Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 170523 Tourniquet bij ingang besloten gedeelte pand belastingdienst niet gebrekkig of gevaarlijk, osvo

RBDHA 170523 Tourniquet bij ingang besloten gedeelte pand belastingdienst niet gebrekkig of gevaarlijk, osvo

2Waar gaat deze zaak over?

2.1.

[eiser] is (zelfstandig) belastingadviseur. Op 30 mei 2018 moest hij voor een aantal hoorzittingen aanwezig zijn op het kantoor van de Belastingdienst in Den Haag. Hij had even daarvoor (namelijk op 18 maart 2018) zijn rechterelleboog verbrijzeld, waaraan hij op 23 maart 2018 was geopereerd. Bij die operatie was een pin in zijn elleboog geplaatst. [eiser] droeg zijn rechterarm op 30 mei 2018 nog in een sling of een mitella.

2.2.

De bespreking vond plaats in het “besloten” gedeelte van het pand, dat met een glazen wand is afgescheiden van het openbare gedeelte. In de glazen wand bevinden zich een tourniquet en een minder-valide-deur. De tourniquet kan in beweging gebracht worden door een toegangspas aan te bieden bij een paslezer. Als men het beveiligde gebied via de tourniquet betreedt, draait de tourniquet tegen de klok in (linksom). Als men weer naar buiten gaat, draait de tourniquet met de klok mee (rechtsom).

2.3.

[eiser] is via de tourniquet naar binnen gegaan. Na de hoorzitting wilde hij het pand weer verlaten via de tourniquet. [eiser] verwachtte dat de tourniquet linksom zou draaien en liep dus niet mee toen de tourniquet (rechtsom) begon te draaien. De tourniquet kwam daarbij tegen de rechterelleboog van [eiser] aan. Daardoor is de pin in de elleboog van [eiser] losgeschoten. Het herstel van de elleboog van [eiser] heeft daardoor vertraging opgelopen. Of de elleboog helemaal herstelt is nog onzeker.

2.4.

[eiser] meent dat de Staat (naar de rechtbank begrijpt: als eigenaar van het gebouw van de Belastingdienst of als werkgever van de medewerkers van de Belastingdienst) aansprakelijk is voor de gevolgen van het incident. De rechtbank wijst de vordering af. De tourniquet is niet gebrekkig of gevaarlijk en de medewerkers van de Belastingdienst hebben niet onrechtmatig gehandeld.

3De vordering van [eiser]

3.1.

vordert, samengevat, een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld. Ook vordert [eiser] dat de Staat wordt veroordeeld zijn schade te vergoeden, waarbij de hoogte van die schade in een schadestaatprocedure moet worden vastgesteld.

3.2.

De Staat voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

Geen gebrekkige opstal of gevaarlijke situatie

4.1.

[eiser] stelt zich allereerst op het standpunt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld, omdat hij een gevaarlijke situatie heeft laten bestaan. De rechtbank begrijpt dat [eiser] in feite betoogt dat de Staat aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat de tourniquet niet voldeed aan de eisen die daaraan gesteld mochten worden.

4.2.

De achterliggende gedachte van artikel 6:174 BW is dat de eigenaar van een opstal ervoor moet zorgen dat deze opstal in goede staat verkeert en de gebruikers ervan niet in gevaar brengt. Op grond van deze bepaling is de Staat aansprakelijk voor de schade van [eiser] , als (i) de tourniquet gebrekkig was, (ii) daardoor een gevaar opleverde voor de gebruikers ervan en (iii) dit gevaar zich in het geval van [eiser] heeft verwezenlijkt. Het ligt op de weg van [eiser] om te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat aan alle drie criteria is voldaan.

4.3.

Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij het antwoord op de vraag of de opstal gebrekkig is, aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Deze maatstaven komen overeen met de zogenoemde ‘kelderluikcriteria’ (vergelijk HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283).

4.4.

De rechtbank is, gelet op de hiervoor weergegeven maatstaf, van oordeel dat de Staat niet op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk is voor de gevolgen van het incident van [eiser] . Hiertoe overweegt zij het volgende.

4.5.

[eiser] heeft zich niet uitgelaten over de eisen waaraan de tourniquet moest voldoen. Alleen al hierom kan de rechtbank niet vaststellen dat de tourniquet gebrekkig was: de stelplicht en bewijslast rusten immers op [eiser] . Het enkele feit dat [eiser] letsel heeft opgelopen, is onvoldoende. Daarbij komt dat de Staat gemotiveerd heeft betoogd dat de tourniquet voldeed aan de toepasselijke NEN-normen. Dat heeft [eiser] niet bestreden, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dat klopt en dat de tourniquet voldeed aan de eisen die daaraan gesteld mochten worden.

4.6.

Ook verder is niet gebleken dat de tourniquet gebrekkig of gevaarlijk was. Vast staat dat de tourniquet dateert uit 2011 en dat zich daarmee – afgezien van het incident van [eiser] – nooit ongevallen hebben voorgedaan. Bij de plaatsopneming heeft de rechtbank zelf vastgesteld dat het wat ongemakkelijk is om de tourniquet te gebruiken. De tourniquet is smal, stokt regelmatig als hij ergens mee in aanraking komt en als iemand het beveiligde gedeelte van het pand wil verlaten, draait de tourniquet gevoelsmatig de verkeerde kant op. Een draaideur draait immers doorgaans linksom, terwijl de tourniquet voor “vertrekkende” bezoekers rechtsom draait. Dit alles maakt de tourniquet ongelukkig, maar niet gevaarlijk. De tourniquet draait slechts langzaam en is uitgerust met een beveiligingsmechanisme. Door dit mechanisme stopt de draaibeweging onmiddellijk, als de tourniquet weerstand krijgt (door aanraking met een persoon of een tas). De tourniquet draait dan eerst een stukje terug, om vervolgens langzaam verder te draaien. De rechtbank heeft al met al niet kunnen vaststellen dat de tourniquet gevaarlijk is.

4.7.

[eiser] heeft nog gesteld dat hem duidelijke instructies hadden moeten worden gegeven over het gebruik van de tourniquet, of dat de draairichting van de tourniquet duidelijk aangegeven had moeten worden. Gesteld noch gebleken is dat die maatregelen op grond van regelgeving verplicht waren. Verder staat – als gezegd – vast dat dit het eerste ongeval met de tourniquet is geweest, terwijl de tourniquet heel regelmatig wordt gebruikt, zowel door bezoekers als door medewerkers van de Belastingdienst. De kans op een ongeval is dus klein. Bovendien draait de tourniquet langzaam en is het uitgerust met een beveiligingsmechanisme, zodat de gevolgen een eventueel incident naar verwachting beperkt zullen blijven tot een blauwe plek of soortgelijk “klein leed”. Helaas is de schade bij [eiser] groter, doordat hij zijn elleboog even daarvoor had gebroken en hij juist op die plek opnieuw werd geraakt. Dat maakt echter niet dat de Staat verplicht was om extra veiligheidsmaatregelen te treffen.

4.8.

Gelet op het voorgaande is niet van belang of een medewerker van de Belastingdienst de toegangspas van [eiser] heeft aangeboden aan de paslezer (zoals [eiser] stelt) of dat [eiser] dat zelf heeft gedaan (zoals de Staat betoogt).

4.9.

Omdat de tourniquet niet gebrekkig was, kan [eiser] geen beroep doen op artikel 6:174 BW.

Geen onrechtmatig handelen van medewerkers Belastingdienst

4.10.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] ook gezegd dat hij vindt dat medewerkers van de Belastingdienst onrechtmatig tegenover hem hebben gehandeld. Ook dit verwijt leidt niet tot toewijzing van de vordering van [eiser] .

4.11.

[eiser] betoogt allereerst dat hij, toen hij vlak voor de tourniquet stond en naar rechts stond gedraaid, aan een medewerker van de Belastingdienst heeft gevraagd of hij goed stond en dat die medewerker dat heeft bevestigd. Dit standpunt is weersproken door de Staat, waarbij de Staat onder meer heeft verwezen naar verklaringen van haar medewerkers. Zij hebben geen van allen gezegd dat [eiser] om instructies heeft gevraagd. Omdat [eiser] zijn stelling vervolgens niet heeft onderbouwd, kan de rechtbank niet vaststellen dat een medewerker van de Belastingdienst [eiser] verkeerd heeft voorgelicht. Laat staan dat dat – zoals [eiser] heeft gesuggereerd – expres is gebeurd omdat [eiser] het even daarvoor aan de stok had gehad met deze medewerker en zij [eiser] daarom expres pijn wilde doen.

4.12.

Daarnaast betoogt [eiser] dat de medewerkers van de Belastingdienst hem uit eigen beweging hadden moeten vragen of hij gebruik wilde maken van de minder-valide-deur, omdat hij zijn arm in een mitella droeg en omdat de tourniquet te smal is voor zijn postuur. Hoewel het menselijkerwijs aardig zou zijn geweest als [eiser] zou zijn gewezen op de minder-valide-deur, hebben de medewerkers van de Belastingdienst niet onzorgvuldig gehandeld door dat niet te doen. De tourniquet was – als gezegd – niet gevaarlijk, ook niet voor mensen met een zichtbare kwetsuur of een breed postuur. De medewerkers van de Belastingdienst hebben dus niet onrechtmatig gehandeld door [eiser] niet te vragen of hij gebruik wilde maken van de minder-valide-deur.

4.13.

Tot slot betoogt [eiser] dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld, doordat de medewerkers van de Belastingdienst hem geen instructies hebben gegeven over het gebruik van de tourniquet. Ook dit verwijt is onterecht. Omdat de tourniquet niet gevaarlijk was, bestond er geen verplichting om gebruikers daarvan te instrueren over het gebruik daarvan.

4.14.

Al met al kan daarom niet worden vastgesteld dat de medewerkers van de Belastingdienst tegenover [eiser] onrechtmatig hebben gehandeld (omdat zij in strijd hebben gehandeld met de maatschappelijke zorgvuldigheid). Ook dit kan daarom niet leiden tot een verplichting van de Staat om de schade van [eiser] te vergoeden.

De proceskosten

4.15.

[eiser] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld. Toch zal de rechtbank hem niet veroordelen in de proceskosten, omdat ook de Staat het nodige kan worden verweten. Allereerst heeft de reactie van de Staat direct na het incident te wensen overgelaten. Zo blijkt uit de verklaringen van de medewerkers van de Belastingdienst (die de Staat heeft overgelegd) dat zij [eiser] na het incident niet hebben opgevangen, maar hem hebben verweten dat hij niet zelf had gevraagd of hij de minder-valide-deur mocht gebruiken. Dat heeft verhoudingen geen goed gedaan. Ook heeft de Staat aansprakelijkheid van de hand gewezen omdat [eiser] aan de witte voetstappen op de grond had kunnen zien in welke richting de tourniquet draaide. Gebleken is echter dat die voetstappen er ten tijde van het incident nog niet waren. Tot slot heeft [eiser] de Staat gevraagd om de namen van de medewerkers van de Belastingdienst die getuige waren van het incident, zodat hij hen in een voorlopig getuigenverhoor kon (laten) horen over de toedracht van het incident. De Staat heeft aan dit verzoek niet voldaan. Daardoor is [eiser] niet in de gelegenheid geweest vooraf zijn proceskansen in te schatten. Om al deze redenen bepaalt de rechtbank dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. ECLI:NL:RBDHA:2023:14388