Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 160108 val in winkel mat lag wezenlijk deel van schuifdeuren af

Rb Arnhem 160108 val in winkel mat lag wezenlijk deel van schuifdeuren af; natte, modderige, aflopende tegelvloer
2.1.  In het vonnis van 2 mei 2007 heeft de rechtbank [eiseres] belast met het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt van het onzorgvuldig handelen van Super de Boer, welke bewijsopdracht tevens omvat het bewijs van de stelling van [eiseres] dat zij in de supermarkt (en niet daarbuiten) is uitgegleden doordat de vloer glad was. (...)

De rechtbank acht dan ook bewezen dat de mat op een wezenlijke afstand van de schuifdeuren lag. (...)

2.10.  De rechtbank neemt eveneens als bewezen aan dat [eiseres] op dat tussengelegen deel van de vloer is uitgegleden, dus in de supermarkt en niet daarbuiten. [zoon van eiseres] heeft immers verklaard dat hij dit heeft zien gebeuren. [eiseres] zelf heeft verklaard dat zij in de supermarkt is uitgegleden. [g[getuige 3] verklaart (eerder al, 2.5.) over een glijspoor dat zij heeft waargenomen. [getuige 2] heeft dat glijspoor weliswaar niet gezien zoals Fortis in haar antwoordconclusie (onder 11) opmerkt, maar hij arriveerde ook pas enige tijd later. Geen van de getuigen aan de zijde van Fortis heeft [eiseres] zien vallen. Zij arriveerden allen pas nadat [zoon van eiseres] en [getuige 3] ter plaatse waren. Ook als het ten slotte zo is dat, zoals [getuige 6] en [getuige 5] hebben verklaard, [eiseres] ten dele – met een of beide onderbenen – buiten lag, laat dit nog onverlet dat zij in de supermarkt is uitgegleden.

2.11.  Op het punt van de waarschuwingsborden staan de getuigenverklaringen aan weerszijden lijnrecht tegenover elkaar. Alle getuigen aan de zijde van [eiseres] verklaren dat er die dag geen waarschuwingsborden stonden, terwijl [getuige 6] en [getuige 5] – [getuige] weet het zich niet meer te herinneren – hebben verklaard dat die borden er die dag wel stonden. De rechtbank laat dit twistpunt voor wat het is. Ook als er borden zouden hebben gestaan, acht de rechtbank de situatie zoals die hiervoor als bewezen is aangenomen – een mat die een wezenlijk deel van de schuifdeuren aflag waartussen een natte en modderige tegelvloer lag die aflopend was – op zichzelf reeds dermate gevaarzettend, terwijl het treffen van veiligheidsmaatregelen – een grotere of niet verschuifbare mat – als weinig bezwaarlijk moet worden beschouwd, dat reeds op grond daarvan wordt geoordeeld dat Fortis onzorgvuldig heeft gehandeld en Fortis dus aansprakelijk is voor de gevolgen van het [eiseres] op 25 oktober 2003 overkomen ongeval. Fortis lijkt nu, nadat een tussenvonnis is gewezen waarin is aangenomen dat sprake was van een aflopende tegelvloer, te bestrijden (antwoordconclusie na getuigenverhoor onder 25) dat de vloer ten tijde van het ongeval afliep. Gelet daarop en op het feit dat de vloer thans, na een recente verbouwing in deze vestiging van Super de Boer niet meer aflopend is, mocht van Fortis in dit stadium van de procedure ten minste worden gevergd dat zij deze stelling nader had onderbouwd. Fortis heeft dit echter nagelaten, zodat de rechtbank er, zoals zij in het vorige vonnis voorlopig heeft aangenomen, thans bij gebreke aan andersluidende informatie, bij zal blijven dat de vloer schuin afliep. Ook de precieze regelmaat van het schoonhouden van de vloer legt te weinig gewicht in de schaal omdat dit op zichzelf onvoldoende is om gevaarlijke situaties te voorkomen. Zoals hiervoor is overwogen, kan er immers bij slecht weer in een kort tijdsbestek een gevaarlijke situatie ontstaan waaraan regelmatig dweilen en vegen niet voldoende afdoet.

2.12.  [eiseres] heeft gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat Fortis aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden materiele en immateriële schade. Daarvoor is vereist dat de mogelijkheid aannemelijk is dat zij schade heeft geleden. Nu moet worden aangenomen dat [eiseres] enige schade heeft geleden – in ieder geval (mogelijk beperkte) immateriële schade – is aan dat vereiste voldaan, en zal de vordering worden toegewezen. Aan het eerder aangekondigde deskundigenonderzoek in verband met de causaliteit tussen de schade aan de knie en het ongeval, komt de rechtbank niet toe.
LJN BC3887