Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 130224 kelderluik; wapperende linten aan stoepbord gevaarzettend, eigenaresse winkel aansprakelijk voor val met e-bike

GHARL 130224 kelderluik; wapperende linten aan stoepbord gevaarzettend, eigenaresse winkel aansprakelijk voor val met e-bike

2De kern van de zaak2.1

[appellante] is op de fiets ten val gekomen en wijt dat aan gevaarlijk wapperende linten aan een stoepbord van de winkel [naam1] . Zij houdt [geïntimeerde1] als eigenaresse van de winkel en haar aansprakelijkheidsverzekeraar Achmea aansprakelijk voor de schade die zij daardoor heeft geleden. Dit geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.

2.2

[appellante] is op 1 juli 2020 rond 09.30 uur met haar e-bike ter hoogte van een zogenaamd stoepbord van [naam1] in de [adres] in [woonplaats1] gevallen, terwijl zij op weg was naar de modewinkel die ze samen met haar echtgenoot runt. De [adres] is een winkelstraat met een trottoir aan beide kanten. Het trottoirgedeelte wordt van het weggedeelte gescheiden door een metalen goot. Vrijwel alle winkels maken gebruik van een reclamebord op het trottoir. Er stond die dag een stevige tot harde, vlagerige wind. Aan het stoepbord van [geïntimeerde1] waren aan de straatzijde gekleurde cadeaulinten gebonden. Na de val van [appellante] lagen die op de grond bij de fiets. Door de val heeft [appellante] een gecompliceerde breuk opgelopen aan haar linker onderbeen. Er is nog geen sprake van een medische eindsituatie.

2.3

[appellante] heeft [geïntimeerde1] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade. Achmea heeft de aansprakelijkheid afgewezen, omdat sprake zou zijn van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

2.4

[appellante] heeft daarop bij de rechtbank een verklaring ‘voor recht’ gevorderd dat [geïntimeerde1] wel degelijk aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van nog nader vast te stellen schade (in een zogenaamde schadestaatprocedure). De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. (geen publicatie bekend, red. LSA LM) De bedoeling van het hoger beroep is dat alsnog toewijzing volgt.

3Het oordeel van het hof

Inleiding

3.1

Het hof zal oordelen dat de vordering van [appellante] moet worden toegewezen. Dat wordt hierna uitgelegd. De vragen die moeten worden beantwoord door de bezwaren van [appellante] (de grieven), zullen daarbij thematisch worden behandeld.

De toedracht

3.2

Hoewel de vordering is afgewezen, was de rechtbank wel van oordeel dat de door [appellante] aangevoerde toedracht van het ongeval voldoende is komen vast te staan: de linten waren vanaf het punt waar ze aan het stoepbord waren vastgezet 70 centimeter lang. Het bord is 20-40 centimeter vanaf de metalen goot op het trottoirgedeelte gezet. Daarvan uitgaande kon het lint dus 30 tot 50 centimeter over het wegdek waaien. Daarnaast is gebleken dat het stevig tot hard waaide. De rechtbank twijfelde niet aan de juistheid van de verklaring van [appellante] zelf dat ze de linten ineens voor haar langs zag waaiden, te meer nu onweersproken vaststaat dat zij, toen ze weer bij bewustzijn kwam, direct 'de linten, de linten' riep. Voorts achtte de rechtbank van belang dat de linten na de val op de grond lagen, vlak bij de fiets van [appellante] . Dit blijkt onder meer uit de verklaringen van getuigen. Nu de linten stevig vastgebonden zaten aan het stoepbord van [naam1] , kan naar het oordeel van de rechtbank daaruit de gerechtvaardigde conclusie worden getrokken dat ze zijn blijven hangen achter het stuur van [appellante] , dat immers dezelfde hoogte kan hebben als de linten. Kennelijk werd er voldoende kracht uitgeoefend om de linten los te trekken van het stoepbord en om [appellante] te laten vallen.

3.3

[geïntimeerden] hebben deze gang van zaken bestreden, maar hebben volgens de rechtbank geen plausibele verklaring gegeven voor het feit dat de linten na de val bij de fiets van [appellante] op straat lagen. Niet alleen had een medewerker van [naam1] deze linten tussen het frame van de stoepbord geklemd, het bord was bovendien pas vlak voor de val buiten gezet. Dat het lint in zo'n korte tijd zou zijn losgewaaid, kwam de rechtbank niet aannemelijk voor. Het door [geïntimeerden] geschetste alternatieve scenario dat [appellante] tegen het stoepbord aan is gefietst of dit heeft geschampt, wordt naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet door feiten en omstandigheden ondersteund. Zowel [appellante] als een getuige die haar heeft zien vallen, verklaart dat [appellante] niet tegen het stoepbord is aangereden. Dat het bord na het ongeval schuin stond, achtte de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat [appellante] er toch tegenaan is gereden. Dat kan immers ook zijn veroorzaakt doordat het lint aan het stuur van [appellante] is blijven haken. De hierbij ontstane krachten zullen zowel invloed hebben gehad op het stuur van [appellante] als op het stoepbord.

3.4

In hoger beroep handhaven [geïntimeerden] hun betwisting van deze toedracht. Het hof verwerpt dat op grond van de hiervoor weergegeven beoordeling. In hoger beroep is niets aangevoerd dat de rechtbank niet al in de overweging heeft betrokken en dat daaraan afbreuk zou kunnen doen.

De aansprakelijkheid van [naam1]

3.5

[geïntimeerde1] is aansprakelijk voor de door [appellante] geleden schade als zij een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen of heeft laten voortbestaan waarbij een ander aan een groter risico is blootgesteld dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord is. Bij de beantwoording van de vraag of dat hier aan de orde is, moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken, en moet met name acht worden geslagen op (a) de vraag hoe waarschijnlijk het is dat de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid niet in acht wordt genomen, (b) de kans dat dit tot ongevallen leidt, (c) de vraag hoe bezwaarlijk het nemen van veiligheidsmaatregelen is en (d) de aard en ernst van eventuele schade1.

3.6

De rechtbank was van oordeel dat [geïntimeerde1] er niet op bedacht hoefde te zijn dat de cadeaulinten tijdens een windvlaag over het wegdek zouden waaien op zodanige wijze dat deze in een stuur van een fiets verstrikt zouden raken. Het enkele feit dat dit wel is gebeurd, maakt dan ook niet dat [geïntimeerde1] een gevaarlijke situatie heeft geschapen. Naar het oordeel van de rechtbank was sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en was [geïntimeerde1] niet gehouden het bord zodanig te plaatsen dat de linten niet over de weg zouden kunnen waaien.

3.7

Het hof deelt dit oordeel niet en komt tot de conclusie dat [geïntimeerde1] wel aansprakelijk is. Uitgangspunt is dat de linten een gevaar in het leven hebben geroepen dat zich heeft verwezenlijkt, zonder dat is gebleken van onverantwoord of onoplettend rijgedrag van [appellante] . [geïntimeerden] merken terecht op dat het ongeluk zich in een ‘split second’ heeft voorgedaan, maar dat staat aan hun aansprakelijkheid op zichzelf nog niet in de weg. In dit geval moet die aansprakelijkheid worden aangenomen, omdat de linten aan de kant van het fietspad aan het bord waren bevestigd terwijl er een stevige wind stond. Dat leverde het risico op dat de linten voor een fietser niet tijdig zouden worden waargenomen, onverwacht door een windvlaag ter hoogte van een fietsstuur de weg op zouden wapperen en met dat stuur verward zouden raken. Dat kan ertoe leiden dat de fietser valt. Zeker iemand op een e-bike (waarvan inmiddels veel fietsers gebruik maken) kan daardoor ernstige lichamelijk letsel oplopen. De kans op een dergelijk ongeluk was weliswaar niet groot, het was onder deze omstandigheden wel voorzienbaar en daarmee niet verwaarloosbaar. Dit laatste wordt ondersteund door getuigenverklaringen van [naam2] , [naam3] en [naam4] , die de situatie alle drie gevaarlijk hebben genoemd. Ook volgens [naam5] moest je bij een ‘beetje wind’ al uitwijken wanneer je er langs fietste. [naam6] schreef er diezelfde dag van te zijn geschrokken toen ze langs het bord fietste omdat het toen waaide. [naam7] zegt vaker te hebben gedacht dat door de over de straat waaiende slingers een ongeluk zou kunnen gebeuren. Dit risico kon eenvoudig worden voorkomen door de linten aan de andere zijde van het bord te bevestigen of het bord met linten andersom neer te zetten, zodat ze niet over de weg zouden waaien.

Eigen schuld van [appellante] ?

3.8

[geïntimeerden] hebben hun beroep op eigen schuld van [appellante] herhaald: een oplettende verkeersdeelnemer had in een winkelstraat bedacht moeten zijn op reclameborden. Met name gelet op de harde wind had [appellante] hierop moeten anticiperen door niet dicht langs de borden te scheren. Zij had daarvoor alle ruimte.

3.9

Het hof verwerpt dit verweer. Gelet op het voorgaande is het uitgangspunt dat [appellante] niet hoefde te verwachten dat haar stuur met de linten zouden worden verward en is zij gevallen omdat dit wel gebeurde. Daaraan draagt zij geen schuld, en voor het overige is evenmin onderbouwd dat zij zich zodanig heeft gedragen dat de val aan haar eigen schuld is te wijten.  ECLI:NL:GHARL:2024:1034

1ECLI:NL:HR:1965:AB7079

2HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.