Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zeeland-West-Brabant 170413 bowlingcentrum aansprakelijk voor val door olie op approach van bowlingbaan, 6:174 nvt

Rb Zeeland-West-Brabant 170413 bowlingcentrum aansprakelijk voor val door olie op approach van bowlingbaan, 6:174 nvt

4 De beoordeling
4.1.
[eiseres] baseert de aansprakelijkheid van het Sportcentrum primair op de artt. 6:174 jº 6:181 BW: zij stelt dat de bowlingbaan niet voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mochten worden gesteld en dat het Sportcentrum, die in de uitoefening van haar bedrijf van deze aldus ondeugdelijke opstal gebruik maakte, aansprakelijk is, nu met de val van[eiseres] zich het daardoor ontstane gevaar heeft gerealiseerd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat in dit geval art. 6:174 BW niet van toepassing is. Indien juist is hetgeen[eiseres] stelt, namelijk dat er voor en op de approachlijn van de bowlingbaan olie lag, dan maakt dat de (approach van de) bowlingbaan nog niet tot een gebrekkige opstal. Daarvoor is noodzakelijk dat de vloer op zichzelf niet voldeed aan de daaraan in de gegeven omstandigheden te stellen veiligheidseisen. De gestelde oorzaak van de door[eiseres] genoemde gladheid is echter gelegen in de (tijdelijke) aanwezigheid op de approach van olie, die daar niet thuishoort; de gladheid lag dus niet in gebrekkige eigenschappen van de approach zelf. Dat de approach op zichzelf – in schone toestand – glad was en daardoor niet geschikt als aanloopvloer voor een bowlingbaan, is door[eiseres] niet gesteld en is evenmin gebleken.

4.2.
Subsidiair beroept[eiseres] zich op art. 6:162 BW: zij stelt dat het Sportcentrum onzorgvuldig heeft gehandeld doordat zij zodanig de baan had geolied dat olie op de approach en op de approachlijn was terechtgekomen dan wel doordat zij onvoldoende controle op de (conditie van de) baan heeft uitgeoefend, waardoor er olie op de approach en op de approachlijn kon liggen, en zij als gevolg van die olie – die zij niet hoefde te verwachten – ten val is gekomen.

4.3.
Het Sportcentrum verweert zich hiertegen allereerst met de stelling dat in dit geval – nu sprake was van een sport- en spelsituatie – een andere, lichtere, zorgvuldigheidsnorm toepasselijk is dan in het gewone maatschappelijke verkeer. Vervolgens stelt zij aan die zorgvuldigheidsnorm te hebben voldaan; daarbij gaat zij echter niet uit van de feiten, die[eiseres] aan de aansprakelijkheidsstelling heeft ten grondslag gelegd, maar van de feiten die zij zelf stelt en die in haar visie toch al leiden tot het oordeel dat er geen aansprakelijkheid is. Die redenering is onjuist. Wordt wel uitgegaan van de feitelijke grondslagen, waarop[eiseres] de aansprakelijkheidsstelling baseert (los van de juistheid van die grondslagen, daarover oordeelt de rechtbank hierna), dan zal de stelling van het Sportcentrum aldus moeten worden verstaan, dat zij stelt dat sprake was van een spelsituatie (waarbij iemand zich bewust begeeft in een situatie, die meer dan in het gewone maatschappelijke leven het gevaar in zich heeft dat er schade ontstaat) en dat daarom de zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 BW voor haar niet inhoudt dat zij voor een approach zonder olie(plas) op of voor de approachlijn hoeft te zorgen. Die stelling is onjuist. Wanneer mensen deelnemen aan sport of spel, dan begeven zij zich doorgaans in een situatie, waarin zij door eigen gedrag of door dat van medespelers sneller dan in het gewone maatschappelijke leven schade oplopen; voor die schade zal niet op dezelfde wijze als wanneer die schade in het gewone maatschappelijke leven was opgelopen, de veroorzaker ervan aansprakelijk kunnen worden gesteld. Die regel geldt echter niet voor een bedrijf als het Sportcentrum, dat bedrijfsmatig en tegen betaling een accommodatie ter beschikking stelt waarin mensen een spel – in dit geval: bowling – kunnen spelen. In een dergelijke situatie mogen mensen die gebruik maken van die accommodatie er juist op rekenen dat hetgeen hen wordt geboden met minimaal de in het gewone maatschappelijke verkeer vereiste zorgvuldigheid wordt onderhouden en gecontroleerd. Er is geen enkele reden waarom van het Sportcentrum een vermindedre mate van zorgvuldigheid zouden mogen worden geëist. Het verweer wordt verworpen.

4.4.
Dan stelt het Sportcentrum dat zij niet aansprakelijk is, omdat zij voor gladheid heeft gewaarschuwd. Ook dit verweer gaat niet op. Het waarschuwingsbordje bevat (zo blijkt uit een bij de conclusie van antwoord gevoegde foto), voor zover hier van belang, de tekst : “Gelieve niet op de banen te lopen, deze zijn erg glad”. Aldus is duidelijk dat deze waarschuwing geldt voor de bowlingbaan zelf, en niet voor de approach (die immers juist bedoeld is om voor de aanloop, dus om op te lopen).[eiseres] hoefde deze waarschuwing dan ook niet op te vatten als een waarschuwing voor gladheid van de approach en/of de approachlijn; de waarschuwing kan dan ook niet met succes worden ingeroepen ter afwering van een aansprakelijkheidsstelling, gebaseerd op gladheid van de approach en/of de approachlijn.

4.5.
Wanneer vast staat dat er olie op de approach en/of op de approachlijn aanwezig was, is het Sportcentrum, als iemand daardoor ten val komt, naar het oordeel van de rechtbank voor de gevolgen van die val aansprakelijk. Immers, de van het Sportcentrum te verwachten zorgvuldigheid houdt in elk geval in dat zij er voor zorg draagt dat de approach van een bowlingbaan – bedoeld om met een bal in de hand een aanloop te nemen – voldoende veilig is en dat daarop derhalve geen stoffen zoals olie aanwezig zijn, die de approach glad (kunnen) maken. Van haar mag worden verwacht dat zij de baan zodanig beheert, dat eventueel op de approach terechtgekomen olie zo snel mogelijk verwijdert. Het Sportcentrum heeft niet aangevoerd dat zij niet in staat zou zijn geweest eventuele olie tijdig op te merken en te verwijderen. Zij stelt slechts dat er geen olie op de approach aanwezig was, en dat[eiseres] (dus) niet daardoor ten val is gekomen. Dat betekent dat zal moeten worden vastgesteld of er daadwerkelijk olie op de approach en/of de approachlijn lag; komt dat vast te staan, dan is het Sportcentrum voor de gevolgen in beginsel aansprakelijk.

4.6.
Nu het[eiseres] is die stelt dat er olie lag, ligt de bewijslast daarvan bij haar.
4.6.1.
Zij heeft ten bewijze van haar stelling schriftelijke verklaringen overgelegd en voorts zijn in voorlopig getuigenverhoor een aantal getuigen (de personen die ook een schriftelijke verklaring hadden afgelegd) voorgebracht, die over de gestelde aanwezigheid van olie hebben verklaard. Het gaat om[eiseres] zelf en om de mensen die destijds met haar het Sportcentrum bezochten. Aangezien het bezoek aan de bowlingbaan een familie-uitje was, zijn alle getuigen familie van[eiseres]. Zowel in de schriftelijke verklaringen als in de verklaringen in het voorlopig getuigenverhoor spreken de getuigen van een olievlek die op de baan, zowel voor als op de approachlijn, lag. De echtgenoot van[eiseres] heeft daarin, in aanwezigheid van een medewerkster van het Sportcentrum, met zijn vinger “geschreven”. Sommige getuigen spreken van stof en vuil op de olie. Het Sportcentrum wijst erop dat de verklaringen van de getuigen niet met elkaar corresponderen; de rechtbank is evenwel van oordeel dat de verklaringen ten aanzien van de omvang en plaats op de baan van de olie (of olieachtige stof) eensluidend zijn, terwijl het enkele feit dat de getuigen familie van elkaar zijn geen grond is om aan de juistheid van de verklaringen te twijfelen. De rechtbank acht de verklaringen betrouwbaar. Met die verklaringen is de aanwezigheid van de olie op en voor de approachlijn naar het oordeel van de rechtbank in beginsel bewezen.
4.6.2.
Het door het Sportcentrum aangedragen tegenbewijs bestaat uit een beschrijving van de gewone gang van zaken bij het oliën van de baan, een verwijzing naar het eerdere spel op de betreffende baan, die de aanwezigheid van olie onmogelijk zouden maken, en uit verklaringen van getuigen, die zeggen geen olie te hebben gezien. Van de gehoorde getuigen is er slechts één (getuige [naam getuige]) die verklaart op de betreffende middag bij de door[eiseres] bespeelde baan te zijn geweest. Vanaf welke afstand zij naar de baan heeft gekeken, weet ze niet meer. Zij heeft verklaard dat zij, voor zover zij zich herinnerde, geen olie op de baan heeft gezien. Deze verklaring, in samenhang met hetgeen is gesteld en verklaard over de wijze van oliën en het eerdere spel op de betreffende baan, is onvoldoende om daarop het oordeel te baseren dat aan de juistheid van de verklaringen van de aan de zijde van[eiseres] gehoorde getuigen moet worden getwijfeld. De omstandigheid dat een olievlek of -plas als door[eiseres] gesteld niet door de gebruikelijke wijze van oliën door medewerkers van het Sportcentrum kan zijn ontstaan en niet aan spelen op de betreffende baan in de ochtend van dezelfde dag in de weg heeft gestaan, sluit niet uit dat er die middag olie kan hebben gelegen. Ook op andere wijze dan door handelen van medewerkers van de baan zelf en op een nader tijdstip dan ten tijde van het oliën (mogelijk tijdens of zelfs na het spelen op die baan die ochtend) kan er olie ter plaatse terechtgekomen zijn. Dat is echter door het Sportcentrum niet nader onderzocht; het Sportcentrum en haar verzekeraar hebben al snel (de laatste zelfs zonder[eiseres] daarover te horen) geconcludeerd dat er ter plaatse geen olie aanwezig kan zijn geweest. Gesteld noch gebleken is echter dat in de uren voorafgaand aan het bezoek van[eiseres] de baan nog is gecontroleerd. Het tegenbewijs is aldus onvoldoende.
4.6.3.
De rechtbank acht het dan ook voldoende vaststaan dat er op 10 november 2008 in de middag op de door[eiseres] bespeelde bowlingbaan voor en op de approachlijn olie lag. Aldus heeft het Sportcentrum jegens[eiseres] gevaarzettend, en aldus onrechtmatig gehandeld.

4.7.
Nu het hiervoor vastgestelde, door handelen/nalaten van het Sportcentrum ontstane gevaar zich heeft gerealiseerd –[eiseres] is gevallen – is het Sportcentrum voor de gevolgen daarvan in beginsel aansprakelijk. Dat is alleen anders indien komt vast te staan dat[eiseres] ook zonder de aanwezigheid van de olie zou zijn gevallen. En dat is in feite wat het Sportcentrum stelt. Zij stelt immers dat[eiseres] om een heel andere reden is uitgegleden, namelijk omdat zij over de approachlijn heen is gestapt, aldus op het gladde deel van de baan (waarvoor zij was gewaarschuwd en waar zij niet mocht komen) is terechtgekomen, en (pas) toen is gevallen.
4.7.1.
Ter onderbouwing van die stelling verwijst het Sportcentrum naar hetgeen[eiseres] direct na haar val tegen één van haar medewerkster ([naam getuige]) heeft gezegd. Uit de overgelegde stukken blijkt van deze mededeling slechts uit een (slechts ten dele overgelegd) e-mailbericht van, naar is aan te nemen, de toenmalige manager aan een verzekeraar (gedateerd 20 februari 2009); in dat bericht wordt vermeld:
“Nadat mijn collega haar een vraag hierover had gesteld gaf mevrouw[eiseres] aan dat zij over de lijn was gegaan.”
In het onderzoeksrapport dat in opdracht van de verzekeraar van het Sportcentrum is opgemaakt (en waarbij[eiseres] naar vaststaat niet is betrokken), is opgenomen:
“Mevrouw[eiseres] heeft direct na het ongeval tegenover [naam getuige] bevestigd dat zij over de streep was gekomen.”
[naam getuige] heeft als getuige verklaard dat zij een en ander niet meer weet, maar dat zij blijft bij wat zij tegen de onderzoeksrapporteur heeft gezegd.[eiseres]
4.7.2.
[eiseres] zelf heeft steeds betwist dat zij over de approachlijn is heen gestapt. Wel erkent zij over die lijn te zijn gegleden. De aan de zijde van[eiseres] gehoorde getuigen hebben de precieze gang van zaken bij de val niet gezien. Alleen de destijds ongeveer 11 jaar oude zoon van[eiseres] heeft schriftelijk verklaard te hebben gezien dat hij zag dat de voet van zijn moeder “nog voor de lijn naar voren schoof”. Gehoord als getuige heeft hij deze verklaring bevestigd en voorts een tekening gemaakt van waar hij zich op dat moment bevond. Vanaf die plek heeft hij naar het oordeel van de rechtbank kunnen waarnemen hetgeen hij heeft verklaard.
4.7.3.
De rechtbank acht de stelling dat[eiseres] over de lijn is gestapt met hetgeen thans is overgelegd niet bewezen. Het Sportcentrum baseert haar stelling immers uitsluitend op een mededeling van haar medewerkster[naam getuige], die, uitgebreid ondervraagd in het kader van het voorlopig getuigenverhoor, heeft aangegeven dat zij een en ander niet meer weet. Nu geen gespecificeerd nader bewijs op dit punt wordt aangeboden, ziet de rechtbank voorts geen aanleiding het Sportcentrum tot nader bewijs toe te laten.

4.8.
Het vorenstaande leidt ertoe dat vast staat dat het Sportcentrum jegens[eiseres] gevaarzettend en aldus onrechtmatig heeft gehandeld, dat het betreffende gevaar zich door de val van[eiseres] heeft gerealiseerd en dat het Sportcentrum voor de gevolgen van die val aansprakelijk is. Uit hetgeen onder 4.7 is overwogen, moet voorts worden geconcludeerd dat er geen sprake is van de door het Sportcentrum gestelde “eigen schuld” aan de zijde van[eiseres].

4.9.
Tussen partijen staat vast dat[eiseres] tengevolge van haar val in elk geval enige schade heeft geleden. Nu in deze procedure vooral over de aansprakelijkheid is gedebatteerd en nog niet over de omvang van de schade, terwijl voorts onvoldoende duidelijk is of er sprake is van een medische eindtoestand ([eiseres] stelt dat dat niet zo is, maar onderbouwt dat niet, terwijl het Sportcentrum dit betwist, maar daar evenmin een toelichting op geeft), zal de rechtbank – overeenkomstig de vordering van[eiseres] – bepalen dat de schade nader dient te worden opgemaakt bij staat. Ook het daadwerkelijk gemaakt zijn en de omvang van de gevorderde buitengerechtelijke kosten kunnen in een schadestaatprocedure nader worden vastgesteld.

4.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het Sportcentrum worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, die van het voorlopig getuigenverhoor daaronder begrepen, aan de zijde van[eiseres] tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 96,--
- vast recht € 267,--
- salaris advocaat € 904,-- (2 x tarief II, € 452,--)
- salaris advocaat getuigenverhoor € 1.130,-- (2,5 x tarief II, € 452,--)
- getuigentaxen € 1.460,--
totaal € 3.857,--.
Tegen de hoogte van de door drie getuigen aan de zijde van[eiseres] opgegeven kosten is door het Sportcentrum bezwaar gemaakt: de getuigen hebben vergoeding gevraagd voor gederfde inkomsten gedurende een gehele dag, terwijl zij niet de gehele dag aanwezig behoefden te zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer. De betreffende getuigen zijn de echtgenoot en de zus van[eiseres] en de echtgenoot van die zus. Het kan niet onredelijk worden genoemd dat zij gezamenlijk naar het gerechtsgebouw zijn gekomen om hun verklaringen af te leggen. Gelet op het tijdstip waarop de verhoren aanvingen, de duur ervan en de afstand (en reistijd) vanaf de woonplaatsen van de getuigen ([woonplaats]) tot het gerechtsgebouw, is het dan niet onredelijk ervan uit te gaan dat het afleggen van de verklaringen deze getuigen een werkdag heeft gekost. De rechtbank oordeelt de door de getuigen als hun kosten opgegeven bedragen redelijk en is bij de vaststelling van de proceskosten van die bedragen uitgegaan. ECLI:NL:RBZWB:2013:7262