Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 240310 grafsteen valt op bezoekster; groothandel niet aansprakelijk; kelderluikcriteria

Rb Utrecht 240310 grafsteen valt op bezoekster; groothandel niet aansprakelijk; kelderluikcriteria
2.1. Norvold exploiteert een groothandel in natuursteen, die onder meer gedenkstenen / grafstenen levert aan steenhouwerijen. Particulieren kunnen bij de groothandel een steen uitzoeken en deze via een lokale leverancier bestellen.

2.2. Op 28 september 2006 heeft mevrouw [A] (hierna: [A]) met mevrouw [B] (hierna: [B]) de groothandel van Norvold bezocht. Tijdens dat bezoek heeft [A] in de bedrijfshal een steen naar voren gekanteld om de achterkant daarvan te bekijken. Deze steen is op het been van [B] gevallen, die daardoor een beenbreuk heeft opgelopen.

2.3. [B] heeft [A] aansprakelijk gesteld voor de door haar als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade. [A] heeft de aansprakelijkstelling doorgeleid naar haar aansprakelijkheidsverzekeraar RVS.

2.3. In opdracht van RVS heeft de heer [C], registerexpert bij CED Forensic B.V., een onderzoek ingesteld op de ongevalslocatie en daarover op 8 februari 2007 gerapporteerd.

2.4. RVS heeft geen aansprakelijkheid erkend voor de schade van [B], maar is wel tot uitkering overgegaan.

2.5. RVS heeft Norvold bij brief van 12 juli 2007 aansprakelijk gesteld voor de door [B] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade.

2.6. Norvold, althans haar aansprakelijkheidsverzekeraar, heeft geen aansprakelijkheid erkend voor de schade van [B] en is niet tot enige betaling overgegaan.

3. Het geschil

3.1. RVS vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - samengevat - een verklaring van recht dat Norvold aansprakelijk is jegens [B] en gehouden is tot vergoeding aan RVS van de uitgekeerde en nog uit te keren schade alsmede veroordeling van Norvold tot betaling aan RVS van EUR 41.493,41 aan hoofdsom en EUR 1.788,00 aan buitengerechtelijke kosten en veroordeling van Norvold in de proceskosten, waaronder de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2. Norvold voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van RVS in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van RVS in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. RVS heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Norvold onrechtmatig heeft gehandeld jegens [B], omdat zij onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen in de bedrijfshal waar de stenen stonden opgesteld, waardoor [A] een steen heeft gekanteld, die vanwege het enorme gewicht daarvan op het been van [B] is gevallen. [B] heeft hierdoor schade geleden. RVS heeft voorts aangevoerd dat zij een vordering heeft op Norvold, nu zij tot uitkering is overgegaan en aldus in de rechten van [B] is gesubrogeerd en er daarnaast vorderingen aan haar zijn gecedeerd.

4.2. Norvold heeft het gesteld onrechtmatig handelen gemotiveerd betwist. Zij heeft tevens, bij gebrek aan wetenschap, de redelijkheid van de door RVS gevorderde bedragen aan gedane uitkeringen betwist alsmede het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten. Ter comparitie heeft Norvold deze bedragen niet langer betwist.

4.3. Partijen verschillen van mening over de feiten en omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgehad. Zo heeft RVS onder meer gesteld dat de betreffende steen met de achterkant tegen een andere steen stond opgesteld, waardoor de achterkant niet zichtbaar was en dat de steen een breedte had van 200 centimeter en een gewicht van ongeveer
200 kilogram en derhalve zo zwaar was, dat [A] deze niet kon houden en meerdere personeelsleden tezamen de steen uiteindelijk van het been van [B] dienden te tillen. Norvold heeft dit gemotiveerd betwist. Norvold heeft daarnaast onder meer gesteld dat [A] de steen na het kantelen aan [B] heeft doorgegeven en dat [B] vervolgens de steen niet kon houden, waarna deze op haar been is gevallen alsmede dat [A] en [B] ieder voor zich tegen medewerkers van Norvold hebben verklaard dat hun handelwijze ”stom” is geweest en dat zij voorafgaand aan het ongeval de waarschuwingsbordjes met de tekst: ”Let op! Stenen staan los” hebben gezien. RVS heeft dit gemotiveerd betwist. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het hiernavolgende de juistheid van voornoemde door partijen gestelde feiten en omstandigheden in het midden kan blijven.

4.4. Het geschil van partijen ziet op de vraag of Norvold door gevaarzetting onrechtmatig heeft gehandeld jegens [B]. Als maatstaf voor maatschappelijk onzorgvuldig gedrag geldt dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval als verwezenlijking van een gevaar dat aan een bepaald gedrag inherent is dat gedrag onrechtmatig doet zijn. Zodanig gevaarscheppend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had behoren te onthouden. De onrechtmatigheidsvraag dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. In het bijzonder relevant zijn de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen (zgn. Kelderluikcriteria).

4.5. Zelfs indien de rechtbank veronderstellenderwijs uitgaat van de juistheid van de door RVS geschetste feiten en omstandigheden ten aanzien van de ongevalslocatie en de toedracht van het ongeval (zie hiervoor onder nummer 4.3.) dan is er naar haar oordeel geen sprake van onrechtmatig handelen van Norvold in de door RVS gestelde zin. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

4.6. Met betrekking tot de criteria kans op onvoorzichtigheid, kans op ongevallen en ernst van de gevolgen daarvan heeft RVS betoogd dat het gezien de door Norvold gekozen opstelling van de stenen verre van onwaarschijnlijk is dat bezoekers van de groothandel zullen trachten de achterzijde van een steen te bekijken, bijvoorbeeld door deze naar zich toe te trekken, of op andere wijze met een steen in aanraking zullen komen, bijvoorbeeld door daar tegenaan te lopen, en dat zij daarbij niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht zullen nemen. Volgens RVS hebben de stenen een gewicht van ongeveer 200 kilogram, zijn zij kennelijk eenvoudig te kantelen en zijn zij los op de ondergrond en vrij toegankelijk voor de bezoekers neergezet. Gelet op deze omstandigheden acht RVS de kans op ongevallen, met zeer ernstig lichamelijk letsel tot gevolg, reëel.

4.7. De rechtbank volgt RVS niet in dit betoog. Norvold heeft gemotiveerd gesteld dat de zich in de bedrijfshal bevindende stenen goed uitgebalanceerd staan en mede vanwege hun omvang en aard dermate zwaar zijn, dat de kans dat zij omvallen niet groot is en de stenen ook niet eenvoudig te kantelen zijn. Deze stellingen zijn door RVS niet dan wel onvoldoende betwist, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat.
Deze omstandigheden maken dat de door RVS geschetste situatie beduidend minder gevaarlijk is alsmede dat de kans op ongevallen zeer beperkt is, zoals ook door Norvold is gesteld. Het antwoord op de vraag of Norvold door haar wijze van opstellen van de stenen, meer risico heeft genomen dan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord was, is mede afhankelijk van de kenbaarheid van het gevaar en de voorzienbaarheid van de schade en daarmee van de (geobjectiveerde) kennis van de benadeelde. Naar het oordeel van de rechtbank kan het als feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat gedenk- / grafstenen vanwege hun aard en omvang zwaar zijn, in het bijzonder indien het uit natuursteen gehouwen stenen betreft, zoals bij een groothandel in natuursteen gebruikelijk is, en dat losstaande gedenk- / grafstenen als elk ander losstaand, opstaand object als gevolg van een duwende of trekkende beweging kunnen omvallen. Voorts kan als feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat de val van een opstaand object met een dergelijke omvang en zwaarte tot aanzienlijke schade kan leiden. Hieruit volgt dat voor de gemiddelde bezoeker van de bedrijfshal van Norvold, niet zijnde een kind, een bejaarde of een anderszins kwetsbare persoon, het gevaar van omvallen van één van de (natuur)stenen bij het trekken en/of duwen daarvan kenbaar is geweest en ook voorzienbaar is geweest dat dat aanzienlijke schade, waaronder (ernstig) lichamelijk letsel, tot gevolg kan hebben. Van deze stenen gaat gezien hun aard en omvang al een waarschuwend effect uit. Gelet op deze veronderstelde kennis zal de gemiddelde bezoeker de nodige voorzichtigheid in acht nemen en er niet toe overgaan dergelijke stenen te kantelen. Dit geldt temeer nu er personeel in de bedrijfshal aanwezig is om te helpen. De rechtbank is dan ook met Norvold van oordeel dat het gedrag van [A] in deze zo onvoorzichtigheid is geweest, dat dit voor Norvold in redelijkheid niet te verwachten was. Uitgaande van de wetenschap van een gemiddeld, vergelijkbaar persoon had [A] zich van het bewust kantelen van de steen dienen te onthouden. Nu zij de steen toch heeft gekanteld, terwijl zij bij eerste aanraking het gewicht van de steen heeft kunnen inschatten, wat haar ervan had moeten weerhouden om haar voorgenomen actie door te zetten, dienen de gevolgen daarvan voor haar risico te blijven. Norvold is daarvoor niet aansprakelijk te houden, omdat het door haar genomen risico zeer beperkt is en zij haar bezoekers niet heeft blootgesteld aan een groter risico dan waarop een normaal mens bedacht moet zijn. De overige criteria behoeven geen bespreking meer, nu de daaruit voortvloeiende conclusies aan dit oordeel niet kunnen afdoen. Gelet op het voorgaande dienen de vorderingen van RVS afgewezen te worden.
LJN BM4090