gelegen. Ook deze stelling zal daarom worden gepasseerd.
4.31.
De rechtbank is op grond van al het bovenstaande van oordeel dat Ceva in voldoende mate heeft aangetoond dat zij in de gegeven omstandigheden al die maatregelen heeft genomen, die op grond van artikel 7:658 lid 2 BW redelijkerwijs van haar gevergd mochten worden. Dit betekent dat Ceva in dit geval niet op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is jegens [verzoeker] .
4.32.
[verzoeker] grondt zijn vordering subsidiair op artikel 7:611 jo. 6:162 BW. Bovenstaand is geoordeeld dat Ceva in dit geval heeft voldaan aan haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. [verzoeker] heeft geen andere feiten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan Ceva wel op grond van artikel 7:611 jo. 6:162 BW aansprakelijk zou zijn jegens [verzoeker] . Dit brengt mee dat het onder 1 verzochte moet worden afgewezen.
Het onder 2 verzochte
4.33.
Nu niet is komen vast te staan dat Ceva aansprakelijk is jegens [verzoeker] moet ook het onder 2 verzochte worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.34.
[verzoeker] verzoekt om begroting van zijn kosten ex artikel 1019aa lid 1 Rv.
Uitgangspunt is dat ook als het verzoek wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van de procedure dient te begroten. Dit is anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van deze laatste situatie is in dit geval echter geen sprake.
4.35.
[verzoeker] maakt aanspraak op begroting van een bedrag ad € 834,90 ter zake kosten tolk-vertaler en een bedrag ad € 9.993,53 inclusief btw ter zake kosten advocaat.
Kosten tolk-vertaler
4.36.
Ceva betwist dat voor elke vorm van communicatie een tolk nodig is geweest. Ceva gaat ervan uit dat [verzoeker] en zijn raadsman toch in ieder geval (deels) in het Engels hebben kunnen communiceren en dat niet steeds een tolk nodig is/was. [verzoeker] heeft echter gesteld dat hij ook de Engelse taal niet (voldoende) machtig is, welke stelling vervolgens door Ceva niet gemotiveerd is weersproken. Dit verweer van Ceva slaagt dan ook niet. De rechtbank zal de kosten tolk-vertaler ten behoeve van deze procedure daarom, zoals verzocht, begroten op € 834,90.
Kosten advocaat
4.37.
Ceva heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [verzoeker] opgevoerde kosten niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. De rechtbank stelt vast dat Ceva geen bezwaar maakt tegen het door de raadsman van [verzoeker] gehanteerde uurtarief (€ 254,10 incl. btw). Ook de rechtbank acht dit uurtarief niet bovenmatig. Bij een dergelijk uurtarief mag naar het oordeel van de rechtbank wel worden verlangd dat op efficiënte wijze wordt gewerkt.
4.38.
Ceva maakt wel bezwaar tegen de hoogte van de door de raadsman van [verzoeker] opgevoerde uren. Ceva stelt dat het verzoekschrift deelgeschil inhoudelijk grotendeels een kopie is van de dagvaarding in kort geding. Ten opzichte van het kort geding zijn er geen nieuwe stukken overgelegd, behoudens een zeer kort bericht van de huisarts van [verzoeker] .
[verzoeker] stelt dat het verzoekschrift ten opzichte van de kort geding dagvaarding andere onderwerpen, vele toevoegingen en wijzigingen, nieuwe stukken etc. bevat. [verzoeker] heeft echter niet nader geconcretiseerd om welke andere onderwerpen, toevoegingen en wijzigingen en nieuwe stukken het daarbij gaat. Gelet daarop moet worden vastgesteld dat het verzoekschrift deelgeschil grotendeels een kopie is van de kort geding dagvaarding. Met Ceva concludeert de rechtbank dat het gelet daarop niet redelijk is dat ca. 8 uren worden opgevoerd voor het opstellen van het verzoekschrift deelgeschil. De rechtbank zal de aan het verzoekschrift bestede uren daarom matigen tot 3 uren.
4.39.
Het besteden van nogmaals 18 uren in de periode 7 oktober t/m 23 oktober 2021, voor, zo begrijpt de rechtbank voornamelijk het opstellen van de spreekaantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling van het deelgeschil, komt de rechtbank bovenmatig voor. De rechtbank zal die uren matigen tot 14 uur.
4.40.
Voor het overige acht de rechtbank de opgevoerde uren niet onredelijk. De advocaatkosten ten behoeve van deze procedure zullen gelet op he voorgaande worden begroot op (10 + 14 + 6 uur en 30 minuten=) 30 x € 254,10= € 7.623,- inclusief btw.ECLI:NL:RBLIM:2021:8423